ECLI:NL:RBDHA:2022:14621

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
24 november 2022
Publicatiedatum
12 januari 2023
Zaaknummer
NL22.6970
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag vergunning werken als zelfstandige door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, met schending van de hoorplicht en onvoldoende motivering van documentatievereisten

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, op 24 november 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, een Turkse zelfstandige, en de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiser had een aanvraag ingediend voor een vergunning om als zelfstandige te werken, welke door de Staatssecretaris op 24 juni 2021 werd afgewezen. Eiser maakte bezwaar tegen deze afwijzing en vroeg de rechtbank om een voorlopige voorziening om zijn uitzetting te verbieden totdat op het bezwaar was beslist. De Staatssecretaris verklaarde het bezwaar ongegrond, waarop eiser beroep instelde.

De rechtbank behandelde de zaak op 2 november 2022. Eiser voerde aan dat de Staatssecretaris buiten zijn bevoegdheid trad door het ondernemingsplan inhoudelijk te beoordelen, wat volgens eiser aan de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RvO) voorbehouden is. De rechtbank oordeelde dat de Staatssecretaris wel degelijk de aanvraag moest toetsen aan de documentatievereisten, maar dat hij onvoldoende had gemotiveerd waarom de door eiser overgelegde stukken niet voldeed aan deze eisen. De rechtbank concludeerde dat de Staatssecretaris te veel vasthield aan formalistische vereisten en dat de door eiser ingediende stukken, waaronder een ondernemingsplan en financiële onderbouwing, voldoende waren om ter beoordeling aan de RvO voor te leggen.

De rechtbank vernietigde het bestreden besluit van de Staatssecretaris en droeg hem op binnen acht weken een nieuw besluit te nemen, waarbij de rechtbank de rechtsgevolgen van het bestreden besluit niet in stand liet. Tevens werd de Staatssecretaris veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht aan eiser. De rechtbank oordeelde dat de hoorplicht was geschonden, omdat eiser niet was gehoord in bezwaar, wat ook een reden was voor de gegrondverklaring van het beroep.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Amsterdam
Bestuursrecht
zaaknummers: NL22.6970 (beroep) en NL22.6972 (voorlopige voorziening)

uitspraak van de enkelvoudige kamer en voorzieningenrechter in de zaken tussen

[eiser] , eiser en verzoeker, hierna eiser,

[v nummer]
(gemachtigde: mr. B. Aydin),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. L.E. Beket).

