ECLI:NL:RBDHA:2022:14272

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 december 2022
Publicatiedatum
29 december 2022
Zaaknummer
C/09/614093 / HA ZA 21-581
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzekeringsrechtelijke geschillen over asbestverontreiniging en bereddingskosten in agrarische context

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 28 december 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een agrarische onderneming, vertegenwoordigd door [de V.O.F.] en [de B.V.], en de Nationale-Nederlanden Schadeverzekering Maatschappij N.V. (NN) over de dekking van schade door asbestverontreiniging. De eisende partijen vorderden onder andere een verklaring voor recht dat NN gehouden is om dekking te verlenen voor de kosten van asbestsanering en het verwijderen van asbesthoudende dakbedekking. De rechtbank heeft vastgesteld dat de bodem rondom de schuren van [de B.V.] verontreinigd is met asbest, en dat dit een verontreiniging betreft zoals bedoeld in de polisvoorwaarden van de milieuschadeverzekering. De rechtbank oordeelde dat er sprake was van een onvoorziene emissie van asbestvezels, die de verontreiniging heeft veroorzaakt. NN had eerder dekking afgewezen, maar de rechtbank oordeelde dat NN op grond van de verzekering gehouden is om de kosten van sanering en het verwijderen van de asbesthoudende daken te vergoeden. Daarnaast zijn ook de deskundigenkosten en buitengerechtelijke kosten toegewezen aan de eisende partijen. De rechtbank heeft NN veroordeeld in de proceskosten, en het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK Den Haag

Team Handel
zaaknummer / rolnummer: C/09/614093 / HA ZA 21-581
Vonnis van 28 december 2022
in de zaak van

1.[de V.O.F.] te [plaats] ,

2.
[eisende partij sub 1]te [plaats] ,
3.
[eisende partij sub 3]te [plaats] ,
4.
[de B.V.]te [plaats] ,
eisers,
advocaat mr. Th.S.A. Berkhout te Deurne,
tegen
NATIONALE-NEDERLANDEN SCHADEVERZEKERING MAATSCHAPPIJ N.V.te Den Haag,
gedaagde,
advocaat mr. T. Smith-Hussein te Den Haag.
Partijen zullen hierna [de V.O.F.] , [eisende partij sub 1] , [eisende partij sub 3] en [de B.V.] en gezamenlijk [de B.V.] en NN genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het procesdossier bestaat uit de volgende stukken:
  • de dagvaarding van 16 juni 2021, met producties 1 tot en met 16;
  • de conclusie van antwoord, met producties A tot en met G;
  • het tussenvonnis van 20 april 2022, waarin een mondelinge behandeling is bepaald;
  • de akte in het geding brengen producties tevens akte wijziging eis van de zijde van [de B.V.] , met producties 17 en 18.
1.2.
De mondelinge behandeling heeft op 29 september 2022 plaatsgevonden. Van het verhandelde ter zitting is aantekening gehouden en deze aantekeningen zijn in het griffiedossier gevoegd. Ten slotte is een datum voor het wijzen van vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[de B.V.] heeft een agrarische onderneming gespecialiseerd in het houden van vleesvarkens en de teelt van voedergewassen. [de B.V.] houdt tevens een caravanstalling. Op het perceel met adres [adres] te [plaats] heeft [de B.V.] een woning en drie vrijstaande schuren in eigendom: één schuur fungeert als opslag en caravanstalling, één schuur fungeert als varkensstal en één schuur fungeert als varkensstal en caravanstalling. De schuren zijn in de periode 1984-1990 gebouwd. De schuren zijn grotendeels voorzien van een dakgoot, waarvandaan een pijp leidt tot een op het perceel aanwezige droogliggende sloot. Twee van de schuren missen gedeeltelijk een dakgoot. De afwateringszones van de gedeelten die niet van een dakgoot zijn voorzien, bevinden zich naast de bewuste schuren onder de ontbrekende dakgoot.
2.2.
[de B.V.] heeft in 2011, via een assurantietussenpersoon, bij Delta Lloyd Schadeverzekering N.V. (de rechtsvoorganger van NN, hierna: NN) diverse verzekeringsovereenkomsten afgesloten. Het betrof het Agrarisch Ondernemerspakket. Onder dit Agrarisch Ondernemerspakket vallen een bedrijfsmiddelenverzekering, een bedrijfsschadeverzekering, een milieuschadeverzekering en een aansprakelijkheidsverzekering.
2.3.
Op 25 november 2015 heeft [de B.V.] via de tussenpersoon schade gemeld bij NN, namelijk de aanwezigheid van asbestvezels op het perceel als gevolg van een storm op 17, 18 en 19 november 2015. Op 30 november 2015 heeft NN gereageerd en onder meer aangegeven dat het door ouderdom loslaten van deeltjes van de golfplaten op het dak van de schuren geen schade-evenement is zoals genoemd in de polisvoorwaarden en zij heeft om meer informatie gevraagd.
2.4.
Vervolgens is aan de zijde van [de B.V.] onder meer opdracht gegeven aan RPS advies- en ingenieursbureau B.V. (hierna: RPS) om een asbestinventarisatie te verrichten op het terrein van [de B.V.] In het rapport van 5 juli 2016 staat onder andere opgenomen dat er emissie van asbest vanaf de dakplaten van de schuren heeft plaatsgevonden.
2.5.
In opdracht van NN heeft deskundige de heer [de deskundige] (hierna: [de deskundige] ) een expertiserapport opgemaakt met datum 2 januari 2017. [de deskundige] concludeert dat asbestemissie ten gevolge van erosie geen onvoorzien voorval is. Omdat geen sprake was van een gedekt evenement, is door NN niet overgegaan tot een schadevaststelling.
2.6.
Bij brief van 23 december 2019 heeft de toenmalige advocaat van [de B.V.] aan NN geschreven dat ten onrechte dekking is afgewezen. In de brief is het rapport van RPS nader toegelicht en is gemeld dat de asbestconcentratie in de bodem boven de toegestane norm ligt en dat RPS adviseert om de asbesthoudende daken zo spoedig mogelijk te saneren.
2.7.
