ECLI:NL:RBDHA:2022:14719

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 december 2022
Publicatiedatum
17 januari 2023
Zaaknummer
AWB 22/3497 en AWB 22/3498
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verblijfsdocument op basis van schijnhuwelijk en hoorplicht in vreemdelingenrecht

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 22 december 2022 uitspraak gedaan in het beroep van eiser, een Albanese man, tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een verblijfsdocument door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser had een aanvraag ingediend op basis van zijn huwelijk met een Poolse vrouw, maar de staatssecretaris weigerde deze aanvraag op de grond dat er sprake zou zijn van een schijnhuwelijk. Eiser heeft tegen deze beslissing beroep ingesteld en tevens een verzoek om voorlopige voorziening ingediend.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de staatssecretaris verschillende indicaties heeft gevonden die duiden op een schijnhuwelijk, waaronder tegenstrijdige verklaringen van eiser en zijn echtgenote over belangrijke aspecten van hun relatie. De rechtbank heeft geoordeeld dat de staatssecretaris voldoende ruimte had om te concluderen dat er een vermoeden van misbruik was en dat nader onderzoek gerechtvaardigd was. Eiser heeft betoogd dat de hoorplicht is geschonden, maar de rechtbank oordeelde dat dit niet het geval was, aangezien eiser en zijn echtgenote al uitvoerig waren gehoord tijdens de aanvraagfase.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep van eiser ongegrond verklaard en het verzoek om voorlopige voorziening niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris de aanvraag op goede gronden had afgewezen en dat er geen aanleiding was voor het toekennen van proceskosten aan eiser.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 22/3497 (beroep) en AWB 22/3498 (voorlopige voorziening)
uitspraak van de enkelvoudige kamer en de voorzieningenrechter van 22 december 2022 in de zaken tussen

[eiser/verzoeker] , eiser/verzoeker (hierna: eiser)

V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. E.R. Weegenaar),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. L.E. Beket)

Procesverloop

Bij besluit van 21 januari 2022 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot afgifte van een verblijfsdocument als bedoeld in artikel 9 van de Vw 2000 [1] , waaruit rechtmatig verblijf als familielid van een burger van de Unie blijkt, afgewezen.
Bij besluit van 16 mei 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld (AWB 22/3497). Ook heeft hij een verzoek om een voorlopige voorziening ingediend (AWB 22/3498).
De rechtbank heeft alleen het beroep op 8 december 2022 op zitting behandeld. Aanwezig waren eiser, de gemachtigde van eiser, L. Visser als tolk en de gemachtigde van verweerder.

