ECLI:NL:RBDHA:2022:14901

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 december 2022
Publicatiedatum
24 januari 2023
Zaaknummer
NL21.16961 en NL21.16962
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking verblijfsvergunning wegens scheiding en verzoek om humanitaire gronden

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 20 december 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een Servische vrouw, en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiseres had een verblijfsvergunning onder de beperking verblijf als familie- of gezinslid, welke is ingetrokken na haar scheiding. Eiseres stelt dat zij tijdens haar huwelijk slachtoffer is geworden van huiselijk geweld en heeft verzocht om een verblijfsvergunning op humanitaire gronden. De staatssecretaris heeft deze aanvraag afgewezen, omdat niet aannemelijk is gemaakt dat eiseres slachtoffer is geweest van huiselijk geweld.

De rechtbank heeft het bestreden besluit vernietigd, omdat de staatssecretaris eiseres niet heeft gehoord in de bezwaarfase. De rechtbank oordeelt dat er aanwijzingen zijn dat er mogelijk iets speelde tussen eiseres en haar ex-man, en dat er nog vragen zijn over de feiten. De rechtbank benadrukt dat het aan de staatssecretaris is om eiseres te horen, en dat het feit dat eiseres haar verhaal in beroep heeft kunnen doen, niet relevant is voor de hoorplicht in de bezwaarfase.

De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard en de staatssecretaris opgedragen om binnen tien weken een nieuw besluit te nemen, rekening houdend met de uitspraak. Tevens is de staatssecretaris veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van eiseres. De rechtbank heeft de gevraagde voorlopige voorziening om de uitzetting te verbieden afgewezen, omdat het beroep gegrond is verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Amsterdam
Bestuursrecht
zaaknummers: NL21.16961 (beroep)
NL21.16962 (voorlopige voorziening)

uitspraak van de meervoudige kamer voor vreemdelingenzaken in de zaken tussen

[eiseres] , eiseres en verzoekster (hierna: eiseres)

[v nummer]
(gemachtigde: mr. A.G. Kleijweg),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

( [gem. verweerder] ).

Procesverloop

In het besluit van 15 januari 2021 (primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres voor wijziging van het verblijfsdoel van haar verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd afgewezen.
In het besluit van 20 oktober 2021 (bestreden besluit) heeft verweerder het door eiseres gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Verder heeft eiseres verzocht om haar uitzetting te verbieden totdat op haar beroep beslist is.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep, tezamen met het verzoek om een voorlopige voorziening), op 27 oktober 2022 op zitting behandeld. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Als tolk is verschenen [naam] , tolk in de Servische taal. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De rechtbank/voorzieningenrechter (rechtbank) heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