Bij e-mail van 27 januari 2020 heeft NN wederom gemeld dat dekking werd afgewezen. Hierop is namens [de B.V.] gereageerd bij brief van 28 juli 2020. Hierbij is door [de B.V.] ook een rapport van [X B.V.] (hierna: [X B.V.] ) over de resultaten van een bodemonderzoek aangehecht. In dit rapport staat onder meer dat op het terrein van [de B.V.] sprake is van een ernstig geval van bodemverontreiniging, omdat de interventiewaarde is overgeschreden. Zowel de bodem bij de sloot en berm waar de dakgoten lozen alsook de bodem langs de schuur waar zich geen goot bevindt, blijkt op grond van het rapport sterk verontreinigd met asbest. De advocaat van [de B.V.] heeft in de brief onder meer betoogd dat asbestvezels loslaten en in de omgeving terechtkomen, wat neerkomt op een gedekt voorval door emissie.
2.8.
Bij e-mail van 30 juli 2020 heeft NN laten weten dat zij haar eerder ingenomen standpunt over de dekking niet zal herzien.

3.Het geschil

3.1.
[de B.V.] vordert, samengevat, na vermeerdering van eis, bij uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis:
I. een verklaring voor recht dat NN op grond van de met [de B.V.] gesloten verzekeringsovereenkomsten gehouden is om polisdekking te verlenen voor de kosten die verband houden met de asbestsanering en het verwijderen van de bestaande asbesthoudende dakbedekking en het vervangen van die dakbedekking;
II. veroordeling van NN om haar verbintenissen uit de verzekeringsovereen-komsten met [de B.V.] na te komen, in het bijzonder door de kosten te vergoeden voor de sanering van de bodem, het verwijderen van de asbesthoudende dakbedekking en het vervangen van die dakbedekking, binnen veertien dagen nadat [de B.V.] de facturen die in verband met deze werkzaamheden aan [de B.V.] zijn/worden uitgebracht, aan NN ter beschikking heeft gesteld;
III. veroordeling van NN om aan [de B.V.] € 28.466,04 te betalen voor de deskundigenkosten te vermeerderen met de wettelijke rente;
IV. veroordeling van NN om aan [de B.V.] € 1.543,96 te betalen voor de asbestinventarisatie, te vermeerderen met de wettelijke rente;
V. veroordeling van NN om aan [de B.V.] te vergoeden de kosten van buitengerechtelijke rechtsbijstand, te vermeerderen met de wettelijke rente;
VI. veroordeling van NN in de kosten van deze procedure, inclusief nakosten en te vermeerderen met de wettelijke rente.
3.2.
[de B.V.] voert aan dat asbestvezels van dakplaten terecht zijn gekomen in de bodem. Dit heeft gezorgd voor bodemverontreiniging boven de interventiewaarde, zodat gesaneerd moet worden. Op grond van de bij NN afgesloten verzekeringen – namelijk de milieuschadeverzekering en/of de bedrijfsmiddelenverzekering en/of de aansprakelijkheidsverzekering – is er dekking voor de sanering van de bodem en het verwijderen van de bestaande asbesthoudende dakbedekking en het vervangen daarvan door asbestvrije dakbedekking. NN weigert ten onrechte uitkering, aldus [de B.V.] Verder moet NN de deskundigenkosten vergoeden op grond van artikel 6:96 lid 2 sub a en/of b van het Burgerlijk Wetboek (BW) ter hoogte van € 28.466,04, evenals een bedrag van € 1.543,96 voor de gedane asbestinventarisatie.
3.3.
NN concludeert tot afwijzing van de vorderingen met veroordeling van [de B.V.] in de proceskosten, inclusief nakosten en te vermeerderen met de wettelijke rente. NN stelt zich onder meer op het standpunt dat er geen dekking is voor de saneringskosten onder de door [de B.V.] bij NN gesloten verzekeringen omdat geen sprake is van een gedekt evenement. Ook komen de kosten van het verwijderen en vervangen van de asbesthoudende daken niet als bereddingskosten voor vergoeding in aanmerking, aldus NN.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

Wie is verzekerde onder de polis?

4.1.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft [de B.V.] toegelicht dat [de V.O.F.] de verzekeringnemer is op grond van de verzekeringsovereenkomsten. Dit blijkt ook uit het polisblad. De rechtbank zal de vorderingen van [eisende partij sub 1] , [eisende partij sub 3] en [de B.V.] afwijzen voor zover deze betrekking hebben op of voortvloeien uit de verzekeringsovereenkomsten, omdat zij niet de verzekeringnemer zijn. Voor NN zou alleen ten opzichte van [de V.O.F.] een betalingsverplichting kunnen bestaan op grond van de verzekeringsovereenkomsten.
Is er dekking onder de milieuschadeverzekering?
4.2.
[de B.V.] stelt zich op het standpunt dat zij op basis van de polisvoorwaarden van de milieuschadeverzekering dekking heeft onder de polis. Zij vordert vergoeding van de kosten van sanering van de bodem en verwijdering en vervanging van de asbesthoudende daken van de schuren. NN betwist het bestaan van dekking, omdat er volgens haar geen sprake is van een verontreiniging die op grond van de polisvoorwaarden wordt gedekt. Beide partijen verwijzen in dit verband naar artikel 2.1. leden 1 en 2 en het slot van artikel 2 van de polisvoorwaarden behorend bij de milieuschadeverzekering. Daarin staat voor zover relevant:

Artikel 2
Omvang van de dekking
Artikel 2.1
DE VERZEKERING DEKT
1.
De verzekering dekt de kosten van sanering, zaakschade en bedrijfsschade zoals hieronder nader omschreven in artikel 2.1.2 t/m 2.1.4 en artikel 3 in geval van een verontreiniging van de verzekerde locatie, van een locatie van derden en/of van de werklocatie bij derden door een emissie alsmede alle (overige) van buitenkomende onheilen.
Dit met inachtneming van artikel 6 (Uitgesloten gebeurtenissen en beperkingen).
Zie specifieke begripsomschrijvingen artikel 1.
Deze dekking is ook van kracht indien de emissie het gevolg is van een gebrek van opstallen en roerende zaken op de verzekerde locatie voorzover het eigen gebrek is veroorzaakt door of bestaat uit fouten in ontwerp, constructie, uitvoering of materiaalkeuze.
2.
Schade aan/op de verzekerde (eigen) locatie,
zijnde:
- Kosten van sanering van de verzekerde locatie direct en uitsluitend ten gevolge van sanering;
- Andere zaakschade van verzekerde(n), inclusief de daaruit voortvloeiende schade, ontstaan op de verzekerde locatie als direct en uitsluitend gevolg van sanering;
- Bedrijfsschade – waaronder mede de kosten ter voorkoming of beperking hiervan – als gevolg van het niet of niet op normale wijze kunnen uitoefenen van bedrijfsactiviteiten als direct en uitsluitend gevolg van sanering.
