201509083/1/V3.
Datum uitspraak: 14 juli 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Haarlem, van 17 november 2015 in zaak nr. 15/8145 in het geding tussen:
[de vreemdeling]
en
de staatssecretaris.
Procesverloop
Bij besluit van 15 oktober 2014 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om afgifte van een document als bedoeld in artikel 9, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: de Vw 2000), waaruit rechtmatig verblijf als gemeenschapsonderdaan blijkt, afgewezen.
Bij besluit van 14 april 2015 heeft de staatssecretaris het daartegen door de vreemdeling gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 17 november 2015 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de staatssecretaris een nieuw besluit op het gemaakte bezwaar neemt met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris hoger beroep ingesteld. Het hogerberoepschrift is aangehecht.
De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. V. Küçükerbil, advocaat te Den Haag, heeft een verweerschrift ingediend.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
Aanleiding
1. De vreemdeling is geboren op 1 mei 1993 en bezit de Turkse nationaliteit. Hij is op 24 november 2011 in Turkije gehuwd met referente, geboren op 24 april 1980, van Poolse nationaliteit. Referente staat sinds november 2011 ingeschreven in de basisregistratie personen. Ook het huwelijk is daar ingeschreven. De vreemdeling is op 28 of 29 oktober 2013, na een beroepsprocedure omtrent de afgifte van een visum kort verblijf, Nederland met een dergelijk visum ingereisd en heeft op 7 november 2013 om afgifte van een document als bedoeld in artikel 9, eerste lid, van de Vw 2000 verzocht. Op 2 september 2014 zijn de vreemdeling en referente gehoord door een ambtelijke hoorcommissie. De aanvraag is vervolgens afgewezen omdat de staatssecretaris zich op het standpunt stelt dat het om een schijnhuwelijk gaat met als enig doel het in Richtlijn 2004/38/EG (Pb 2004 L 158; de Verblijfsrichtlijn) neergelegde recht van vrij verkeer en verblijf te kunnen genieten.
Ontvankelijkheid van het hoger beroep
2. Anders dan de vreemdeling in zijn verweerschrift betoogt, voldoet het hogerberoepschrift aan het bepaalde in artikel 85 van de Vw 2000. In het hogerberoepschrift geeft de staatssecretaris aan tegen welke overwegingen in de uitspraak van de rechtbank wordt opgekomen en op welke gronden. Dat de staatssecretaris bij zijn standpunt, ingenomen in zijn besluiten, blijft en daartoe deels dezelfde argumenten aandraagt, betekent niet dat geen sprake is van grieven als bedoeld in voormeld artikel.
Het betoog faalt.
Standpunt staatssecretaris
3. In de enige grief klaagt de staatssecretaris dat de rechtbank, door te overwegen dat gelet op het tijdsverloop in deze zaak, de in bezwaar aangeleverde getuigenverklaringen, de bewijzen van de gezamenlijke administratie en de grote hoeveelheid foto- en videomateriaal, redelijkerwijs twijfel mogelijk was over de uitkomst van het bezwaar en het derhalve op zijn weg had gelegen nader onderzoek te doen naar de aard van de relatie, haar eigen oordeel in de plaats van het zijne heeft gesteld. Voorts klaagt de staatssecretaris dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat hij onvoldoende heeft gemotiveerd dat de vreemdeling en referente een schijnhuwelijk zijn aangegaan. Hij voert daartoe, onder verwijzing naar paragraaf 4.2 van de mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad van 2 juli 2009 betreffende richtsnoeren voor een betere omzetting en toepassing van richtlijn 2004/38/EG (COM(2009) 313 definitief; hierna: de richtsnoeren), aan dat de rechtbank heeft miskend dat de vreemdeling en referente vele tegenstrijdige, bevreemdingwekkende en vage verklaringen hebben afgelegd over essentiële aspecten van hun relatie zowel voor als na de inreis van de vreemdeling in Nederland. Dit klemt volgens de staatssecretaris temeer omdat de vreemdeling en referente ten tijde van de hoorzitting reeds tien maanden stelden samen te wonen. Verder heeft de rechtbank miskend dat de overgelegde getuigenverklaringen niet afkomstig zijn uit objectieve bron en dat deze bovendien niet de tegenstrijdige verklaringen weerleggen. Voorts heeft de rechtbank volgens de staatssecretaris ten onrechte waarde gehecht aan het foto- en videomateriaal, omdat dit slechts momentopnamen betreft.