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?
1. Eiser heeft de Albanese nationaliteit. Hij wenst verblijf bij zijn Poolse echtgenote, [A] (referente), in Nederland. Eiser vindt dat hij in aanmerking komt voor een verblijfsdocument EU/EER.
2. Verweerder heeft de aanvraag afgewezen omdat eiser volgens hem een schijnhuwelijk is aangegaan met referente. Verweerder acht verschillende indicaties aanwezig die kunnen duiden op een schijnhuwelijk. Daarom is nader onderzoek gedaan naar het huwelijk door middel van een hoorzitting. Daarbij acht verweerder dat sprake is van een schijnhuwelijk omdat eiser en referente op belangrijke punten meermaals tegenstrijdige, onwetende en ongeloofwaardige verklaringen hebben afgelegd.
Wat vindt eiser in beroep?
3. Eiser bestrijdt dat er sprake is van een schijnhuwelijk. Er was onvoldoende indicatie voor een nader onderzoek. Daarbij verschillen de verklaringen van hem en referente weliswaar op onderdelen, maar daar zijn aannemelijke verklaringen voor zijn gegeven. Bovendien hebben ze op de meeste vragen en over de belangrijke elementen van de relatie hetzelfde geantwoord. Verder zijn de getuigenverklaringen en foto’s ten onrechte als niet-objectief ter zijde zijn geschoven. Tot slot stelt eiser dat de hoorplicht is geschonden.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
Nader onderzoek
4.1.
Uit vaste rechtspraak van de hoogste bestuursrechter volgt dat verweerder beslissingsruimte heeft bij het antwoord op de vraag wanneer een vermoeden van misbruik mag worden aangenomen [2] . De in de richtsnoeren opgenomen lijst met concrete aanwijzingen die kunnen leiden tot het instellen van een onderzoek naar eventueel misbruik heeft een niet-limitatief karakter. Het staat verweerder dan ook vrij andere omstandigheden in de beoordeling te betrekken. Het vorenstaande laat onverlet dat de bestuursrechter kan toetsen of de door de verweerder daartoe in aanmerking genomen concrete aanwijzingen het instellen van een onderzoek rechtvaardigen.
4.2.
Gelet op het voorgaande volgt de rechtbank eiser niet in zijn betoog dat de indicatieve indicatoren die verweerder heeft toegepast niet hadden mogen worden toegepast omdat deze indicatoren limitatief van aard zouden zijn.
4.3.
Ten aanzien van de indicatoren wordt het volgende overwogen. Ten eerste heeft verweerder van belang mogen achten dat eiser illegaal in Nederland verbleef toen hij de aanvraag deed. Verder is relevant dat eiser en referente hebben verklaard dat zij sinds mei 2021 samenwonen, terwijl eiser pas op 7 oktober 2021 in het BRP [3] is ingeschreven. Gelet op het feit dat de verklaring van eiser niet overeenkomt met de gegevens uit het BRP, heeft verweerder dit ook als indicator kunnen aanmerken. Daarnaast heeft verweerder ook als indicator kunnen aanmerken dat er geen foto’s met betrekking tot de huwelijksplechtigheid zijn overlegd.
4.4.
Gelet op het bovengenoemde is de rechtbank van oordeel dat op basis van de onderlinge samenhang van deze gegevens, er voldoende aanwijzingen waren voor misbruik en dat verweerder daarom mocht overgaan tot nader onderzoek.
Schijnrelatie
4.5.
Voor de beantwoording van de vraag of er sprake is van een schijnhuwelijk is het oogmerk bij het aangaan van het huwelijk bepalend en komt aan latere ontwikkelingen in dat verband geen betekenis toe. [4] Van eiser en referente mag worden verwacht dat zij over belangrijke gebeurtenissen in hun leven eenduidige verklaringen afleggen. [5]
4.6.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat eiser en referente tijdens het gehoor in het kader van nader onderzoek tegenstrijdig hebben verklaard. Eiser en referent zijn hiermee geconfronteerd door verweerder. Noch door eiser, noch door referente is voldoende uitleg gegeven waarom hierover tegenstrijdig is verklaard.
4.7.
Zo hebben eiser en referente tegenstrijdige verklaringen afgelegd over het begin van de relatie. Zo meent referente dat er voor 3 augustus 2020 meerdere afspraken zijn geweest, terwijl eiser aangeeft dat zij voor het eerst hebben afgesproken op 3 augustus 2020.
Daarnaast hebben eiser en referente onwetende en tegenstrijdige verklaringen afgelegd over hun huwelijk. Zo weet referente niet op welke dag zij gaat trouwen tot twee dagen voor het huwelijk terwijl eiser daar wel van op de hoogte is. Eiser verklaart dat referente, voordat ze naar Albanië vloog, al wist dat ze 10 maart ging trouwen. Referente verklaart echter dat ze pas daar hoorde dat ze op 10 maart zou gaan trouwen.
4.8.
Daarnaast weet referente ook niet wat de namen zijn van de getuigen op haar huwelijk. Verder wordt tegenstrijdig verklaard over de ontmoetingen met de moeder van referente. Zo verklaart referente dat eiser niet bij haar moeder kwam toen zij daar nog woonde, wel daarna toen zij en eiser zijn gaan samenwonen. Eiser verklaart echter dat hij regelmatig bij de moeder van referente is geweest voordat hij en referente zijn gaan samenwonen. Daarnaast wordt ook tegenstrijdig verklaard over de ontmoeting met de ouders van eiser. Referente verklaart dat zij de ouders van eiser na het huwelijk voor het eerst heeft ontmoet. Eiser verklaart dat de ontmoeting met de ouders voor het huwelijk heeft plaatsgevonden. De rechtbank overweegt dat de hierboven besproken gebeurtenissen belangrijke gebeurtenissen in een mensenleven zijn waarvan mag worden verwacht dat er eenduidig en niet onwetend over wordt verklaard.
4.10.
Op grond van de tegenstrijdige en onwetende verklaringen, heeft verweerder het huwelijk van eiser en referente dan ook als een schijnhuwelijk kunnen aanmerken.
De bijgevoegde foto’s die eiser in bezwaar heeft overgelegd kunnen in dit licht niet tot een ander oordeel leiden. De getuigenverklaringen zijn daarbij niet afkomstig van een objectieve bron en weerleggen de tegenstrijdige verklaringen verder niet.
Hoorplicht
4.11.
Tot slot is de rechtbank van oordeel dat de hoorplicht niet is geschonden. De rechtbank benadrukt dat het horen in bezwaar een essentieel onderdeel is van de bezwaarschriftprocedure. Gelet hierop heeft de hoogste bestuursrechter overwogen dat een bestuursorgaan slechts van het horen mag afzien, indien er op voorhand redelijkerwijs geen twijfel over mogelijk is dat de gronden van bezwaar niet tot een ander besluit kunnen leiden. [6] Eiser en referente zijn in de aanvraagfase uitvoerig gehoord over hun relatie.
Gelet hierop, de motivering van het primaire besluit en de gronden in het bezwaarschrift, is in dit geval aan deze maatstaaf voldaan, zodat verweerder van het horen heeft mogen afzien.
Wat is de conclusie?
5. Uit het voorgaande volgt dat verweerder de aanvraag van eiser op goede gronden heeft afgewezen. Het beroep is ongegrond.
6. Het verzoek om een voorlopige voorziening wordt buiten zitting afgedaan en niet-ontvankelijk verklaard, nu er niet langer sprake is van connexiteit. [7]
7. Verweerder hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
De voorzieningenrechter verklaart het verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J.P. Bosman, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van mr. R.S. Ouertani, griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 22 december 2022.
griffier
(voorzieningen)rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.
Tegen de uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) van 29 november 2017, ECLI:NL:RVS:2017:3233.
3.Basisregistratie Personen.
4.Zie de uitspraak van de Afdeling van 14 juli 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2069.
5.Zie de uitspraak van de Afdeling van 6 september 2017, ECLI:NL:RVS:2017:2434.
6.Zie artikel 7:3, aanhef onder b van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
7.Op grond van artikel 8:81 van de Awb en artikel 8:83, derde lid, van de Awb.