ECLI:NL:RBDHA:2022:13887

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 december 2022
Publicatiedatum
21 december 2022
Zaaknummer
AWB - 22 _ 896
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursrechtelijke procedure inzake strafontslag van politieambtenaar met schending van hoorplicht en onschuldpresumptie

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 23 december 2022 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure over het beroep van een politieambtenaar tegen een disciplinaire maatregel van ontslag. De korpschef van politie had de ambtenaar op 9 juni 2021 ontslagen wegens plichtsverzuim, waarbij de ambtenaar eerder al voorwaardelijk ontslag had gekregen. De rechtbank oordeelde dat de hoorplicht was geschonden, omdat de ambtenaar niet op de hoogte was gesteld van een hoorzitting die had plaatsgevonden. Dit was in strijd met artikel 7:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank concludeerde dat de ambtenaar niet had aangetoond dat hij zonder functionele reden politiesystemen had geraadpleegd en dat het meenemen van een jas, die niet van hem was, niet als ernstig plichtsverzuim kon worden gekwalificeerd. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en droeg de korpschef op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, waarbij de proceskosten van de ambtenaar werden vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 22/896

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 23 december 2022 in de zaak tussen

[eiser], te [woonplaats], eiser

(gemachtigde: mr. J.G.F.M. Hoffmans),
en

De Korpschef van politie, verweerder

(gemachtigde: J.A. Buizer).

Procesverloop

Bij besluit van 9 juni 2021, verzonden op 24 juni 2021 (het primaire besluit), heeft verweerder aan eiser de disciplinaire maatregel van ontslag opgelegd.
Bij besluit van 5 januari 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting was op 30 september 2022. Eiser was hierbij aanwezig, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?
1.1
Bij besluit van 21 februari 2019 heeft verweerder aan eiser de disciplinaire
maatregel van voorwaardelijk ontslag opgelegd. Deze disciplinaire maatregel wordt niet ten uitvoer gelegd onder de voorwaarde dat eiser zich gedurende een proeftijd van twee jaar niet schuldig maakt aan soortgelijk of ander ernstig plichtsverzuim. Aanleiding voor dit besluit was de vaststelling door verweerder dat eiser meerdere keren de politiesystemen had geraadpleegd voor privédoeleinden.
1.2
Op 7 februari 2020 is eiser in kennis gesteld van het feit dat er een disciplinair onderzoek wordt ingesteld naar nieuw plichtsverzuim waaraan hij zich zou hebben schuldig gemaakt. Dit onderzoek is op 16 juni 2020 afgerond.
Wat heeft verweerder besloten?
2. Verweerder heeft het voorwaardelijk ontslag ten uitvoer gelegd. Op basis van het disciplinair onderzoek heeft verweerder geconcludeerd dat eiser zich schuldig heeft gemaakt aan soortgelijk en/of ander ernstig plichtsverzuim. Eiser worden de volgende twee incidenten verweten.
2.1
Eiser zou wederom zonder functionele reden de politiesystemen hebben geraadpleegd. Tijdens zijn nachtdienst op 3 maart 2019, van 01:45:59 en 01:47:15 uur, zou hij op zijn mobiele diensttelefoon een kenteken hebben bevraagd dat op naam staat van de heer [A]. Hierop is de zogenaamde ‘kenosleutel’ van de heer [A]. verschenen, wat een identificatiecode is die wordt gevormd door de eerste vier letters van de achternaam, de eerste letter van de voornaam en de geboortedatum. Eiser heeft doorgeklikt op deze kenosleutel, waarna diverse tabbladen zijn verschenen. Eiser heeft vervolgens de tabbladen RDW, Bluespot en StrafKetenDataBase (SKDB) geraadpleegd. Deze laatste twee tabbladen bevatten politionele gegevens. De heer [A]. zou een privébekende zijn van eiser. Eiser zou hierover hebben verklaard dat hij hem meerdere keren thuis heeft bezocht en hem heeft ontmoet in het huis van zijn vriendin. Verweerder kwalificeert dit als soortgelijk plichtsverzuim.