(…)
Een en ander mits:
- de sanering betrekking heeft op een verontreiniging die het rechtstreekse en uitsluitende gevolg is van een emissie, veroorzaakt door een gedekte gebeurtenis;
- de zaakschade voortvloeit uit een verontreiniging van de bodem, het oppervlaktewater of enig(e) al dan niet ondergronds(e) water(gang), die het rechtstreekse en uitsluitende gevolg is van een emissie veroorzaakt door een gedekte gebeurtenis;
- het verzekerde gevaar zich op de verzekerde locatie heeft verwezenlijkt tijdens de looptijd van de verzekering;
- binnen één jaar na verwezenlijking van het verzekerde gevaar aanspraak op vergoeding onder deze polis is gemaakt.
De dekking is met inachtneming van de uitsluitingen en beperkingen vermeld in Artikel 6.
Een gedekte gebeurtenis moet zich tijdens de looptijd van de verzekering hebben voorgedaan. Bovendien moet het ten tijde van het sluiten van de verzekering voor de verzekerde onzeker zijn geweest dat deze gebeurtenis zich zou voordoen. (…)
4.3.
De in dit verband relevante begrippen worden als volgt gedefinieerd in de polisvoorwaarden:

Artikel 1.6
EMISSIE
Het onvoorzien vrijkomen van gassen, vloeistoffen en/of fijn verdeelde vaste stoffen. Een reeks van emissies die met elkaar samenhangen of uit elkaar voortvloeien wordt aangemerkt als één emissie.
Artikel 1.7
VERONTREINIGING
(…)
2. De aanwezigheid van asbest in een zodanige concentratie dat de toepasselijke overheidsnormen die gelden op het moment dat de aanwezigheid van asbest zich manifesteert, worden overschreden.
Artikel 1.8
SANERING
Het ongedaan maken van een verontreiniging. Onder ongedaan maken wordt verstaan onderzoek, reiniging, opruiming, transport, opslag, vernietiging en vervanging van grond en/of (grond)water en/of isolatie van een verontreiniging.
4.4.
Tussen partijen is niet in geschil dat de bodem rondom (de afwateringszones van) de schuren van [de B.V.] met asbest is verontreinigd en dat dit een verontreiniging betreft als bedoeld in artikel 1.7 van de toepasselijke polisvoorwaarden. Evenmin is in geschil dat deze verontreiniging op grond van de polisvoorwaarden in beginsel – behoudens een aantal nadere voorwaarden – is gedekt als deze is veroorzaakt door 1) een emissie of 2) door een (overig) van buitenkomend onheil. Partijen zijn het er echter niet over eens of de verontreiniging is veroorzaakt door een dergelijke emissie en/of een van buiten komend onheil. [de B.V.] heeft gemotiveerd aangevoerd dat dit het geval is. NN heeft dit weersproken.
4.5.
De rechtbank zal eerst bespreken of sprake is van een emissie als bedoeld in de polisvoorwaarden.
Is er sprake van een onvoorziene emissie?
4.6.
In geval van een emissie moet het op grond van artikel 1.6 van de polisvoorwaarden gaan om het onvoorzien vrijkomen van gassen/vloeistoffen/stoffen, aldus van een ‘onvoorziene emissie’. Tussen partijen is niet in geschil dat het vrijkomen van de asbestdeeltjes van de golfdakplaten van de schuren van [de B.V.] in beginsel kwalificeert als emissie in de zin van de polisvoorwaarden. Partijen zijn het er echter niet over eens of dit onvoorzien is gebeurd en dus of sprake is van een ‘onvoorziene emissie’.
4.6.1.
Partijen leggen de term ‘onvoorzien’ min of meer gelijkluidend uit als: ‘onverwachts’, ‘onverhoeds’, ‘iets waar verzekerde geen rekening mee heeft gehouden’ (vgl. ECLI:NL:GHDHA:2014:3101). [de B.V.] stelt zich op het standpunt dat er in deze zin sprake is van het onvoorzien vrijkomen van asbestvezels en dat daardoor sprake is van een (onvoorziene) emissie in de zin van de polisvoorwaarden. NN heeft dit weersproken. Zij voert aan dat asbestvezels loskomen vanwege erosie of corrosie van de asbesthoudende golfdakplaten, wat ontstaat vanaf een periode van twintig jaar na de bouw. In het geval van [de B.V.] is dit vanaf ongeveer 2010 gebeurd. Op dat moment was algemeen bekend, ook voor [de B.V.] , dat asbesthoudende golfdakplaten na ongeveer twintig jaar eroderen of corroderen als gevolg waarvan asbestvezels vrijkomen. [de B.V.] heeft bovendien pas na 2010 - in 2012 - de milieuschadeverzekering afgesloten. Het was voor [de B.V.] niet onvoorzienbaar dat asbestvezels los zouden raken van de asbesthoudende golfdakplaten op de schuren. Daarom is van een emissie in de zin van de polisvoorwaarden geen sprake, aldus NN.
4.6.2.
[de B.V.] heeft gemotiveerd bestreden dat haar bekend was of had kunnen of moeten zijn dat van de asbesthoudende golfdakplaten door erosie of corrosie asbestvezels los zouden raken en dat dit dus voorzienbaar was. In dit verband is toegelicht dat het [de B.V.] destijds niet bekend was dat asbestvezels van golfplaten los kunnen komen na verwering door weersomstandigheden. Ook voor de gemiddelde persoon was dit niet bekend. Bekend was slechts dat asbest vrij kon komen bij werkzaamheden aan asbesthoudende materialen, aldus [de B.V.]
4.6.3.