Inleiding

1.1
In het besluit van 24 juni 2021 heeft verweerder de aanvraag voor een vergunning werken als zelfstandige afgewezen.
1.2
Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit en heeft de rechtbank verzocht een voorlopige voorziening te treffen die ertoe strekt de uitzetting te verbieden totdat op het bezwaar is beslist.
1.3
Met het besluit van 23 maart heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard.
1.4
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
1.5
De rechtbank heeft het beroep, tezamen met de zaak NL22.6972 (de voorlopige voorziening) op 2 november 2022 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk in de Turkse taal is verschenen
[naam] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Ten aanzien van het beroep
2. Eiser is geboren op [geboortedatum] 1977 en heeft de Turkse nationaliteit. Eiser heeft op
10 maart 2021 een aanvraag gedaan voor “arbeid als zelfstandige bij “Klussenbedrijf [naam bedrijf] ”.
2.1
Eiser heeft vijf keer eerder, voor het eerst op 24 oktober 2017, een aanvraag gedaan met als doel het verrichten van arbeid als zelfstandige bij “ [naam bedrijf 2] ”. Het ging daarbij steeds om het uitvoeren van timmerwerkzaamheden. Verweerder heeft deze aanvragen afgewezen. Het beroep tegen de afwijzing van de eerste aanvraag heeft deze rechtbank, zittingsplaats Amsterdam, ongegrond verklaard. [1] Tevens heeft deze rechtbank, zittingsplaats Haarlem, het beroep tegen de vijfde aanvraag ongegrond verklaard. [2] Tegen de overige aanvragen is geen beroep ingesteld.
2.2
De zesde aanvraag, die in deze procedure ter beoordeling voorligt, ziet op eisers werkzaamheden voor het Klussenbedrijf [naam bedrijf] . Deze eenmanszaak is opgericht op
15 oktober 2019 en gericht op het uitvoeren van timmerwerkzaamheden. Op zitting heeft eiser verklaard zich bezig te houden met alle vormen van afbouw, zoals het plaatsen van wanden, deuren, kozijnen en trappen. Ter onderbouwing van deze aanvraag heeft eiser in de aanvraagfase de volgende stukken overgelegd:
  • een kopie van zijn Turkse paspoort;
  • een uittreksel van de Kamer van Koophandel;
  • een verklaring omtrent inkomen zelfstandig ondernemer;
  • een ondernemingsplan van 28 januari 2021;
  • verkoopfacturen over 2019 en 2020;
  • de jaarrekeningen over 2019;
  • de jaarstukken ten behoeve van de inkomstenbelasting over 2019;
  • afschriften van de zakelijke bankrekening over 2019 en 2020;
  • aangiften omzetbelasting van het 4e kwartaal van 2019 en over 2020;
  • een beroepenkaart bouwtimmerman;
  • een kopie van de registratie bij de Kamer van Koophandel in Turkije;
  • een overzicht van handelsactiviteiten van het Ministerie van Financiën;
  • een akte van vakbekwaamheid, en
  • verschillende werkgeversverklaringen.
In de bezwaarfase heeft eiser de volgende stukken overgelegd:
  • een fiscaal rapport aangifte inkomstenbelasting over 2020, en
  • een resultatenrekening.
In beroep heeft eiser nog een ondernemingsplan van het bedrijf Atlas overgelegd.
2.3
Eiser heeft intussen een zevende aanvraag ingediend, maar deze ligt buiten de omvang van deze procedure en zal daarom niet worden besproken.
3. Verweerder heeft eisers aanvraag afgewezen omdat eiser niet aannemelijk gemaakt heeft dat zijn werkzaamheden een wezenlijk Nederlands economisch belang dienen. Eiser heeft een ondernemingsplan met daarin een markt- en concurrentieanalyse overgelegd, maar deze zijn niet volledig en zijn niet met voldoende stukken onderbouwd. Ook missen gespecificeerde verkoopfacturen, intentieverklaringen, een omzet- en liquiditeitsbegroting en een openingsbalans. Eiser heeft volgens verweerder niet voldaan aan het documentatievereiste. [3] Om die reden heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat de minister van Economische Zaken en Klimaat (in de praktijk de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland: hierna RvO) niet kan beoordelen of eisers bedrijfsactiviteiten een wezenlijk Nederlands belang dienen en daarom de aanvraag niet aan de RvO voorgelegd voor advies.