Overwegingen

Ten aanzien van het beroep
Conclusie
1. De rechtbank stelt eiseres
in het gelijk. Dit betekent dat haar beroep gegrond is en dat verweerder een nieuw besluit moet nemen. De rechtbank komt tot dit oordeel omdat verweerder heeft nagelaten eiseres in bezwaar te horen. Verweerder had dit wel moeten doen. De rechtbank volgt eiseres niet in haar stelling dat verweerder een verkeerd toetsingskader heeft toegepast. De rechtbank zal hieronder uitleggen hoe zij tot haar oordeel is gekomen.
Wat ging aan deze procedure vooraf?
2. Eiseres stelt van Servische nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [naam] 1983. Eiseres is met ingang van 14 november 2015 in het bezit gesteld van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd voor het doel “verblijf als familie- of gezinslid bij [persoon] ”. Deze verblijfsvergunning is verleend met een geldigheidsduur tot 1 mei 2020. Op 8 april 2020 is de geldigheidsduur van deze verblijfsvergunning verlengd tot 1 mei 2021.
3. Bij besluit van 2 oktober 2020 is de verblijfsvergunning van eiseres met terugwerkende kracht ingetrokken per 15 augustus 2019. Het door eiseres ingestelde bezwaar is ongegrond verklaard. Eiseres heeft hiertegen geen beroep ingesteld. Het intrekkingsbesluit staat dus in rechte vast.
4. Op 11 november 2020 heeft eiseres de huidige aanvraag ingediend. Eiseres wil dat haar verblijfsdoel wordt gewijzigd. Eiseres heeft gevraagd om een verblijfsvergunning ‘niettijdelijke humanitaire gronden’. Eiseres heeft hieraan ten grondslag gelegd dat zij tijdens haar huwelijk slachtoffer is geworden van huiselijk geweld.
Besluitvorming
5. Bij het primaire besluit, in stand gelaten bij het bestreden besluit, heeft verweerder de aanvraag van eiseres afgewezen. Volgens verweerder heeft eiseres niet ten minste vijf jaar voldaan aan het verblijfsdoel van haar verblijfsvergunning. Daarnaast is het volgens verweerder niet aannemelijk dat zij slachtoffer is geweest van huiselijk geweld en dat om die reden de relatie is verbroken. Eiseres heeft weliswaar een proces-verbaal van aangifte overgelegd, maar haar stelling dat sprake is geweest van huiselijk geweld wordt niet nader ondersteund door overige objectieve stukken. Daarbij merkt verweerder op dat het inmiddels vaststaat dat de politie geen verder onderzoek zal doen naar aanleiding van de aangifte van eiseres. Hieruit valt volgens verweerder af te leiden dat de politie niet heeft kunnen vaststellen dat het door eiseres gestelde huiselijk geweld heeft plaatsgevonden. De verklaring van de Servische psycholoog, de medische verklaring van de Servische arts en de door eiseres verstrekte videobeelden zijn volgens verweerder ook onvoldoende om het huiselijk geweld aan te tonen. Ook heeft eiseres in bezwaar geen objectieve gegevens uit betrouwbare bronnen overgelegd waaruit blijkt dat het huiselijk geweld heeft plaatsgevonden. Verder is volgens verweerder niet gebleken dat eiseres geen kennis heeft kunnen nemen van de inhoud van haar melding. Daarbij stelt verweerder dat niet is gebleken van een combinatie van klemmende redenen van humanitaire aard die aanleiding geven voortgezet verblijf toe te staan. Tot slot stelt verweerder dat kon worden afgezien van het horen van eiseres.
Standpunt eiseres
6. Eiseres kan zich met de besluitvorming niet verenigen en voert daarbij het volgende aan. Verweerder heeft een verkeerd toetsingskader gebruikt. Het huiselijk geweld moet aannemelijk worden gemaakt en hoeft niet te worden aangetoond, zoals verweerder heeft gesteld in het bestreden besluit. Het door verweerder gehanteerde beleid is niet redelijk. Eiseres stelt dat zij het huiselijk geweld aannemelijk heeft gemaakt. Verder heeft zij zich op het standpunt gesteld dat verweerder haar ten onrechte niet heeft gehoord.
Juridisch kader
7.1.
Op grond van het beleid in paragraaf B9/8.6 van de Vc 2000 [1] verleent verweerder een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd met het verblijfsdoel ‘niet-tijdelijke humanitaire gronden’ als sprake is van bijzondere individuele omstandigheden waardoor de vreemdeling blijvend op verblijf in Nederland is aangewezen. Verweerder neemt aan dat bijzondere individuele omstandigheden in ieder geval gelegen kunnen zijn in aantoonbaar ondervonden (seksueel) geweld binnen de familie. Verweerder verleent de verblijfsvergunning als de vreemdeling aantoont dat huiselijk geweld heeft geleid tot de feitelijke verbreking van de (huwelijks)relatie, aldus paragraaf B9/11 van de Vc 2000.