De rechtbank volgt [de B.V.] in dit standpunt en oordeelt dat het voor [de B.V.] in de door NN genoemde periode 2010-2012 (bij de aanvang van de verwering en het aangaan van de verzekering) onverwachts oftewel onvoorzien was dat asbestvezels door weersomstandigheden los (konden) komen van golfdakplaten. Weliswaar heeft NN verwezen naar een aantal wetenschappelijke rapporten van TNO, het RIVM en de Gezondheidsraad en Kamerstukken uit de periode 2007-2011, maar die maken het oordeel van de rechtbank niet anders. Ten eerste wordt in deze stukken wel het probleem van het loskomen van asbestvezels door erosie en corrosie beschreven, maar staat daarin niet dat algemeen bekend is dat dit een bestaand probleem is. De stukken waar NN naar verwijst komen juist voort uit (oriënterend) onderzoek naar het bestaan van dit probleem, welk onderzoek blijkbaar in die periode plaatshad. De rechtbank acht goed voorstelbaar dat [de B.V.] , als particulier, op dat moment niet bekend was met deze stukken maar dat, zoals hij zelf beschrijft, pas later is geworden na een informatieavond over de problematiek in 2015. [de B.V.] hebben in dit verband ook nog gewezen op het feit dat die informatieavond plaatsvond nadat de provincies Overijssel en Gelderland in 2014 een bodemonderzoek hadden uitgevoerd waaruit bleek dat er (toen) ook daadwerkelijk sprake was van bodemverontreiniging door loslatende asbestvezels van daken. NN heeft zelf overigens ook naar dit onderzoek verwezen.
4.6.4.
De rechtbank gaat er op grond van het voorgaande vanuit dat [de B.V.] niet eerder dan in 2015 op de hoogte was van het mogelijk vrijkomen van asbestvezels vanuit de asbesthoudende daken. Hier is eerder geen rekening mee gehouden en het vrijkomen van de asbestvezels is in die zin onverwachts gebeurd. Hiermee is voldaan aan het vereiste van het ‘onvoorzien zijn’ van de emissie. Naar oordeel van de rechtbank is dus sprake geweest van een onvoorziene emissie in de zin van de polisvoorwaarden.
4.6.5.
NN heeft nog een beroep gedaan op het slot van artikel 2 van de poliswaarden waar als voorwaarde voor dekking staat vermeld dat het ten tijde van het sluiten van de verzekering voor de verzekerde onzeker moet zijn geweest dat deze gebeurtenis zich zou voordoen. In dit verband heeft NN ook verwezen naar artikel 7:925 BW, waar het ‘onzekerheidsvereiste’ bij het aangaan van de verzekering ook uit volgt. De rechtbank passeert ook dit verweer van NN, omdat uit het voorgaande al volgt dat bij het aangaan van de verzekering niet bekend was dat asbestdeeltjes zouden vrijkomen door erosie.
Is de verontreiniging veroorzaakt door de emissie?
4.6.6.
NN heeft verder aangevoerd dat ook in het geval dat wordt geoordeeld dat sprake is van een (onvoorziene) emissie in de zin van de polisvoorwaarden, geen dekking kan bestaan onder de milieuschadeverzekering omdat de verontreiniging op het perceel niet is veroorzaakt
doordeze emissie. Niet het loskomen van asbestvezels van de asbesthoudende golfdakplaten heeft de verontreiniging in de bodem veroorzaakt, maar weersomstandigheden als regen die de asbestvezels al dan niet via de afwatering in de bodem terecht heeft doen komen. Als de regen en/of de wijze van afwatering weg worden gedacht, dan zou er van verontreiniging geen sprake zijn geweest. De rechtens relevante ofwel de meest dominante oorzaak voor de verontreiniging is de regen in combinatie met de afwatering vanaf de schuren, aldus NN.
4.6.7.
Hoewel NN er niet specifiek naar refereert, begrijpt de rechtbank dit standpunt van NN aldus dat zij hiermee mede een beroep doet op de ‘mits-bepaling’ van artikel 2.1 van de polisvoorwaarden. Daarin staat dat de sanering betrekking moet hebben op een verontreiniging die het rechtstreekse en uitsluitende gevolg is van een emissie, veroorzaakt door een gedekte gebeurtenis (zie 4.2.). Volgens NN is de verontreiniging van de bodem niet in die zin het gevolg van de emissie. Volgens [de B.V.] is dit wel het geval. De discussie tussen partijen in dit verband spitst zich toe op de vraag wat de dominante oorzaak is van de verontreiniging. De rechtbank maakt hieruit op dat partijen de polisvoorwaarden aldus uitleggen dat de vraag hier moet zijn of de emissie van asbestvezels de rechtens relevante ofwel dominante oorzaak is van de verontreiniging. Die dominante oorzaak wordt op grond van de jurisprudentie mede vastgesteld met inachtneming van de regels van gezond verstand.
4.6.8.
Er moet voor deze beoordeling eerst bezien worden wat precies de verontreiniging is en wat precies de emissie is. Kort gezegd betreft de verontreiniging de aanwezigheid van asbest in de bodem rondom de schuren van [de B.V.] De emissie betreft het vrijkomen van asbestvezels van de golfdakplaten van de schuren. De rechtbank begrijpt het proces dat heeft plaatsgevonden, mede aan de hand van door partijen overgelegde rapporten als volgt. Normale weersomstandigheden zoals neerslag, wind en temperatuurwisselingen zorgen voor verwering van de (asbesthoudende) golfplaten. Hierdoor komen stoffen, waaronder asbestvezels, vrij vanaf deze golfplaten. Deze emitteren naar de lucht of spoelen de grond in met regenwater. Op die manier raakt de bodem na verloop van tijd verontreinigd.
4.6.9.
In de tijd geplaatst gaat het 1) eerst om weersomstandigheden (en tijdsverloop) die zorgen voor verwering van de golfplaten, 2) dan om het vrijkomen van asbestvezels (de emissie) als gevolg van die verwering en 3) dan om de verontreiniging doordat die vrijgekomen asbestvezels naar de bodem lopen, mee met het regenwater. Dat de emissie zelf is veroorzaakt door (normale) weersomstandigheden doet niet ter zake. Het gaat hier immers om de vraag of de verontreiniging is veroorzaakt door de emissie en niet om de vraag waardoor de emissie is veroorzaakt. Deze kwestie verschilt in die zin van de kwestie die uitmondde in het arrest van de Hoge Raad van 22 april 2022 (ECLI:NL:HR:2022:588). Daar moest het op grond van de polisvoorwaarden gaan om een verontreiniging die het rechtstreeks en uitsluitend gevolg is van een emissie, welke emissie op zijn beurt moest zijn veroorzaakt door een verzekerd gevaar (waaronder ‘een van buiten komend onheil’).
Ten overvloede overweegt de rechtbank in dit verband dat in de polisvoorwaarden in de onderhavige kwestie, bij de mits-bepaling achter ‘verontreiniging die het rechtstreekse en uitsluitende gevolg is van een emissie,’ nog staat: ‘veroorzaakt door een gedekte gebeurtenis’. Dit is echter tussen partijen geen geschilpunt geweest in de zin dat dit hier relevant is. Evenmin is duidelijk geworden waar die passage precies op terugslaat of op doelt.