2.2
Eiser zou op 20 november 2019 een zwarte winterjas met bontkraag hebben meegenomen van het politiebureau die aan de heer [B] toebehoorde. De heer [B] heeft diezelfde dag melding van vermissing gedaan. Door raadpleging van de inpandige camerabeelden is vastgesteld dat eiser de jas had meegenomen. Op donderdag 21 november 2019 is eiser telefonisch medegedeeld dat hij werd verdacht van diefstal. Eiser heeft de jas vervolgens teruggebracht naar het bureau. Eiser heeft hierbij verklaard dat hij in de veronderstelling verkeerde dat de jas aan hem toebehoorde en dat hij, nadat hij had ontdekt dat dit niet het geval was, voornemens was de jas op 22 november 2019 - zijn eerstvolgende werkdag - weer terug naar het bureau te brengen. De eigenaar van de jas heeft op 22 november 2019 aangifte van diefstal gedaan. De strafzaak tegen eiser is geseponeerd, omdat niet kon worden bewezen dat eiser het oogmerk had zich de jas wederrechtelijk toe te eigenen. Daarom wordt eiser als plichtsverzuim verweten dat hij zeer nalatig is omgegaan met het eigendom van een ander. Eiser is niet nagegaan of de betreffende jas van hem was voordat hij deze heeft meegenomen. Dat had van eiser onder de gegeven omstandigheden wel mogen worden verwacht, omdat hij volgens zijn eigen verklaring een soortgelijke jas al enige tijd kwijt was. Eiser heeft bijvoorbeeld de zakken van de jas – waarin zich de portemonnee, oordopjes en huissleutel van de heer [B] zouden bevinden – niet gecontroleerd en heeft niet rondgevraagd of de jas aan iemand toebehoorde. Daarnaast heeft eiser, nadat hij op 21 november 2019 had ontdekt dat de jas niet van hem was, niet onmiddellijk het bureau geïnformeerd dat hij de jas van een ander had meegenomen. Verweerder kwalificeert dit als ernstig plichtsverzuim.
Wat vinden partijen in beroep?
3.1
Eiser kan zich met het bestreden besluit niet verenigen en heeft daar, kort samengevat, het volgende tegen aangevoerd.
Verweerder heeft het beginsel van hoor en wederhoor geschonden. In de ontvangstbevestiging van zijn bezwaarschrift zijn eiser twee opties aangeboden: een hoorzitting via videoverbinding of een schriftelijke afdoening. Bij de schriftelijke afdoening is in de ontvangstbevestiging vermeld dat eiser in de gelegenheid zou worden gesteld schriftelijk op het bezwaardossier te reageren en dat de zaak dan op de stukken afgedaan zou worden. Eiser heeft op het antwoordformulier voor deze optie gekozen. Uit het advies van de bezwaaradviescommissie blijkt echter dat er toch een hoorzitting heeft plaatsgevonden, waarbij een vertegenwoordiger van verweerder aanwezig was, zonder dat eiser daarvan in kennis is gesteld. Als eiser had geweten dat er toch een hoorzitting plaats zou vinden, waarbij een vertegenwoordiger van verweerder aanwezig zou zijn, dan zou eiser ook op de hoorzitting zijn verschenen.
Eiser ontkent de politiesystemen zonder functionele redenen te hebben geraadpleegd. Hij heeft meerdere kentekenbevragingen gedaan in het kader van zijn normale werkzaamheden. Van een van deze kentekens is achteraf gebleken dat deze op naam van de heer [A]. stond, maar deze bevraging leverde geen bijzonderheden op en is daarom niet geregistreerd. Dat is ook niet gebruikelijk. Ook het tijdsbestek waarin eiser zijn bevragingen heeft gedaan wijzen op een normale gang van zaken. Eiser benadrukt dat hij niet de naam van de heer [A]., maar zijn kenteken bevraagd heeft. De heer [A]. woont in de buurt van het verzorgingsgebied van eiser en hij moet het voertuig tijdens zijn surveillance zijn tegengekomen. Eiser heeft na de bevraging de Bluespot en SKDB bekeken, maar geen registraties geopend. De heer [A]. is een kennis van de vriendin van eiser, hij onderhoudt zelf geen persoonlijke relatie met de heer [A]. Verweerder heeft onvoldoende gemotiveerd waarom het zou gaan om een bevraging zonder functionele reden en waarom dat ernstig plichtsverzuim oplevert.