4. In het besluit van 14 april 2015 en het daarin ingelaste besluit van 15 oktober 2014 heeft de staatssecretaris mede aan de hand van de in de richtsnoeren weergegeven indicatieve criteria, bezien of sprake is van een schijnhuwelijk tussen de vreemdeling en referente en heeft hij deze vraag bevestigend beantwoord. Aan zijn standpunt dat zich een schijnhuwelijk voordoet, heeft de staatssecretaris ten grondslag gelegd dat de verklaringen van de vreemdeling en referente tegenstrijdig, bevreemdingwekkend en vaag zijn.
Zo wijst de staatssecretaris erop dat de vreemdeling en referente uiteenlopend hebben verklaard via wie en wanneer de eerste kennismaking heeft plaatsgevonden. Voorts konden zij niets concreets vertellen over het verloop van het contact, anders dan dat communiceren via internet lastig was. Over de eerste fysieke ontmoeting in oktober 2011 in Turkije konden zij niet aangeven wanneer deze precies heeft plaatsgevonden. Ook over de duur van deze eerste ontmoeting is uiteenlopend verklaard. Zij konden verder weinig concreets vertellen over het bezoek aan Turkije en hebben volstaan met algemeenheden. Over de wijze waarop, in wiens bijzijn en over de plaats waar het huwelijksaanzoek is gedaan, is ook uiteenlopend verklaard, aldus de staatssecretaris. De vreemdeling en referente hebben verder over het aantal personen dat op de huwelijksdag in de auto zat op weg naar het gemeentehuis, verschillend verklaard. Uiteenlopend is ook verklaard over wie de foto's op de huwelijksdag heeft gemaakt en waar dit heeft plaatsgevonden. De verklaringen over het kopen van de trouwringen zijn ook niet eenduidig. De vreemdeling en referente hebben verschillend verklaard over het aantal keren dat referente is teruggegaan naar Polen sinds beiden in Nederland wonen en zo ook over de wijze waarop de reis van referente in december 2013 naar Polen heeft plaatsgevonden. De vreemdeling wist voorts niet te vertellen wanneer referente naar Nederland is gekomen en waar zij in Nederland heeft gewoond. Hij wist niet dat referente bij zijn broer heeft gewoond. Referente wist niet correct te vertellen hoeveel broers of zussen de vreemdeling heeft. Ook hebben beiden over het vermeende eerste huwelijk van referente tegenstrijdig verklaard, aldus de staatssecretaris.
Standpunt vreemdeling
5. De vreemdeling heeft in bezwaar en beroep aangevoerd dat zijn verklaringen en die van referente weliswaar op onderdelen verschillen, maar dat hiervoor plausibele verklaringen zijn gegeven en dat hij en referente in antwoord op verreweg het grootste aantal vragen eenduidig hebben verklaard. Hij heeft bovendien, na een beroepsprocedure, een inreisvisum verkregen in welk verband niet is tegengeworpen dat het om een schijnhuwelijk gaat. Voorts wijst hij erop dat hij en referente vanaf de datum van zijn inreis op hetzelfde adres staan ingeschreven en ingaande 1 februari 2015 samen een appartement hebben gehuurd en daar woonachtig zijn. De staatssecretaris kan en mag te allen tijde onaangekondigd huisbezoek doen maar heeft hier om onduidelijke redenen geen gebruik van gemaakt. Voorts heeft de vreemdeling getuigenverklaringen overgelegd, alsmede gegevens over dienstverbanden, een telefoonabonnement van referente, de omzetting van de betaalrekening in een gezamenlijke betaalrekening, een bestelling van kleding voor referente en foto's gemaakt in Istanbul en Nederland en van de bruiloft.