4.6.10.
Dan resteert de vraag of het vrijkomen van asbestvezels (de emissie), zoals [de B.V.] betoogt, of het ‘regenwater’, zoals NN betoogt, de dominante oorzaak is voor de verontreiniging. De rechtbank oordeelt mede aan de hand van het hiervoor beschreven proces dat de emissie van asbestvezels de dominante oorzaak is geweest van de verontreiniging van de bodem met asbest. Het vrijkomen van asbestvezels is de eerste, primaire, essentiële en daarmee dominante reden van de verontreiniging. Dit ligt ook het meest in de rede: de verontreiniging met asbest is veroorzaakt door het vrijkomen van asbestvezels en niet (primair) door regenwater. Dat de asbestvezels meespoelen de bodem in, maakt niet dat geconcludeerd moet worden dat de verontreiniging niet door de emissie is veroorzaakt maar door iets alledaags als regenwater.
4.6.11.
De rechtbank volgt NN niet in haar betoog dat de wijze van afwatering (het ontbreken van een goot) ook mede de (dominante) oorzaak van de verontreiniging is geweest. [de B.V.] heeft in dit verband aan de hand van rapportages naar voren gebracht dat ook waar wel een goot en afvoer aanwezig waren (uitmondend in een droge sloot), de bodem (de sloot) verontreinigd is met asbest. Het ontbreken van een goot is dus niet de oorzaak geweest, aldus [de B.V.] NN heeft dit onvoldoende gemotiveerd bestreden.
4.6.12.
De slotsom is dat sprake is van een verontreiniging veroorzaakt door een (onvoorziene) emissie in de zin van de polisvoorwaarden.
Dekking
4.7.
De rechtbank oordeelt dat er gelet op het bovenstaande (in ieder geval) voor de sanering van de met asbest verontreinigde bodem dekking bestaat onder de milieuschadeverzekering.
4.8.
Omdat de rechtbank al heeft geoordeeld dat er dekking is onder de milieuschadeverzekering vanwege verontreiniging door ‘een emissie’ in de zin van de polisvoorwaarden, kan onbesproken blijven of er (ook) sprake is van verontreiniging door ‘een van buiten komend onheil’ (vanwege regen, storm of anderszins).
Bereddingskosten
4.9.
[de B.V.] vordert dat ook voor recht wordt verklaard dat NN de kosten moet vergoeden die verband houden met het verwijderen van de asbesthoudende dakbedekking op de schuren alsook met het vernieuwen van die dakbedekking. Het gaat hier om bereddingskosten die nodig zijn om een onmiddellijk dreigend gevaar op (verdere) asbestverontreiniging te voorkomen, aldus [de B.V.]
4.10.
De rechtbank stelt in dit verband het volgende voorop. De polisvoorwaarden voorzien in een eigen definitie van bereddingskosten (artikel 3.2 van de milieuschadeverzekering in samenhang met artikel 1.11 van de polisvoorwaarden van de bedrijfsmiddelenverzekering). Deze wijkt – ook in de visie van partijen – niet af van het criterium zoals neergelegd in artikel 7:957 BW. Artikel 7:957 BW betreft in de eerste plaats een plicht aan de zijde van verzekerde om zodra hij van de verwezenlijking van het risico of het ophanden zijn daarvan op de hoogte is of behoort te zijn, en voor zover hij daartoe in de gelegenheid is, binnen redelijke grenzen alle maatregelen te nemen die tot voorkoming of vermindering van de schade kunnen leiden (lid 1). Hier tegenover staat de plicht van de verzekeraar om de (bereddings)kosten die aan het nemen van deze maatregelen zijn verbonden (en de schade aan de ingezette zaken) te vergoeden (lid 2).
4.11.
Voor de vraag of de verwijdering en vervanging van de dakplaten moeten worden aangemerkt als bereddingskosten, heeft [de B.V.] gewezen op het arrest van de Hoge Raad van 22 april 2022 (ECLI:NL:HR:2022:588). Partijen hebben bij de mondelinge behandeling betoogd wat volgens hen uit dit arrest volgt en wat dat betekent voor deze kwestie. [de B.V.] concludeert dat zowel het verwijderen als het vervangen van de dakplaten als bereddingskosten moeten worden aangemerkt. NN heeft dat bestreden.
4.12.
De Hoge Raad heeft in het arrest het volgende overwogen over de voorwaarden die gelden voor een vergoedingsplicht voor bereddingskosten aan de kant van de verzekeraar (r.o. 3.2.2.):
“Volgens de rechtspraak komen de kosten die een verzekerde of verzekeringnemer heeft gemaakt ter voldoening aan zijn verplichting het intreden van schade te voorkomen of ingetreden schade te beperken, voor vergoeding in aanmerking als hij in redelijkheid heeft mogen aannemen dat sprake was van een onmiddellijk dreigend gevaar dat slechts door het treffen van bijzondere maatregelen kon worden weggenomen en als deze maatregelen, die, ook als daartoe een andere verplichting bestond, ten bate van de verzekeraar moeten zijn gemaakt, redelijk en doelmatig zijn. Een en ander moet worden beoordeeld naar het tijdstip waarop de verzekerde of verzekeringnemer tot het nemen van maatregelen heeft besloten. Hij mag daarbij in beginsel afgaan op het advies van ingeschakelde deskundigen, tenzij hij wist of had behoren te weten dat dit advies niet op deugdelijke gronden berustte.”
4.13.
Voor het bestaan van een recht op vergoeding van de kosten van bereddingsmaatregelen is dus vereist dat de verzekerde in redelijkheid heeft mogen aannemen 1) dat sprake was van een onmiddellijk dreigend gevaar, 2) dat slechts door het treffen van bijzondere maatregelen kon worden weggenomen, en deze bijzondere maatregelen 3) ten bate van de verzekeraar zijn gemaakt en 4) redelijk en doelmatig zijn.
4.14.