Het verwijt dat eiser wordt gemaakt met betrekking tot het meenemen van de jas is niet te verenigen met de onschuldpresumptie als bedoeld in artikel 6, tweede lid, van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). De strafrechtelijke procedure is geëindigd met een sepot. In de onderhavige procedure wordt hem dezelfde gedraging verweten, dat deze niet meer als diefstal wordt gekwalificeerd doet daar niet aan af.
Het meenemen van de jas is volgens eiser niet aan te merken als ernstig plichtsverzuim. Eiser benadrukt dat de jas aan een kapstok met burgerdienstjassen en gevonden jassen hing, terwijl het op het bureau gebruikelijk is dat de eigen jas over de stoel gehangen wordt. Eiser verkeerde in de veronderstelling dat de jas van hem was, omdat hij een soortgelijke jas al enige tijd kwijt was. Dit berustte op een vergissing. Er zat slechts een losse sleutel in de jas. Hij is er op 20 november 2021 achter gekomen dat het niet om zijn jas ging en heeft de jas op 21 november 2021 terug naar het bureau gebracht. Verweerder heeft dat echter niet diezelfde dag aan de heer [B] doorgegeven, maar heeft hiermee gewacht totdat de heer [B] op 22 november 2021 aangifte van diefstal deed. Het lijkt er op dat de heer [B] hiertoe is aangezet. Eiser wijst er tevens op dat verweerder onduidelijk en tegenstrijdig is in de weergave van de tijdsvolgorde.
3.2
Verweerder blijft bij het bestreden besluit en heeft daar nog het volgende aan toegevoegd. Omdat eiser op het antwoordformulier niet heeft aangegeven dat hij over zijn bezwaarschrift gehoord wilde worden, heeft hij afstand gedaan van zijn recht om te worden gehoord. Daarmee is nog niet gegeven dat er geen hoorzitting plaats zal vinden, aangezien verweerder er belang bij heeft eventuele vragen van de bezwaaradviescommissie te beantwoorden. Eiser was er ook mee bekend dat verweerder aan de bezwaaradviescommissie had gecommuniceerd daartoe bereid te zijn. Omdat eiser afstand heeft gedaan van zijn recht te worden gehoord, hoefde hij niet voor de hoorzitting opgeroepen te worden.
Verweerder stelt dat eiser beter bekend is met de heer [A]. dan eiser voor doet komen. Bij het eerdere disciplinaire onderzoek is gebleken dat eiser bij de heer [A]. thuis is geweest en dat de heer [A]. ook regelmatig bij de vriendin van eiser thuis kwam. Daarnaast heeft eiser in het verleden de politiesystemen geraadpleegd over zijn vriendin en is daarbij ook de naam van de heer [A]. tegengekomen. Voor dit raadplegen is eiser gestraft bij het voorwaardelijk strafontslag van 21 februari 2019. Ook in het dossier dat aan dit voorwaardelijk strafontslag ten grondslag ligt komt de naam van de heer [A]. voor. Verweerder wijst er op dat eiser wisselend heeft verklaard over het incident en zijn bekendheid met de heer [A]. Zo zou hij in het disciplinair onderzoek hebben ontkend te hebben doorgeklikt naar de tabbladen Bluespot en SKDB, maar dat hangende de bezwaarprocedure wel hebben erkend. Eiser heeft ook niet direct openheid van zaken gegeven in het disciplinair onderzoek, hetgeen bijdraagt aan zijn ongeloofwaardigheid. Tot slot had van eiser mogen worden verwacht dat hij, zeker gelet op zijn voorwaardelijk strafontslag, uiterst zorgvuldig zou omgaan met het raadplegen van de politiesystemen en zijn handelen daarin zou verantwoorden, bijvoorbeeld in een mutatie. Eiser had het bij verweerder moeten melden dat hij na een bevraging op de naam van de heer [A]. was gestuit. Dat hij dat niet heeft gedaan, draagt bij aan zijn ongeloofwaardigheid.
