ECLI:NL:RVS:2022:476
Raad van State
- Hoger beroep
- N. Verheij
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen afwijzing verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd
Op 16 februari 2022 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een hoger beroep van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. De zaak betreft de afwijzing van een aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd door de staatssecretaris, welke op 4 oktober 2019 plaatsvond. De vreemdeling had bezwaar gemaakt tegen deze afwijzing, maar dit bezwaar werd op 9 december 2019 door de staatssecretaris ongegrond verklaard.
De rechtbank Den Haag heeft op 10 juni 2021 het beroep van de vreemdeling gegrond verklaard, de afwijzing van de verblijfsvergunning vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen daarvan geheel in stand blijven. De staatssecretaris heeft hiertegen hoger beroep ingesteld. In de uitspraak van de Raad van State werd geconcludeerd dat het hoger beroep niet leidt tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. De Raad oordeelde dat het hogerberoepschrift geen vragen bevatte die in het belang van de rechtseenheid, rechtsontwikkeling of rechtsbescherming beantwoord moesten worden.
De Raad van State bevestigde de uitspraak van de rechtbank en veroordeelde de staatssecretaris tot vergoeding van de proceskosten van de vreemdeling, die op € 759,00 werden vastgesteld, en legde een griffierecht van € 541,00 op aan de staatssecretaris. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op dezelfde datum, 16 februari 2022, door mr. N. Verheij, lid van de enkelvoudige kamer, in aanwezigheid van mr. J. Verbeek, griffier.