[de B.V.] stelt dat aan deze vereisten is voldaan waar het gaat om het verwijderen van de dakplaten en voert in dat verband samengevat het volgende aan. In deze zaak is reeds sprake van een verwezenlijking van een verzekerd risico, namelijk de verontreiniging van de bodem met asbest. Het is in dat verband noodzakelijk om de bodem te saneren. Vervolgens is het noodzakelijk om de asbesthoudende dakplaten te verwijderen. Zonder het verwijderen van die platen treedt er immers opnieuw een verontreiniging op. Dit reële gevaar kan alleen door het treffen van een bijzondere maatregel – het verwijderen van de besmettingsbron – worden weggenomen.
4.15.
De rechtbank is met [de B.V.] van oordeel dat aan de voornoemde vereisten is voldaan voor wat betreft het verwijderen van de dakplaten. Daartoe wordt het volgende overwogen.
4.16.
Ten eerste heeft NN niet, althans onvoldoende bestreden dat het verwijderen van de dakplaten noodzakelijk is om verdere of een nieuwe verontreiniging met asbest te voorkomen. Alternatieven zijn door partijen en de door hen ingeschakelde deskundigen niet genoemd. De rechtbank begrijpt uit de overgelegde deskundigenrapporten dat het hier om een ernstige en gevaarlijke verontreiniging met asbest gaat, die opnieuw zal ontstaan als de daken niet verwijderd worden omdat de asbesthoudende daken dan asbestvezels blijven ‘lekken’. Net als in de zaak die uitmondde in het arrest van de Hoge Raad van 22 april 2022, staat daarom ook hier vast dat het verwijderen van de daken de enige mogelijkheid is om het ontstaan van verdere asbestverontreiniging te voorkomen. Uit de door [de B.V.] overgelegde deskundigenrapporten volgt in dit kader een duidelijk advies: “de golfplaten moeten zo spoedig mogelijk gesaneerd worden om verspreiding van asbestvezels in de toekomst te voorkomen”. NN heeft dit niet bestreden en heeft evenmin bestreden dat het hier om een acuut gevaar gaat. NN heeft wel in z’n algemeenheid betoogd dat voor asbest een gelijke (hoge) drempel bestaat voor het aannemen van een onmiddellijk dreigend gevaar, maar heeft in reactie op de onderbouwde stellingen van [de B.V.] niet concreet gemaakt waarom die drempel hier niet gehaald zou zijn. Bovendien heeft NN in de eerdere correspondentie met [de B.V.] omtrent de vraag of er dekking bestond, gemeld dat indien er dekking onder de milieuschadeverzekering zou bestaan, het verwijderen van de asbesthoudende daken daar onder zou vallen. Door NN is ook niet betwist dat het om een bijzondere maatregel gaat. De rechtbank weegt in dit verband ook mee dat niet is gesteld of gebleken dat de daken niet meer functioneel zijn en in het kader van normaal onderhoud (ook) vervangen moeten worden.
4.17.
De rechtbank oordeelt dat [de B.V.] , mede op grond van ingewonnen deskundigenadvies, in redelijkheid heeft mogen aannemen dat sprake was van een onmiddellijk dreigend gevaar dat alleen door het verwijderen van de daken kan worden weggenomen. De rechtbank oordeelt verder dat deze maatregel ten bate komt van NN als verzekeraar en redelijk en doelmatig is. Immers, zonder dat de dakplaten worden verwijderd, zal opnieuw een verontreiniging ontstaan die onder de milieuschadeverzekering gedekt is. Met deze maatregel is dus het belang van NN gediend. [de B.V.] heeft op de mondelinge behandeling naar voren gebracht dat uit een inventarisatie van de kosten is gebleken dat het saneren van de bodem aanzienlijk meer kost dan het verwijderen van de daken. Het niet verwijderen van de daken, met een nieuwe noodzakelijke kostbare sanering tot gevolg, zal dus meer kosten dan het nu verwijderen van de daken. Het verwijderen van de daken is daarmee doelmatig en (weliswaar kostbaar maar bij gebrek aan een alternatief) redelijk.
4.18.
NN heeft er nog op gewezen dat [de B.V.] tot op heden geen maatregelen heeft genomen. Voor zover NN hiermee een beroep heeft willen doen op artikel 7:957 lid 3 BW, waarin is bepaald dat de verzekeraar de uitkering kan verminderen met de schade die hij lijdt doordat een verzekerde de bereddingsplicht niet is nagekomen, gaat de rechtbank hier niet in mee. In dit verband is van belang dat een verzekerde bereddingsmaatregelen moet nemen voor zover hij daartoe in de gelegenheid is en binnen redelijke grenzen (artikel 7:957 lid 1 BW). Alleen een toerekenbare niet-nakoming van de bereddingsplicht verplicht de verzekerde tot schadevergoeding tegen de verzekeraar. Daarvan is hier geen sprake. [de B.V.] heeft de schade al in 2015 gemeld bij NN, maar NN weigerde dekking te verlenen. [de B.V.] heeft bovendien toegelicht dat de benodigde bereddingskosten dermate hoog zijn, dat zij niet de middelen heeft om deze zelf te voldoen. Onder deze omstandigheden kan NN niet aan [de B.V.] tegenwerpen dat de benodigde maatregelen nog niet zijn genomen.
4.19.
De slotsom is dat de kosten die [de V.O.F.] moet maken om de asbesthoudende daken te verwijderen door NN moeten worden vergoed.
4.20.
Dan is de vraag of NN ook de kosten voor vervanging van de daken moet vergoeden. De Hoge Raad overwoog in dit verband in r.o. 3.4.2. onder meer:
“In een geval waarin beredding bestaat in verwijdering van de schadeveroorzakende zaak, kan een en ander, afhankelijk van de omstandigheden van het geval, meebrengen dat niet alleen de kosten van verwijdering, maar ook kosten van vervanging als kosten van beredding moeten worden aangemerkt, omdat de enkele verwijdering weliswaar doelmatig zou zijn, maar het verlies van de functie van die zaak redelijkerwijs niet of niet volledig voor risico van de verzekerde of verzekeringnemer behoort te komen. (…) Indien het verwijderen van de dakplaten als beredding kan worden aangemerkt, en als gevolg van die verwijdering de zaak waarvan die dakplaten onderdeel uitmaken in haar functie wordt aangetast, kan, gelet op het voorgaande, een redelijke begroting van de kosten van beredding meebrengen dat ook kosten van het herstel van die functie daarin worden betrokken. Daarbij kan waar dat redelijk is rekening worden gehouden met waardevermeerdering van de betrokken zaak als gevolg van het herstel, overeenkomstig hetgeen geldt voor het begroten van zaakschade (art. 6:97 en 98 BW).”
