1.1Eiser werkt als tegelzetter en heeft een eenmanszaak in [plaats] , ‘ [bedrijf 1] ’. De zaak staat ingeschreven in de Kamer van Koophandel sinds 1 april 2016. Hij heeft sinds de oprichting van het bedrijf vijf aanvragen gedaan voor een verblijfsvergunning als zelfstandig ondernemer. Geen van deze aanvragen heeft geleid tot een verblijfsvergunning. De afwijzing van de vijfde aanvraag, en het besluit van 19 november 2019 waarmee eiser een inreisverbod voor de duur van twee jaar is opgelegd, is bij uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Arnhem, van 5 augustus 2020 bevestigd. Op 11 september 2020 heeft eiser de zesde aanvraag gedaan, waarover deze procedure gaat. Bij deze aanvraag heeft eiser een reeks stukken overgelegd die betrekking hebben op zijn zelfstandige arbeid, waaronder een ondernemingsplan van 4 september 2020 opgesteld door [bedrijf 2] .
Het bestreden besluit
2. Verweerder wijst de aanvraag af omdat eiser niet over een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) beschikt. Ook komt eiser niet in aanmerking voor vrijstelling van dit vereiste omdat hij niet aan de voorwaarden van de gevraagde vergunning voldoet.
Eiser voldoet namelijk niet aan het documentatievereiste zoals bepaald in paragraaf B6/4.5 van de Vcen bijlage 8aa van het VV. In het primaire besluit motiveert verweerder dat standpunt, samengevat, als volgt. Het ondernemingsplan van eiser is te summier, onvolledig en in algemene bewoordingen opgesteld. Zo ontbreekt een gedegen marktanalyse toegespitst op het eigen product of dienst, een omzet- en liquiditeitsprognose inclusief berekeningen en een specificatie en begroting arbeidscreatie en investeringen (indien aanwezig). Ook is het ondernemingsplan niet met voldoende stukken onderbouwd, zo ontbreken stukken zoals: prognoses van balansen, omzetten en resultaten, concrete intentieverklaringen van toekomstige opdrachtgevers, gegevens ter onderbouwing van de competenties van de ondernemer, gespecificeerde verkoopfacturen en inkoopfacturen. Daarnaast heeft eiser nog altijd zijn werkervaring en vakinhoudelijke expertise niet inzichtelijk gemaakt, en komt deze informatie niet overeen met de eerder verstrekte informatie in eerdere ondernemingsplannen. Verder acht verweerder de concurrentieanalyse onvoldoende en is de omzet in de exploitatiebegroting niet toegelicht of met stukken onderbouwd.
Eisers aanvraag wordt daarom niet voorgelegd aan de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (hierna: RvO) voor advies over de vraag of met eisers bedrijfsactiviteiten een wezenlijk Nederlands belang wordt gediend.
In het bestreden heeft verweerder gemotiveerd gereageerd op al hetgeen door eiser in bezwaar is aangevoerd omtrent de redenen van verweerder om de onderhavige aanvraag niet voor te leggen aan RvO.
3. Eiser is het niet eens met dit besluit. Aan de hand van zijn beroepsgronden beoordeelt de rechtbank of verweerder het bestreden deugdelijk heeft gemotiveerd. De rechtbank is van oordeel dat dit niet het geval is en legt hierna uit waarom zij tot deze conclusie is gekomen.
Kern van de beroepsgronden
4. Eiser voert aan dat verweerder zijn aanvraag ten onrechte niet heeft voorgelegd aan de RvO. Hij stelt dat een gedegen markt- en concurrentieanalyse niet vereist is in dit geval. Daarnaast hoeft niet te worden aangetoond dat eiser een onderscheidend vermogen beschikt en dat hij gespecialiseerd tegelzetter is. Het is voor de RvO namelijk mogelijk, ook als het voorgaande ontbreekt, om te bepalen of in de huidige markteconomie behoefte bestaat aan de diensten in de afbouwsector die eiser aanbiedt en wat voor effect zijn toetreding op de werkgelegenheidssituatie heeft. Eiser heeft daarbij verwezen naar drie adviezen van de RvOen naar de uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats van 10 juni 2021, die, zo heeft eiser ter zitting opgemerkt, op 16 februari 2022 is bevestigd door de Afdeling. Eiser voert daarbij aan dat hij een gedegen ondernemingsplan, met markt- en concurrentieanalyse heeft ingebracht, zodat verweerder zijn aanvraag had moeten voorleggen aan de RvO. Hierbij doet eiser een beroep op het gelijkheidsbeginsel onder verwijzing naar zaken waarin een vergelijkbare markt- en concurrentieanalyse is gemaakt in een ondernemingsplan (door hetzelfde accountantskantoor). Een aantal van die zaken is wel voorgelegd aan de RvO.
Verder stelt eiser dat de overige ingebrachte informatie en stukken (ter onderbouwing van het ondernemingsplan) voldoende zijn om advies te vragen aan de RvO.
Ten slotte stelt eiser dat hij door verweerder ten onrechte niet in de gelegenheid is gesteld om op het bezwaar te worden gehoord.
Beoordeling door de rechtbank
5. In haar uitspraak van 10 juni 2021 heeft deze rechtbank een conclusie en overwegingen uit uitspraak van 2 juni 2021overgenomen. In die zaak heeft de rechtbank geoordeeld dat verweerder ten onrechte aan eiser tegenwerpt dat hij geen gedegen markt- en concurrentieanalyse heeft ingebracht en zijn onderscheidend vermogen niet heeft aangetoond. De rechtbank neemt deze conclusie en overwegingen ook over in deze zaak:
“Gedegen markt-/concurrentieanalyse en aantonen onderscheidenheid vereist voor de RvO?
5. De rechtbank acht het voor de beoordeling van deze rechtsvraag van belang om duidelijk te maken wat de toets inhoudt die de RvO verricht. De hoofdvraag in dit soort zaken is of de economische activiteit waarop de aanvraag is gebaseerd een wezenlijk economisch belang dient. De rechtbank leidt uit de drie ingebrachte RvO-adviezen af dat de RvO deze hoofdvraag beoordeelt aan de hand van de volgende vier deelvragen.
1) Wat de invloed op de werkgelegenheid is.2) Wat de invloed op de markteconomie is.3) Of er behoefte aan de geboden economische activiteit is.4) Of het bedrijf levensvatbaar is.