4. Eiser voert in beroep allereerst aan dat verweerder buiten zijn bevoegdheid treedt omdat hij het ondernemingsplan inhoudelijk heeft beoordeeld, terwijl deze bevoegdheid is voorbehouden aan de RvO. Verweerder heeft immers die deskundigheid niet, stelt eiser. Dit betoog slaagt naar het oordeel van de rechtbank niet. Verweerder moet namelijk beoordelen of de aanvraag van eiser voldoet aan het documentatievereiste. Die beoordeling ziet op de vraag of de aanvraag voldoende is onderbouwd en houdt geen inhoudelijke toetsing in aan het criterium ‘wezenlijk Nederlands belang'. Voor de beoordeling of de aanvraag met de gevraagde stukken is onderbouwd is geen specifieke deskundigheid vereist.
5. Eiser voert, zo begrijpt de rechtbank, verder aan dat hij aan het documentatievereiste heeft voldaan nu hij alle door verweerder verlangde stukken heeft overgelegd. Deze beroepsgrond slaagt evenmin. De rechtbank stelt vast dat eiser niet alle stukken als bedoeld in paragraaf B6/4.5 van de Vc 2000 heeft overgelegd.
6.1
Eiser voert voorts aan dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd waarom de door eiser overgelegde stukken niet toch voldoende zijn om ter beoordeling aan de RvO voor te leggen. Zijn ondernemingsplan, waaronder de markt- en concurrentieanalyse, voldoet aan de gestelde voorwaarden om voor te leggen aan de RvO. Het plan is voldoende specifiek en uitgebreid en onderbouwd met voldoende stukken. In dit verband doet eiser tevens een beroep op het gelijkheidsbeginsel en verwijst daarbij naar uitspraken van verschillende rechtbanken [4] waaruit blijkt dat de RvO in de afbouwsector adviezen geeft in zaken zonder dat sprake is van gedegen markt- en concurrentieanalyse. Volgens eiser kan hieruit worden afgeleid dat de RvO in de afbouwbranche minder waarde hecht aan de concurrentie- en marktanalyse. Tezamen met de overige door eiser ingebrachte stukken had verweerder de aanvraag aan de RvO moeten doorsturen, aldus eiser.
6.2
De rechtbank is van oordeel dat deze beroepsgrond slaagt. Verweerder heeft onvoldoende gemotiveerd waarom de door eiser overgelegde stukken, waaronder het ondernemingsplan, in de onderhavige zaak niet voldoende waren om aan de RvO voor te leggen. Naar het oordeel van de rechtbank houdt verweerder in een zaak als deze te veel en te lang vast aan formalistische vereisten. De rechtbank zal hierna uitleggen hoe zij tot dit oordeel is gekomen.
Markt- en concurrentieanalyse
7.1.1
De rechtbank overweegt allereerst dat verweerder niet wordt gevolgd in het standpunt dat de markt- en concurrentieanalyse in het ondernemingsplan onvoldoende zijn toegespitst op eisers eigen onderneming en werkgebied. Uit het ondernemingsplan blijkt immers dat eiser zich in zijn marktanalyse ook heeft gericht op zijn werkgebied Haarlem en niet enkel heel Nederland, zoals verweerder tegenwerpt. Verder heeft eiser in een concurrentieanalyse een aantal bedrijven genoemd waarmee hij zijn onderneming heeft vergeleken. Eiser stelt in aanvulling hierop zich te willen onderscheiden door (keur)certificaten te behalen, maar dat hij hiermee nog niet is begonnen. Zonder nadere motivering valt niet in te zien waarom dit deel van het ondernemingsplan, afgezet tegen de door eiser beoogde werkzaamheden, niet als een afdoende concurrentieanalyse kan worden beschouwd.
7.1.2
De rechtbank volgt daarmee het standpunt van eiser dat eiser zich niet hoeft te onderscheiden in de huidige markt, aangezien er voldoende werkgelegenheid is voor de werkzaamheden die eiser verricht. Hiervoor acht de rechtbank mede redengevend dat deze rechtbank, zittingsplaats Haarlem, in de door eiser genoemde uitspraak van 2 juni 2021 heeft overwogen dat uit drie in die procedure ingebrachte RvO-adviezen bleek dat de RvO ondanks dat de ondernemingsplannen geen markt- en concurrentieanalyse bevatten, toch de invloed van de bedrijven op de markteconomie en/of de werkgelegenheid kon beoordelen nu het in die zaken om werkzaamheden in de (af)bouw ging. De rechtbank heeft vervolgens geoordeeld dat verweerder ten onrechte aan de eisende partij in die zaak tegenwierp dat hij geen gedegen markt- en concurrentieanalyse heeft ingebracht en zijn onderscheidend vermogen niet heeft aangetoond. Deze uitspraak is bevestigd door de Afdeling. [5]