Met betrekking tot het incident met de jas betwist verweerder dat hij in strijd met de onschuldpresumptie heeft gehandeld. Het sepot heeft plaatsgevonden op grond van ‘code 02 – onvoldoende bewijs’ en niet op grond van ‘code 01 – ten onrechte als verdachte aangemerkt’. Sepotcode 02 komt pas aan de orde als is vastgesteld dat er geen grond bestaat voor sepotcode 01, terwijl bij sepotcode 01 uit het opsporingsonderzoek is gebleken van de onschuld van de verdachte. Daarnaast heeft verweerder eiser bij het bestreden besluit niet beschuldigd van diefstal. Met het bestreden besluit heeft verweerder aldus geen twijfel geuit aan het sepot door de officier van justitie.
Verder betwist verweerder dat de betreffende kapstok is bestemd voor burgerdienstjassen en dat er ook gevonden jassen aan gehangen worden. De betreffende kapstok wordt uitsluitend gebruikt voor uniformjassen. Eiser heeft niet aangetoond dat hij daadwerkelijk een soortgelijke jas heeft gehad. Hij heeft ook geen duidelijke verklaring gegeven over waarom hij dacht dat specifiek deze jas van hem was, terwijl het een veel voorkomend type jas is. Op de camerabeelden valt op dat eiser meerdere keren in de camera heeft gekeken voordat hij de jas heeft meegenomen. Verweerder betwist te hebben gewacht met het teruggeven van de jas aan de heer [B] totdat deze aangifte had gedaan. Eiser heeft de jas op 21 november 2021 om 17:30 uur terug naar het bureau gebracht en de heer [B] heeft deze op 22 november 2021 om 09:00 uur teruggekregen.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
4. De rechtbank is van oordeel dat verweerder de hoorplicht zoals die is neergelegd in artikel 7:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) heeft geschonden en overweegt daartoe als volgt.
4.1
De rechtbank stelt voorop dat verweerder op grond van artikel 7:2, eerste lid, van de Awb verplicht is de belanghebbenden in de gelegenheid te stellen te worden gehoord voordat hij op het bezwaarschrift beslist. Van het horen van een belanghebbende kan op grond van artikel 7:3, aanhef en onder c, van de Awb worden afgezien indien de belanghebbende heeft verklaard geen gebruik te willen maken van het recht te worden gehoord. Dit is een discretionaire bevoegdheid. Uit artikel 7:4, derde lid, van de Awb volgt dat belanghebbenden voor het horen worden opgeroepen. Op grond van artikel 7:13, vijfde lid, van de Awb wordt een vertegenwoordiger van het bestuursorgaan voor het horen uitgenodigd en in de gelegenheid gesteld een toelichting op het standpunt van het bestuursorgaan te geven. Deze vertegenwoordiger is geen belanghebbende als bedoeld in artikel 7:2, eerste lid, van de Awb en wordt dus ook niet als zodanig gehoord, maar in de gelegenheid gesteld bij het horen aanwezig te zijn en een toelichting te geven naar aanleiding van hetgeen de belanghebbende naar voren heeft gebracht.
4.2
De rechtbank kan niet anders dan concluderen dat verweerder gebruik heeft gemaakt van zijn discretionaire bevoegdheid een hoorzitting te houden, ondanks het feit dat eiser als enige belanghebbende had verklaard daar geen behoefte aan te hebben. De rechtbank volgt verweerder aldus niet in zijn betoog dat eiser, door aan te geven niet over zijn bezwaarschrift gehoord te hoeven worden, zijn recht om bij deze hoorzitting aanwezig te zijn heeft prijsgegeven. Eiser was als enig belanghebbende immers de enige die er recht op had om in de bezwaarprocedure te worden gehoord. Nu verweerder desondanks in afwezigheid van eiser een hoorzitting heeft gehouden en daarbij de vertegenwoordiger van het bestuursorgaan heeft ‘gehoord’, is de hoorplicht geschonden. Dit klemt temeer nu verweerder, nadat eiser had aangegeven het bezwaarschrift schriftelijk af te willen doen, aanvullend onderzoek heeft gedaan. Bij dit aanvullend onderzoek is verweerder voor het eerst gebleken dat eiser bij de bevraging van het kenteken van de heer [A]. de tabbladen Bluespot en SKDB heeft bekeken. Deze nieuwe feiten zijn op de hoorzitting ter sprake gekomen en aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd. Eiser had voor de hoorzitting opgeroepen moeten worden en gehoord moeten worden. Dat eiser wel in de gelegenheid is gesteld schriftelijk op deze nieuwe feiten te reageren, doet daar niet aan af. Dit verzuim is niet te passeren. Het betoog van eiser slaagt.