Beoordeling grief
6. Voor de beantwoording van de vraag of sprake is van een schijnhuwelijk is het oogmerk bij het aangaan van het huwelijk bepalend en komt aan latere ontwikkelingen in dat verband geen betekenis toe. Van de vreemdeling en referente mag worden verwacht, zoals de staatssecretaris terecht heeft overwogen, dat zij over belangrijke gebeurtenissen in hun leven eenduidige verklaringen afleggen, temeer nu zij reeds geruime tijd samenleven. De staatssecretaris betoogt terecht dat het onder 4. om essentiële onderwerpen inzake de relatie gaat. Met hetgeen de vreemdeling heeft gesteld, zijn de door de staatssecretaris terecht geconstateerde verschillen en vaagheden niet weggenomen. Uit de omstandigheid dat de vreemdeling, na een beroepsprocedure, alsnog door de minister van Buitenlandse Zaken een inreisvisum is verleend, volgt niet dat deze dan wel de staatssecretaris zich toen op het standpunt heeft gesteld dat geen sprake was van een schijnhuwelijk. De verlening van het visum maakt niet dat de staatssecretaris de verschillen en vaagheden in de verklaringen in de voorliggende procedure niet mag tegenwerpen. Overigens heeft een gedeelte van de tegenstrijdige en vage verklaringen betrekking op de periode na inreis van de vreemdeling in Nederland zodat deze niet bij de verlening van het visum kunnen zijn betrokken. De rechtbank heeft ten onrechte betekenis toegekend aan de omstandigheid dat het visum niet voor de tweede maal is geweigerd. De staatssecretaris heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat het tussen de vreemdeling en referente gesloten huwelijk een schijnhuwelijk is.
6.1. Op zichzelf valt echter niet uit te sluiten dat na het aangaan van het schijnhuwelijk alsnog een oprechte relatie tussen de vreemdeling en referente is ontstaan. De staatssecretaris heeft, alvorens het besluit van 15 oktober 2014 te nemen, de vreemdeling en referente zowel apart van elkaar als in elkaars aanwezigheid op 2 september 2014 gehoord. Tijdens dit gehoor - de vreemdeling en referente waren toen bijna drie jaar gehuwd en woonden toen naar gesteld bijna een jaar samen - hebben de vreemdeling en referente verklaringen afgelegd, welke onder 4. verkort zijn weergegeven. De staatssecretaris heeft deze verklaringen, die deels zien op de periode tijdens de gestelde samenwoning, terecht als tegenstrijdig, bevreemdingwekkend en vaag aangemerkt. Daarmee is een inmiddels ontstane oprechte relatie niet aangetoond. Niet valt in te zien dat de staatssecretaris moest ingaan op het aanbod van de vreemdeling om onaangekondigd een huisbezoek te doen. De staatssecretaris heeft zich verder terecht op het standpunt gesteld dat de in bezwaar overgelegde getuigenverklaringen afkomstig zijn van vrienden, bekenden en buren van de vreemdeling en referente en daarmee niet uit objectieve bron afkomstig zodat aan deze verklaringen niet de waarde kan worden gehecht die de vreemdeling daaraan hecht. Bovendien wordt met deze verklaringen die de gestelde samenwoning betreffen, niet aangetoond dat een oprechte relatie is ontstaan. De in bezwaar overgelegde foto's en video-opnames, voor zover deze zien op de periode na inreis van de vreemdeling in Nederland, maken geen deel uit van het rechtbankdossier en zijn ook niet in hoger beroep overgelegd, zodat de Afdeling daarvan geen kennis heeft kunnen nemen, nog daargelaten de vraag welke betekenis daaraan kan worden gehecht. Verder kan met de overgelegde administratieve gegevens niet worden aangetoond dat ten tijde van het bezwaar sprake was van een oprechte