ECLI:NL:RBDHA:2022:13907
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen niet tijdig beslissen op asielaanvraag en bestuurlijke dwangsommen
In deze zaak heeft eiser beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op zijn asielaanvraag, ingediend op 29 augustus 2021. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft op 21 juni 2022 de asielaanvraag ingewilligd. Eiser heeft desondanks het beroep gehandhaafd. De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting. De rechtbank constateert dat met de inwilliging van de asielaanvraag het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit niet meer ontvankelijk is, omdat eiser geen procesbelang meer heeft.
Daarnaast heeft de rechtbank de vraag beoordeeld of eiser in beroep kan komen tegen de vaststelling dat er geen bestuurlijke dwangsommen verschuldigd zijn. De Tijdelijke wet opschorting dwangsommen IND sluit de toepassing van de artikelen 4:17 tot en met 4:19 en 8:55c van de Awb uit op besluiten op asielaanvragen. Eiser stelt dat deze wet in strijd is met het Unierecht. De rechtbank verwijst naar eerdere uitspraken van andere rechtbanken en de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, die hebben geoordeeld dat de Tijdelijke wet niet in strijd is met het Unierechtelijke gelijkwaardigheidsbeginsel en het doeltreffendheidsbeginsel.
De rechtbank concludeert dat de Tijdelijke wet in dit geval de mogelijkheid van een bestuurlijke dwangsom uitsluit, waardoor eiser met het beroep niet kan bereiken wat hij wil. Daarom is het beroep niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank heeft verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 379,50, vastgesteld op basis van het Besluit proceskosten bestuursrecht. De uitspraak is openbaar gemaakt en eiser is geïnformeerd over de mogelijkheid tot verzet tegen deze uitspraak.