4.3
Het beroep is reeds hierom gegrond en het bestreden besluit zal worden vernietigd. De rechtbank ziet aanleiding om ook de inhoudelijke beroepsgronden te bespreken.
5. Het wettelijk kader met betrekking tot plichtsverzuim staat in de bijlage. De bijlage hoort bij de uitspraak.
6. Voor de constatering van plichtsverzuim dat tot het opleggen van een disciplinaire maatregel aanleiding kan geven is noodzakelijk dat op basis van de beschikbare, deugdelijk vastgestelde gegevens de overtuiging is verkregen dat de betrokken ambtenaar de hem verweten gedragingen heeft begaan. [1]
7. De rechtbank bespreekt eerst de vraag of verweerder terecht heeft aangenomen dat eiser soortgelijk plichtsverzuim heeft gepleegd door zonder functionele reden en derhalve onrechtmatig de politiesystemen te raadplegen.
7.1
De rechtbank stelt vast dat verweerder middels uitdraaien van de politiesystemen heeft geconstateerd dat eiser het kenteken van de heer [A]. heeft bevraagd. Deze uitdraaien zijn eiser voorgehouden tijdens het hoorgesprek van 1 mei 2020. Uit het rapport van dit hoorgesprek blijkt dat eiser hierop heeft verklaard dat hij zich de bevraging niet kan herinneren, dat hij als surveillant veel bevragingen doet en dat alle bevragingen werk gerelateerd zijn. De rechtbank is, anders dan door verweerder is gesteld, niet gebleken dat eiser de betreffende bevraging tijdens het disciplinair onderzoek heeft ontkend. Zoals ook hiervoor is overwogen, is eiser er voor het eerst hangende de bezwaarprocedure schriftelijk mee geconfronteerd dat hij niet alleen het kenteken van de heer [A]. heeft bevraagd, maar daarbij ook heeft doorgeklikt naar de tabbladen Bluespot en SKDB. Eiser heeft vervolgens schriftelijk onderkend dat uit deze uitdraaien inderdaad blijkt dat hij deze tabbladen heeft bekeken, maar heeft op basis van deze uitdraaien ook benadrukt dat op de tabbladen bij ‘persoon gesignaleerd’ ‘nee’ is vermeld en dat er daarom geen aanleiding is geweest het voertuig staande te houden. Ter zitting heeft eiser hier onbetwist aan toegevoegd dat het verschijnen van de tabbladen Bluespot en SKDB bij een kentekenbevraging indiceren dat de houder registraties op naam heeft staan en dat de uitoefening van de politietaak in dit soort situaties met zich brengt dat deze tabbladen worden geopend om te zien of een persoon gesignaleerd staat. Ook heeft eiser ter zitting gepersisteerd dat hij zich de hele bevraging niet kan herinneren. De rechtbank is, anders dan door verweerder is gesteld, niet gebleken dat eiser wisselend heeft verklaard over de bevraging of dat hij zich deze bevraging hangende de bezwaarprocedure zou hebben herinnerd. De rechtbank volgt eiser in zijn ter zitting gehouden betoog dat verweerder hem steeds gedetailleerdere informatie heeft voorgehouden, die eiser vervolgens heeft onderkend.