relatie. Evenmin volgt uit de overgelegde foto's ten tijde van de bruiloft dat ten tijde van het bezwaar een oprechte relatie bestond. Dat is immers een ander tijdsmoment. Voor zover in beroep nog getuigenverklaringen en foto's van een vakantie in Polen zijn overgelegd, kon de staatssecretaris deze niet bij de beoordeling van het bezwaar betrekken. Gelet op al het voorgaande is de Afdeling, anders dan de rechtbank, van oordeel dat gelet op de motivering van het besluit van 15 oktober 2014 en hetgeen de vreemdeling in bezwaar tegen dat besluit heeft aangevoerd, er op voorhand redelijkerwijs geen twijfel over mogelijk was dat het bezwaar niet kon leiden tot een andersluidend besluit dan dat van 15 oktober 2014. Dat niet op voorhand valt uit te sluiten dat tijdens een hoorzitting nieuwe gezichtspunten naar voren worden gebracht leidt niet tot een ander oordeel, omdat de staatssecretaris de beslissing om van horen af te zien dient te nemen op grond van hetgeen in het bezwaarschrift is gesteld. De rechtbank kan zodoende niet worden gevolgd in haar oordeel dat het in bezwaar op de weg van de staatssecretaris had gelegen nader onderzoek te doen naar de relatie tussen de vreemdeling en referente.
De grief slaagt.
7. Het hoger beroep is kennelijk gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het besluit van 14 april 2015 toetsen in het licht van de daartegen in eerste aanleg voorgedragen beroepsgronden, voor zover daarop, na hetgeen hiervoor is overwogen, nog moet worden beslist.
8. De omstandigheid dat de staatssecretaris niet binnen de wettelijke termijn een besluit op de aanvraag heeft genomen, maakt niet dat hij niet langer bevoegd is een afwijzend besluit te nemen noch dat hij ambtshalve tot afgifte van het gevraagde verblijfsdocument had moeten overgaan. De beroepsgrond faalt.
9. De vreemdeling heeft voorts betoogd dat uit het Associatierecht tussen de Europese Unie en Turkije volgt dat aan Turkse onderdanen het aangaan van een schijnhuwelijk pas kan worden tegengeworpen als sprake is van een strafrechtelijke vaststelling van gepleegde fraude in die zin. Met deze beroepsgrond doet de vreemdeling kennelijk een beroep op het arrest van het Hof van Justitie van 5 juni 1997, Kol, ECLI:EU:C:1997:280. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in haar uitspraak van 5 juni 2013, ECLI:NL:RVS:2013:CA2845, kan hetgeen de vreemdeling betoogt, niet uit het arrest Kol worden afgeleid. De beroepsgrond faalt reeds om die reden. 10. Aan de hiervoor niet besproken bij de rechtbank voorgedragen beroepsgrond inzake de mogelijkheid van hoger beroep in de visumprocedure komt de Afdeling niet toe. Over die grond is door de rechtbank uitdrukkelijk en zonder voorbehoud een oordeel gegeven, waartegen in hoger beroep niet is opgekomen. Evenmin is sprake van een nauwe verwevenheid tussen het oordeel over die grond, dan wel onderdelen van het bij de rechtbank bestreden besluit waarop deze betrekking heeft, en hetgeen in hoger beroep aan de orde is gesteld. Deze beroepsgrond valt thans dientengevolge buiten het geding.
11. Het beroep is ongegrond.
12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Haarlem, van 17 november 2015 in zaak nr. 15/8145;
III. verklaart het door de vreemdeling bij de rechtbank in die zaak ingestelde beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, voorzitter, en mr. H.G. Sevenster en mr. G. van der Wiel, leden, in tegenwoordigheid van mr. S. Bechinka, griffier.
w.g. Lubberdink w.g. Bechinka
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 14 juli 2016
371.