7.1.3
Naar het oordeel van de rechtbank werpt verweerder ook in deze zaak ten onrechte aan eiser tegen dat een nader onderbouwde markt- en concurrentieanalyse ontbreekt. Deze nadere onderbouwing is voor de RvO namelijk niet nodig om te beoordelen of eiser met de door hem beoogde werkzaamheden aan het vereiste van een wezenlijk Nederlands belang voldoet. Net als in die uitspraak, moet de rechtbank ook in deze zaak concluderen dat verweerder niet heeft gesteld en dat niet is gebleken dat de conjunctuur van de afbouwsector sinds die adviezen (laatste kwartaal 2019/eerste kwartaal 2020) in negatieve zin gewijzigd is. Sterker, de landelijke overheid is voornemens om de komende 10 jaar meer dan 900.000 huizen te bouwen.
Opleiding
7.2
De rechtbank is verder van oordeel dat verweerder ondeugdelijk heeft gemotiveerd dat eiser zijn kennis en ervaring onvoldoende heeft onderbouwd. Eiser heeft daartoe een akte van bekwaamheid, diploma’s en 5 getuigschriften overgelegd. De rechtbank stelt vast dat 3 van deze getuigschriften door verweerder inhoudelijk niet zijn betwist. Naar het oordeel van de rechtbank is verder een sterke aanwijzing van eisers vakbekwaamheid gelegen in de omstandigheid dat eiser al vele jaren opdrachten uitvoert voor opdrachtgever [naam opdrachtgever] . Mocht eiser vak-onbekwaam zijn, dan is het niet erg waarschijnlijk dat dezelfde opdrachtgever zo lang met eiser werkt en, zo heeft eiser ter zitting aangegeven, voor de komende twee jaar nog opdrachten voor eiser heeft liggen.
Prijsbeleid
7.3
Ook ten aanzien van het prijsbeleid overweegt de rechtbank dat, hoewel uit het ondernemingsplan geen eenduidige prijs blijkt, uit de verkoopfacturen in combinatie met eisers toelichting ter zitting in voldoende mate een beeld kan worden gekregen van eisers prijsbeleid. Eiser heeft toegelicht dat hij geen standaard uurtarief hanteert, maar dat de prijs op verschillende manieren wordt bepaald, afhankelijk van de opdracht en de gemaakte afspraken. Dit komt de rechtbank niet vreemd voor en de door eiser gehanteerde uurtarieven zijn ook marktconform. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser aldus voldoende inzicht gegeven in zijn prijsbeleid.
Financiële onderbouwing
7.4.1
Verder is de rechtbank van oordeel dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd dat de financiële stukken die eiser ter onderbouwing van zijn aanvraag heeft overgelegd onvoldoende zijn voor de RvO om de levensvatbaarheid van eisers onderneming te kunnen beoordelen. Eiser heeft het ondernemingsplan onderbouwd met financiële stukken. Zo is er een liquiditeits- en omzetprognose overgelegd die is opgesteld door een financieel deskundige. Ook heeft eiser jaarrekeningen, jaarstukken inkomstenbelasting, diverse verkoopfacturen en bankafschriften overgelegd. Deze stukken geven een beeld van de werkzaamheden, omzet en winst van eisers bedrijf over de jaren 2019, 2020 en 2021. De rechtbank kan verweerder zonder nadere motivering dan ook niet volgen dat de stukken die eiser heeft overgelegd, op dit punt onvoldoende zouden zijn.
7.4.2.
De rechtbank is overigens van oordeel dat eiser zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat verkoopfacturen, anders dan verweerder betoogt, volgens bijlage 8aa van het VV niet gespecificeerd hoeven te zijn. Dit heeft verweerder ten onrechte niet onderkend. Ook volgt de rechtbank eiser in zijn stelling dat uit het beleid niet duidelijk blijkt dat een openingsbalans moet worden overgelegd. In Bijlage 8aa bij het VV staat dat een “(openings)balans” moet worden overgelegd. Een balans is dus vereist, maar dat het om een openingsbalans moet gaan blijkt daaruit onvoldoende. Eiser heeft in zijn ondernemingsplan een balans opgenomen. Verweerder heeft dit daarom ten onrechte aan eiser tegengeworpen
.
Conclusie documentatievereiste en hoorplicht