7.2
De rechtbank is van oordeel dat verweerder niet heeft aangetoond dat de bevraging van het kenteken van de heer [A]. niet functioneel was. Eiser heeft blijkens de uitdraaien uit de politiesystemen die betreffende dienst meerdere kentekenbevragingen gedaan. Die bevragingen starten met het invoeren van een kenteken van de betreffende auto. Dat eiser het kenteken van de heer [A]. wist of herkende en dat dit de aanleiding is geweest om de bevraging te doen, is niet vast komen te staan. Daarom moet worden aangenomen dat de bevraging om een functionele reden is gestart. Eiser heeft vervolgens de gangbare procedure gevolgd, zoals hij blijkens de uitdraaien van de politiesystemen ook bij andere kentekenbevragingen heeft gedaan. Die procedure houdt in dat het tabblad RDW wordt geopend, waarbij de naam van de kentekenhouder verschijnt. Vervolgens wordt doorgeklikt naar eventuele andere tabbladen die verschijnen, zoals Bluespot en SKDB. Tijdens deze bevraging is de naam van de heer [A]. als kentekenhouder verschenen. Dat eiser tijdens deze bevraging de naam van de heer [A]. als kentekenhouder niet heeft herkend als een bekende, acht de rechtbank niet geloofwaardig. De reden hiervoor is dat de heer [A]. ook voor komt in het disciplinair onderzoek dat tot het voorwaardelijk ontslag van eiser heeft geleid en de heer [A]. in ieder geval een bekende van de vriendin van eiser is. Echter, het functionele karakter van deze bevraging wordt niet ontnomen door het feit dat op enig moment de naam van de heer [A]. op de betreffende tabbladen is verschenen. Ook indien er van uit wordt gegaan dat eiser de naam van de heer [A]. tijdens deze bevraging heeft herkend, dan is daarmee nog niet gegeven dat aan het doorklikken naar de tabbladen Bluespot en SKDB het functionele karakter is komen te ontvallen. Zoals eiser ter zitting onbetwist heeft gesteld, is dat de gangbare procedure die hij ook moet volgen bij personen die tijdens een kentekenbevraging een bekende blijken te zijn. Verweerder heeft de stelling dat eiser had moeten melden dat hij tijdens een bevraging een bekende tegen is gekomen voor het eerst ter zitting aangevoerd en niet onderbouwd waarom dat in dit geval geboden was. De rechtbank concludeert dat niet is aangetoond dat eiser soortgelijk plichtsverzuim heeft gepleegd. Het betoog van eiser slaagt.
8. Ook met betrekking tot het incident met de jas heeft verweerder niet aangetoond dat eiser zich heeft schuldig gemaakt aan ernstig plichtsverzuim. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
8.1
Op grond van artikel 6, tweede lid, van het EVRM wordt een ieder tegen wie een vervolging is ingesteld voor onschuldig gehouden totdat zijn schuld in rechte is komen vast te staan. Deze onschuldpresumptie brengt met zich dat het publieke organen en autoriteiten niet is toegestaan om na een strafrechtelijke vrijspraak in een latere bestuursrechtelijke procedure alsnog twijfels te uiten over de onschuld van een betrokkene ten aanzien van het feit waarvan hij is vrijgesproken. Voor een geslaagd beroep op dit aspect van de onschuldpresumptie dient de betrokkene te stellen en te bewijzen dat een voldoende verband (‘link’) bestaat tussen de strafrechtelijke procedure en de latere bejegening door een bestuurlijke autoriteit of de latere gerechtelijke procedure. [2]
8.2
De rechtbank stelt vast dat de strafzaak ter zake van diefstal tegen eiser is geseponeerd. Nu de strafrechtelijke verdenking en het gestelde plichtsverzuim zijn gebaseerd op dezelfde feiten en omstandigheden, bestaat er een voldoende verband tussen de strafrechtelijke procedure en het bestreden besluit. Nu de strafzaak is geseponeerd wegens gebrek aan bewijs brengt de onschuldpresumptie met zich dat er in deze beroepsprocedure door verweerder en de rechtbank geen twijfel mag worden gezaaid over de juistheid van het oordeel van de officier van justitie dat niet kan worden bewezen dat eiser de jas heeft meegenomen met het oogmerk zich deze wederrechtelijk toe te eigenen.