4.21.
De rechtbank concludeert hieruit dat als, zoals in deze zaak is geoordeeld, het verwijderen van de daken onder de bereddingskosten vallen, een en ander, afhankelijk van de omstandigheden van het geval, mee kan brengen dat ook de kosten van vervanging bereddingskosten zijn, omdat het verlies van de functie van die zaak redelijkerwijs niet of niet volledig voor risico van de verzekerde of verzekeringnemer behoort te komen. Omtrent die omstandigheden en het verlies van de functie van de zaak heeft [de B.V.] het volgende aangevoerd. Voor [de B.V.] is essentieel dat de schuren voorzien zijn van dakbedekking. Zonder dak hebben de schuren geen waarde en kan het bedrijf niet gecontinueerd worden. In de schuren bevinden zich immers varkens en goederen die daar liggen ter opslag. Beide moeten beschermd worden tegen weersinvloeden. De schuren hebben geen enkele functie zonder dak, aldus [de B.V.] NN heeft dit niet, althans onvoldoende concreet weersproken en evenmin concrete omstandigheden genoemd die in het voordeel van NN moeten meewegen. Mede gelet op wat [de B.V.] heeft aangevoerd over het verlies van de functie van de schuren, acht de rechtbank de naar voren gebrachte omstandigheden in deze zaak zodanig dat de kosten van vervanging van de daken in deze kwestie (deels) als bereddingskosten moeten worden beschouwd en niet volledig voor risico van [de V.O.F.] als verzekerde behoren te komen.
4.22.
De rechtbank acht het in deze zaak wel redelijk dat bij het berekenen van deze bereddingskosten, de waardevermeerdering als gevolg van de vervanging van het dak wordt meegenomen. Daartoe wordt overwogen dat de daken oud zijn (bouw in periode 1984-1990) en zwaar zijn geërodeerd (zo volgt uit het door [de B.V.] overgelegde rapport van RPS). Ook weegt de rechtbank mee dat de verwachting is dat binnen afzienbare tijd het aanwezig hebben van asbesthoudende daken verboden zal worden, zodat [de B.V.] hoe dan ook de daken op enig moment had moeten vervangen. Een en ander zal bij de definitieve vaststelling van de schade moeten worden meegenomen via het leerstuk van voordeelstoerekening (‘nieuw voor oud’, artikel 6:100 BW).
4.23.
De rechtbank zal nu bespreken op welke wijze de vorderingen al dan niet worden toegewezen.
Een verklaring voor recht
4.24.
De rechtbank zal, gelet op het voorgaande, voor recht verklaren dat NN op grond van de met [de V.O.F.] bestaande milieuschadeverzekering gehouden is om, conform de polisvoorwaarden, dekking te verlenen voor de kosten die verband houden met (i) de asbestsanering op het perceel van [de V.O.F.] , (ii) de kosten van het verwijderen van de asbesthoudende daken en (iii) de kosten van het vervangen van deze daken conform artikel 6:100 BW (zoals omschreven onder 4.22.). In de polisvoorwaarden is onder meer bepaald op welke wijze partijen de schade vaststellen, welk eigen risico er geldt en wat de verzekerde som is. Het verlenen van dekking moet, zoals partijen ook onderkennen, met inachtneming van de polisvoorwaarden gebeuren.
4.25.
Partijen hebben kenbaar gemaakt met de voornoemde verklaring voor recht uit de voeten te kunnen. Zij hebben toegelicht dat zij beide duidelijkheid wensen over het al dan niet bestaan van dekking en dat vervolgens de hoogte van die uitkering bepaald kan worden overeenkomstig de polisvoorwaarden. Gelet hierop en gelet op de toegewezen verklaring voor recht, heeft [de V.O.F.] geen belang bij toewijzing van de vordering zoals opgenomen onder 3.1. II. Bovendien acht de rechtbank deze vordering mede gelet op de voornoemde polisvoorwaarden te ruim geformuleerd. De vordering wordt dan ook afgewezen.
De bedrijfsmiddelenverzekering en de aansprakelijkheidsverzekering
4.26.
Waar [de B.V.] in eerste instantie ook een beroep deed op de bedrijfsmiddelenverzekering en de aansprakelijkheidsverzekering, heeft zij dit beroep op de mondelinge behandeling laten vallen omdat er op dit moment geen schade is voor varkens (noodzakelijk voor de bedrijfsmiddelenverzekering) en er geen claims van derden liggen (noodzakelijk voor de aansprakelijkheidsverzekering). De rechtbank bespreekt deze verzekeringen daarom verder niet en wijst de vorderingen in zoverre af.
Moet NN de door [de V.O.F.] gemaakte deskundigenkosten vergoeden?
4.27.
[de B.V.] vordert betaling van € 28.664,04 door NN voor de deskundigenkosten die zij heeft gemaakt. Zij heeft ter onderbouwing diverse facturen in het geding gebracht. Daarnaast vordert [de B.V.] – na de wijziging van eis – nog een bedrag van € 1.543,96 in verband met een nadere asbestinventarisatie die op 25 mei 2021 is uitgevoerd. Deze laatste vordering heeft NN niet betwist. Ten aanzien van het eerste bedrag heeft NN betwist dat het gehele bedrag voor vergoeding in aanmerking komt. Ten eerste is het bedrag inclusief btw en kan [de B.V.] volgens NN als ondernemer deze btw ‘aftrekken’. Ten tweede blijkt niet dat alle gevorderde kosten zien op buitengerechtelijk werkzaamheden ter vaststelling van schade en aansprakelijkheid. Zo dateert het laatste deskundigenrapport van juli 2020 en dateert een deel van de in rekening gebrachte facturen van nadien.
4.28.
De rechtbank stelt voorop dat uit artikel 7:959 lid 1 BW jo. artikel 6:96 lid 2, aanhef en onder b BW volgt dat de redelijke kosten ter vaststelling van de schade als vermogensschade voor vergoeding in aanmerking komen. Tijdens de mondelinge behandeling heeft [de B.V.] bevestigd dat zij de btw kan verrekenen, zodat de bedragen slechts exclusief btw toewijsbaar zijn. Van de vordering van € 1.543,96 ten aanzien van de nadere asbestinventarisatie zal de rechtbank € 1.276,- toewijzen, zijnde het factuurbedrag zonder btw. NN heeft deze vordering verder niet betwist en de rechtbank acht het redelijke kosten ter vaststelling van de schade.