8. Gelet op al het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat eiser een groot, en ten behoeve van de beoordeling door de RvO ook wezenlijk, deel aan de vereiste stukken heeft overgelegd. Van een zelfstandige timmerman dan nog meer onderbouwing van de markt- en concurrentiepositie als ook het (financiële) reilen en zeilen van diens eenmanszaak te verlangen, alvorens de aanvraag ter advisering aan de RvO door te geleiden, getuigt naar het oordeel van de rechtbank van een te formalistisch en voor het te bereiken doel niet langer evenredig opererende overheid. Dit klemt temeer nu in een situatie als de onderhavige de RvO ook niet alle door verweerder verlangde stukken nodig blijkt te hebben om haar adviserende taak goed te kunnen vervullen.
9. In dit specifieke geval heeft verweerder, ondanks het feit dat strikt genomen niet aan
allevoorwaarden van het documentatievereiste is voldaan, dan ook onvoldoende gemotiveerd waarom de
weldoor eiser overgelegde stukken onvoldoende waren om ter advisering aan de RvO voor te leggen. Gelet hierop is de rechtbank tevens van oordeel dat verweerder het bezwaar ten onrechte kennelijk ongegrond heeft verklaard en ten onrechte heeft afgezien van het horen van eiser in bezwaar. Voor zover verweerder nog een nadere toelichting op de stukken nodig vond om de aanvraag aan de RvO voor advies voor te leggen, had verweerder eiser daarnaar in een hoorzitting kunnen en moeten vragen.
10. Het beroep is gegrond. Dat wat eiser verder heeft aangevoerd behoeft geen bespreking. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit. De rechtbank ziet geen aanleiding de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten of zelf in de zaak te voorzien. Verweerder zal een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van acht weken.
Ten aanzien van de voorlopige voorziening
11. De gevraagde voorziening strekt ertoe de uitzetting te verbieden totdat is beslist op het beroep. In dit geval is geen aanleiding tot het treffen van de gevraagde voorziening, omdat de rechtbank heden op het beroep heeft beslist.
Ten aanzien van het beroep en het verzoek om een voorlopige voorziening
12.
Omdat het beroep gegrond is moet verweerder aan eiser de door hem betaalde griffierechten vergoeden.
13. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 2.277,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het indienen van het verzoekschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 759,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank in de zaak geregistreerd onder nummer NL22.6970:
-
verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op binnen 8 weken na de dag nadat de termijn om hoger beroep in te stellen ongebruikt is verstreken, of als hoger beroep wordt ingesteld, na de dag nadat daarop is beslist, een nieuw besluit te nemen op de aanvraag met inachtneming van deze uitspraak.
De voorzieningenrechter, in de zaak geregistreerd onder nummer NL22.6972:
- wijst het verzoek af.
De rechtbank/voorzieningenrechter, in beide zaken:
- bepaalt dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht met een hoogte van in totaal € 362,- vergoedt;
- veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten tot een bedrag van
€ 2.277,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.H.G. Odink, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van mr. M.A. Knikkink griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Tegen de uitspraak ten aanzien van het verzoek om een voorlopige voorziening staat geen hoger beroep open.

Voetnoten

1.Uitspraak van 15 maart 2019, AWB 18/7630.
2.Uitspraak van 18 februari 2021, AWB 20/3799.
3.Zoals bedoeld in paragraaf B6/4.5 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc) en bijlage 8aa van het Voorschrift Vreemdelingen 2000 (VV).
4.Verwezen is naar de uitspraken van deze rechtbank, zittingsplaats Haarlem, van 11 maart 2022 (ECLI:NL:RBDHA:2022:2702), van 2 juni 2021 (ECLI:NL:RBDHA:2021:5718) en van 10 juni 2021 (ECLI:NL:RBNHO:2021:5567).
5.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, uitspraak van 16 februari 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:476).