8.3
De rechtbank is, anders dan door eiser is betoogd, niet van oordeel dat de onschuldpresumptie met zich brengt dat hem in de onderhavige disciplinaire procedure geen verwijt meer kan worden gemaakt. Het feit dat er in deze procedure van uit moet worden gegaan dat eiser niet het oogmerk had zich de jas wederrechtelijk toe te eigenen, betekent nog niet dat eiser zich bij het meenemen van de jas niet aan (mogelijk ernstig) plichtsverzuim heeft schuldig gemaakt. [3]
8.4
De rechtbank komt tot de volgende beoordeling. Eiser heeft gesteld dat hij een soortgelijke jas al enige tijd kwijt was. Hij verwijst daartoe onder meer naar schriftelijke verklaringen van zijn vader en zijn vriendin, die zich in het dossier bevinden. Uit de verklaring van zijn vader blijkt dat hij een week voor het incident samen met eiser de kelder in het huis van de oma van eiser heeft opgeruimd, waar eiser kleding en meubels had opgeslagen. Er werden meerdere jassen van eiser gevonden. Eiser heeft toen bemerkt dat hij nog diverse jassen miste. Een aantal jassen, die eiser wilde bewaren, heeft hij enige dagen later samen met zijn vriendin opgehaald en gepast, zo verklaart eisers vriendin. Daarbij zijn ook foto’s gemaakt, die de vriendin van eiser heeft aangeboden aan te leveren. Eisers vader heeft tijdens een verhoor verder nog verklaard dat eiser beschikte over veel jassen die van dezelfde soort zijn, bijna allemaal met een bontkraag. Deze verklaringen zijn in lijn met de verklaring die eiser zelf heeft afgelegd. De officier van justitie heeft bij de motivering van het sepot betekenis toegekend aan het feit dat de verklaring van eiser wordt ondersteund door de verklaringen van zijn vader en vriendin. De rechtbank is van oordeel dat enkel de stelling van verweerder dat eiser niet heeft aangetoond dat hij daadwerkelijk een soortgelijke jas heeft gehad, niet voldoende is om de door eiser gegeven verklaring ongeloofwaardig te achten. Het had op de weg van verweerder gelegen om verdere feiten en omstandigheden aan te dragen die de door eiser geboden verklaring, die door de verklaringen van zijn vader en vriendin worden ondersteund, te ontzenuwen. Nu verweerder dit niet heeft gedaan, zal de rechtbank uitgaan van de door eiser geboden verklaring dat hij een soortgelijke jas al enige tijd kwijt was.
8.5
Uitgaande van de door eiser geboden verklaring dat hij een soortgelijke jas al enige tijd kwijt was, acht de rechtbank het niet onaannemelijk dat eiser in de veronderstelling verkeerde dat het deze jas was die aan de betreffende kapstok hing en dat hij daardoor abusievelijk de jas van een ander heeft meegenomen. Hoewel niet afdoende aannemelijk is geworden dat de kapstok waar de jas hing ook wordt gebruikt voor gevonden jassen, zoals door eiser is gesteld, is wel genoegzaam vast komen te staan dat die gebruikt wordt voor uniformjassen en dat deze niet gebruikt wordt voor privé-jassen. Privé-jassen worden geplaatst in de eigen locker of over de eigen bureaustoel gehangen. De rechtbank volgt verweerder aldus niet in zijn betoog dat eiser geen duidelijke verklaring heeft gegeven over waarom hij dacht dat specifiek deze jas van hem was. Verder heeft eiser de jas in het zicht van de bewakingscamera’s meegenomen en is hij, zoals hij ter zitting onbetwist heeft gesteld, bij het verlaten van het bureau openlijk met de jas over zijn arm over de afdeling gelopen en heeft hij met zijn chef gepraat. Dat eiser meerdere keren in de camera heeft gekeken voordat hij de jas heeft meegenomen, zoals door verweerder is gesteld, geeft aan dat eiser zich ervan bewust was dat zijn handelen zou worden geregistreerd. Ook aan deze stelling kan, anders dan verweerder voorstaat, niet de conclusie worden verbonden dat eiser niet in de veronderstelling verkeerde dat de jas die hij meenam de jas was die hij al enige tijd kwijt was.