4.29.
Van het bedrag van € 28.664,04 kan hoogstens een bedrag van € 26.659,61 aan gemaakte deskundigenkosten worden toegewezen, zijnde het bedrag zonder btw. [de B.V.] heeft tijdens de mondelinge behandeling toegelicht dat inderdaad ook na de datum van het laatste rapport kosten zijn gemaakt. Diverse rapporten moesten namelijk vanwege de beperkte geldigheid opnieuw of actueel worden gemaakt. NN heeft dit niet bestreden. De rechtbank zal deze kosten daarom als redelijke kosten toewijzen. [de B.V.] heeft verder nog toegelicht dat de deskundige geassisteerd heeft in de discussie tussen de rechtsbijstandsverzekeraar en NN. NN heeft daarop gemotiveerd betwist dat deze kosten voor vergoeding in aanmerking komen. De rechtbank is met NN van oordeel dat deze kosten, die blijkbaar zien op advies aan de rechtsbijstandsverzekeraar, geen redelijke kosten zijn als bedoeld in artikel 7:959 lid 1 BW jo. artikel 6:96 lid 2, aanhef en onder b BW, althans dat [de B.V.] een en ander onvoldoende heeft toegelicht.
Van het (maximale) bedrag van € 26.659,61 zal de rechtbank toewijzen een bedrag van € 25.509,61. Uit de door [de B.V.] in het geding gebrachte facturen met een beschrijving van de werkzaamheden blijkt dat door de deskundige circa 5,75 uur aan overleg met de rechtsbijstandsverzekeraar is besteed en de deskundige een uurtarief rekent van € 200,-. Een bedrag van € 1.150,- (5,75 x € 200,-) wordt daarom in mindering gebracht op het hiervoor genoemde bedrag van € 26.659,61. De rechtbank zal daarom het resterende bedrag van € 25.509,61 toewijzen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van de dagvaarding. Ten aanzien van het bedrag van € 1.276,- zal de rechtbank de wettelijke rente toewijzen vanaf de datum van de akte eiswijziging.
Moet NN buitengerechtelijke (incasso)kosten vergoeden?
4.30.
[de B.V.] vordert vergoeding van de gemaakte buitengerechtelijke kosten ter hoogte van twee punten van het toepasselijke liquidatietarief, te weten € 1.126,-. NN heeft deze kosten niet betwist. De rechtbank oordeelt dat deze gevorderde kosten, kosten zijn als bedoeld in artikel 6:96 lid 2 aanhef en onder c BW. Het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten is van toepassing op een uit overeenkomst voortvloeiende verbintenis tot betaling van een geldsom, en dus op de onderhavige verzekeringsovereenkomst. Dat geldt ook voor de bijbehorende staffel. De onderhavige vordering om voor recht te verklaren is van onbepaalde waarde. Tijdens de mondelinge behandeling is door [de B.V.] aangevoerd dat het saneren van de bodem ongeveer € 120.000,- zal bedragen, het verwijderen van het dak ongeveer € 55.000,- kost en het aanbrengen van nieuwe daken ongeveer € 150.000,- tot € 155.000,- zal bedragen. Daarvan uitgaande, leidt toepassing van de staffel tot een bedrag van meer dan het hiervoor genoemde bedrag van € 1.126,-. De rechtbank zal daarom een bedrag van € 1.126,- toewijzen aan buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van de dagvaarding.
4.31.
In het kader van de voornoemde vorderingen strekkende tot betaling van de buitengerechtelijke kosten zal de rechtbank NN veroordelen om deze te betalen aan [de V.O.F.] als de verzekerde onder de polis.
Proceskosten
4.32.
NN zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [de B.V.] worden begroot op:
  • dagvaarding € 90,67
  • griffierecht € 2.076,--
  • salaris advocaat
totaal € 3.292,67
De over de proceskosten gevorderde wettelijke rente zal worden toegewezen op de wijze zoals in het dictum bepaald.
4.33.
Volgens vaste rechtspraak levert een kostenveroordeling ook voor de nakosten een executoriale titel op (vgl. Zie Hoge Raad 19 maart 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL1116, rov. 3.5.; Hoge Raad 14 februari 2014, ECLI:NL:HR:2014:335, rov. 3.2.). Deze rechtspraak moet zo worden begrepen dat een veroordeling tot betaling van de proceskosten en de wettelijke rente daarover een veroordeling tot betaling van de nakosten en de wettelijke rente daarover omvat. Daarbij geldt dat de wettelijke rente over de nakosten die zijn verbonden aan de in voorkomend geval noodzakelijke betekening van de uitspraak is verschuldigd vanaf veertien dagen na die betekening. Voor afzonderlijke vermelding van de nakosten en de wettelijke rente daarover in de proceskostenveroordeling bestaat dan ook geen aanleiding.

5.De beslissing

De rechtbank:
5.1.
verklaart voor recht dat NN op grond van de met [de V.O.F.] bestaande milieuschadeverzekering gehouden is om, conform de polisvoorwaarden, dekking te verlenen met betrekking voor de kosten die verband houden met de asbestsanering op het perceel van [de V.O.F.] , de kosten van het verwijderen van de asbesthoudende daken en de kosten van het vervangen van deze daken conform artikel 6:100 BW, een en ander op de wijze zoals is omschreven onder 4.24.;
5.2.
veroordeelt NN om aan [de V.O.F.] te betalen een bedrag van € 25.509,61 aan deskundigenkosten, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf 16 juni 2021 tot aan de dag van volledige betaling;
5.3.
veroordeelt NN om aan [de V.O.F.] te betalen een bedrag van € 1.276,- voor de asbestinventarisatie, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf 29 september 2022 tot aan de dag van volledige betaling;
5.4.
veroordeelt NN om aan [de V.O.F.] te vergoeden een bedrag van € 1.126,- aan buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf 16 juni 2021 tot aan de dag van volledige betaling;
5.5.
veroordeelt NN in de proceskosten, aan de zijde van [de B.V.] tot op heden begroot op € 3.292,67 , te vermeerderen met de wettelijke rente hierover als bedoeld in artikel 6:119 BW met ingang van de vijftiende dag na betekening van het vonnis tot aan de dag van volledige betaling;
5.6.
verklaart dit vonnis voor wat betreft r.o. 5.2. tot en met 5.5. uitvoerbaar bij voorraad;
5.7.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.H. Erich en in het openbaar uitgesproken op 28 december 2022.