7.2.
Uit paragraaf B9/20.2 van de Vc 2000, zoals die gold ten tijde van het bestreden besluit, volgt dat verweerder als bewijsmiddel van huiselijk geweld beschouwt recente bescheiden van de politie, zoals een aangifte of een melding huiselijk geweld, waarbij bij de politie aannemelijk is gemaakt dat het huiselijk geweld heeft plaatsgevonden, of een recente verklaring van de politie of het Openbaar Ministerie (OM) dat het OM ambtshalve vervolging tegen de dader heeft ingesteld. Er moet sprake zijn van minstens één van deze bewijsmiddelen in combinatie met recente medische informatie van de (vertrouwens)arts of een recente verklaring van een andere hulpverlener of recente gegevens over verblijf in de opvang of andere objectieve gegevens uit betrouwbare bron, waaruit voldoende moet blijken dat het huiselijk geweld heeft plaatsgevonden. Verweerder beoordeelt op basis van de inhoud van de bewijsmiddelen de aannemelijkheid van het gestelde huiselijk geweld.
Oordeel van de rechtbank
- Is het bewijsbeleid redelijk?
8. De kern van dat beleid is dat het in de eerste plaats aan de vreemdeling is om aannemelijk te maken dat sprake is geweest van huiselijk geweld. De vreemdeling moet hiervoor bewijsmiddelen verschaffen. In het beleid staat aangegeven om welke bewijsmiddelen het gaat. Eiseres heeft onder meer politiebescheiden en medische gegevens overgelegd. De rechtbank ziet daarom geen grond voor het oordeel dat het beleid inzake de bewijsmiddelen tot dusver heeft geleid tot een onredelijke bewijslast voor eiseres. Het antwoord op de vraag of het beleid inzake de bewijsmiddelen al dan niet redelijk is, behoeft daarom niet te worden beantwoord.
- Heeft verweerder het juiste toetsingskader gebruikt?
9.1.
De rechtbank volgt eiseres in haar stelling dat in de Vc 2000 verschillende termen worden gebruikt ten aanzien van de bewijslast. Zo staat in paragraaf B9/11 van de Vc 2000 dat “
De IND verleent de verblijfsvergunning als de vreemdelingaantoont(onderstreping rechtbank
) dat huiselijk geweld binnen de familie heeft geleid tot de feitelijke verbreking van de (huwelijks)relatie.”In paragraaf B9/20.2 van de Vc 2000 wordt echter gesproken over aannemelijk maken: “
De IND beoordeelt op basis van de inhoud van alle hiervoor genoemde bewijsmiddelen deaannemelijkheid(onderstreping rechtbank)
van het gestelde huiselijk geweld.”
9.2.
In het verweerschrift en ter zitting heeft de gemachtigde van verweerder zich op het standpunt gesteld dat het toetsingskader ‘aannemelijk maken’ is en niet ‘aantonen’. De rechtbank volgt verweerder hierin. Uit het bestreden besluit blijkt ook dat er is getoetst aan de aannemelijkheid van het gestelde huiselijk geweld. De grond van eiseres dat verweerder het verkeerde toetsingskader heeft gebruikt, slaagt dus niet.
- Bewijsmiddelen
10. Eiseres heeft zich verder op het standpunt gesteld dat verweerder het door haar aangedragen bewijs niet goed heeft beoordeeld en heeft nagelaten de bewijsmiddelen in onderlinge samenhang te bezien. De rechtbank is het met eiseres eens dat de overgelegde bewijsmiddelen in onderlinge samenhang moeten worden beoordeeld. Bewijsstukken moeten dus niet één voor één worden gewogen, maar verweerder moet kijken naar het totaal van het aangedragen bewijs en dat inhoudelijk beoordelen. Echter, gelet op hetgeen de rechtbank overweegt in rechtsoverweging 11.1 en verder zal de rechtbank niet ingaan op deze beroepsgrond. Verweerder moet immers een nieuw besluit nemen omdat verweerder eiseres niet heeft gehoord.
- Is de hoorplicht geschonden?
11.1.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder eiseres ten onrechte niet heeft gehoord in de bezwaarfase.
11.2.
In de uitspraak van 6 juli 2022 [2] heeft de Afdeling [3] geoordeeld dat het uitgangspunt is dat de vreemdeling wordt gehoord. Dit geldt vooral in zaken waarin artikel 8 EVRM een rol speelt en zaken waarin het verblijf wordt beëindigd, zoals bij intrekking of weigering verlenging. In deze zaak is weliswaar geen beëindiging van het verblijf aan de orde, maar de rechtbank begrijpt de uitspraak van de Afdeling zo dat in procedures waarin al rechtmatig verblijf is geweest, het uitgangspunt moet zijn dat er wordt gehoord. Verder heeft de Afdeling in rechtsoverweging 5.2 het volgende overwogen:

Er zijn echter ook gevallen waarin het minder vanzelfsprekend is dat van een hoorzitting in bezwaar kan worden afgezien. Dit geldt onder andere voor de overige onder 4.3 genoemde situaties, waarin volgens de WI een bezwaar kennelijk ongegrond kan zijn. Het gaat daarbij bijvoorbeeld om de situatie waarin een vreemdeling in de bezwaarfase nog niet alle relevante informatie en bewijsstukken heeft overgelegd die van hem worden verlangd, of de situatie waarin er - om welke reden dan ook - nog onduidelijkheden over het te beoordelen feitencomplex bestaan. Het uitgangspunt dat een vreemdeling gehoord wordt komt in deze situaties bijzonder belang toe, omdat er immers veel omstandigheden denkbaar zijn die meebrengen dat een vreemdeling niet alle verzochte informatie kan overleggen. Een gehoor kan juist dan uitkomst bieden om ontbrekende informatie boven tafel te krijgen, of eventueel te zoeken naar oplossingen voor gerezen problemen (zie de onder 4.1 genoemde doelstellingen en functies van de hoorplicht). Maar ook in de situatie dat het feitencomplex wel compleet is en naar het oordeel van de staatssecretaris voldoende duidelijk is dat het bezwaar niet tot een ander oordeel kan leiden, kan de staatssecretaris niet zonder meer afzien van horen in bezwaar. Ook in zo’n geval kan een hoorzitting het in de WI genoemde doel dienen dat de vreemdeling zijn visie op de zaak kan geven, en bijvoorbeeld een toelichting kan geven op de mee te wegen belangen. Naar het oordeel van de Afdeling zal de staatssecretaris in situaties als deze de vreemdeling dan ook vaker moeten horen en terughoudender moeten omgaan met de uitzonderingen op de hoorplicht. Het in de totstandkomingsgeschiedenis en de WI genoemde doel van de hoorplicht om het vertrouwen tussen burgers en de overheid te versterken en draagvlak te creëren voor besluiten kan immers alleen worden gerealiseerd als in de praktijk het horen van een vreemdeling in bezwaar ook echt de regel is, en dat het afzien daarvan een uitzondering is. De vraag of de staatssecretaris in dergelijke situaties niettemin van een gehoor af kan zien, is afhankelijk van de concrete omstandigheden van het geval.”
11.3.
De rechtbank overweegt dat in deze procedure de vraag centraal staat of sprake is van huiselijk geweld. Uit de door eiseres overgelegde stukken kunnen aanwijzingen worden afgeleid dat er wellicht iets speelde tussen eiseres en haar ex-man. Zoals ook ter zitting is gebleken, zijn er nog vragen over de feiten. Zo is bijvoorbeeld niet duidelijk of de relatie al echt beëindigd was na het voorval van juli 2020, of dat die toch was voortgezet. Naar het oordeel van de rechtbank is er voldoende aanleiding om eiseres alsnog te horen in bezwaar. Dat eiseres ter zitting haar verhaal naar voren heeft kunnen brengen, zoals verweerder heeft gesteld, is in dit verband niet van belang. Het is immers aan verweerder om eiseres te horen. Ter zitting bij de rechtbank wordt immers geen recht gedaan aan het specifieke, op de bestuurlijke heroverweging gerichte belang van de hoorplicht, noch aan de concrete en specifiek op haar situatie betrekking hebbende belangen die eiseres heeft aangevoerd om in bezwaar te worden gehoord en die verband hielden met haar betoog dat sprake was van huiselijk geweld. [4]
12. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit. De rechtbank ziet geen aanleiding de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten of zelf in de zaak te voorzien, omdat verweerder eiseres dient te horen. Naar aanleiding van hetgeen bij de hoorzitting naar voren komt, dient verweerder een nieuw besluit te nemen, daarbij rekening houdende met deze uitspraak. Uit dit besluit moet blijken welke toets verweerder hanteert. Verder geeft de rechtbank verweerder mee dat verweerder de door eiseres overgelegde bewijsmiddelen inhoudelijk en in samenhang met elkaar moet beoordelen. De rechtbank stelt voor het nieuw te nemen besluit een termijn van tien weken.
Ten aanzien van het verzoek om een voorlopige voorziening
13. De gevraagde voorziening strekt ertoe de uitzetting te verbieden totdat is beslist op het beroep. In dit geval is er geen aanleiding tot het treffen van de gevraagde voorziening, gelet op het feit dat de rechtbank heden op het beroep heeft beslist.
Ten aanzien van het beroep en het verzoek om een voorlopige voorziening
14. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoeden.
15. Omdat het beroep gegrond is, krijgt eiseres een vergoeding voor de proceskosten die zij heeft gemaakt. Verweerder moet die vergoeding betalen. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. De bijstand door een gemachtigde levert 2 punten op (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 759,- en 1 punt voor het verschijnen op de zitting met een waarde per punt van € 759,-), bij een wegingsfactor 1. Toegekend wordt € 1.518,-. Omdat aan eiseres een toevoeging is verleend, moet verweerder de proceskostenvergoeding betalen aan de gemachtigde.

Beslissing

De rechtbank, in de zaak geregistreerd onder NL21.16961,
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op binnen tien weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak.
De voorzieningenrechter, in de zaak geregistreerd onder nummer NL21.16962,
- wijst het verzoek af.
De rechtbank/voorzieningenrechter, in alle zaken,
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 167,- aan eiseres te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.518,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.H. Waller, voorzitter, en mr. H.B. van Gijn en mr. M.F. Ferdinandusse, leden, in aanwezigheid van mr. J.C.E. Krikke, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Vreemdelingencirculaire 2000.
3.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
4.Zie uitspraak van de Afdeling van 17 december 2021, ECLI:NL:RVS:2021:2865.