8.6
Het voorgaande neemt niet weg dat, ook al was eiser in de veronderstelling dat dit de jas was die hij enige tijd kwijt was, van hem als politieambtenaar onder de gegeven omstandigheden mag worden verwacht dat hij dit nagaat voordat hij deze meeneemt. Eiser had er dan aan de hand van de inhoud van de zakken achter kunnen komen dat het niet zijn jas betrof. De rechtbank is tevens van oordeel dat van eiser verwacht mag worden dat hij onmiddellijk het bureau informeert indien hij er achter komt dat hij abusievelijk een jas heeft meegenomen die niet aan hem toebehoort. Ook dat heeft eiser niet gedaan. Echter, deze twee verwijten zijn, eventueel in hun onderlinge samenhang bezien, onvoldoende zwaarwegend om te concluderen dat eiser zich heeft schuldig gemaakt aan ernstig plichtsverzuim. De rechtbank betrekt daar nog bij dat blijkens de email die na de vermissing van de jas binnen het bureau is rondgestuurd - en die eiser niet heeft gezien omdat hij die dag geen dienst had - ook de teamleiding de mogelijkheid benoemde dat iemand de jas abusievelijk had meegenomen. Verweerder heeft aldus niet op basis van dit lichtere plichtsverzuim tot de tenuitvoerlegging van het voorwaardelijk strafontslag kunnen besluiten. Van soortgelijk of ander ernstig plichtsverzuim, dat voor de tenuitvoerlegging van het voorwaardelijk strafontslag vereist is, is geen sprake. Ook dit betoog van eiser slaagt.
9. De rechtbank overweegt tot slot dat het feit dat verweerder twijfels heeft aan de integriteit van eiser niet voldoende is om de tenuitvoerlegging van het voorwaardelijk strafontslag te rechtvaardigen. Hiervoor is strikt noodzakelijk dat verweerder voldoende zorgvuldig vaststelt en overtuigend aannemelijk maakt dat eiser zich heeft schuldig gemaakt aan soortgelijk plichtsverzuim of aan enig ander ernstig plichtsverzuim. Daar is verweerder in het onderhavige geval niet in geslaagd.
10. Het beroep is gegrond en het bestreden besluit zal worden vernietigd. De rechtbank ziet geen mogelijkheden het geschil finaal te beslechten. Verweerder zal een nieuw besluit op het bezwaarschrift van eiser moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak. Daarnaast moet verweerder de proceskosten van eiser vergoeden. Deze worden begroot op €1.518,- (1 punt voor het beroepschrift, 1 punt voor de zitting, met een waarde per punt van €759,- en een wegingsfactor 1). Tot slot moet verweerder het door eiser betaalde griffierecht van €184,- vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt verweerder op binnen zes weken na verzending van deze uitspraak een nieuw besluit op het bezwaarschrift van eiser te nemen;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van €1.518,-;
  • draagt verweerder op het door eiser betaalde griffierecht van €184,- aan hem te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.H. Smits, rechter, in aanwezigheid van mr. J.F. Janmaat, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 23 december 2022.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.

Bijlage: wettelijk kader

Besluit algemene rechtspositie politie
Artikel 76
1. De ambtenaar die de hem opgelegde verplichtingen niet nakomt of zich overigens aan plichtsverzuim schuldig maakt, kan disciplinair worden gestraft.
2. Plichtsverzuim omvat zowel het overtreden van een voorschrift als het doen of nalaten van iets dat een goed ambtenaar in gelijke omstandigheden behoort na te laten of te doen.
Artikel 77
1. Aan de ambtenaar, met uitzondering van de vrijwillige ambtenaar, kunnen de volgende straffen worden opgelegd:
(..)
j. ontslag.
(..)
Artikel 78
Bij het opleggen van een straf kan worden bepaald dat deze niet ten uitvoer zal worden gelegd, indien de ambtenaar zich gedurende de bij het opleggen van de straf te bepalen termijn niet schuldig maakt aan soortgelijk plichtsverzuim als waarvoor de bestraffing plaatsvindt, noch aan enig ander ernstig plichtsverzuim en zich houdt aan bij het opleggen van de straf eventueel te stellen bijzondere voorwaarden.
(..)
Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM)
Artikel 6
(..)
Een ieder tegen wie een vervolging is ingesteld, wordt voor onschuldig gehouden totdat zijn schuld in rechte is komen vast te staan.

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 22 augustus 2022 (ECLI:NL:CRVB:2022:1907).
2.Zie de uitspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens van 12 juli 2013 (ECLI:CR:ECHR:2013:0712JUD002542409) en in navolging van dat arrest de uitspraak van de CRvB van 5 maart 2020 (ECLI:NL:CRVB:2020:641)
3.Zie de uitspraak van de CRvB van 11 december 2008 (ECLI:NL:CRVB:2008:BG9707).