Eiser kan zich met het bestreden besluit niet verenigen en heeft daar, kort samengevat, het volgende tegen aangevoerd.
Verweerder heeft het beginsel van hoor en wederhoor geschonden. In de ontvangstbevestiging van zijn bezwaarschrift zijn eiser twee opties aangeboden: een hoorzitting via videoverbinding of een schriftelijke afdoening. Bij de schriftelijke afdoening is in de ontvangstbevestiging vermeld dat eiser in de gelegenheid zou worden gesteld schriftelijk op het bezwaardossier te reageren en dat de zaak dan op de stukken afgedaan zou worden. Eiser heeft op het antwoordformulier voor deze optie gekozen. Uit het advies van de bezwaaradviescommissie blijkt echter dat er toch een hoorzitting heeft plaatsgevonden, waarbij een vertegenwoordiger van verweerder aanwezig was, zonder dat eiser daarvan in kennis is gesteld. Als eiser had geweten dat er toch een hoorzitting plaats zou vinden, waarbij een vertegenwoordiger van verweerder aanwezig zou zijn, dan zou eiser ook op de hoorzitting zijn verschenen.
Eiser ontkent de politiesystemen zonder functionele redenen te hebben geraadpleegd. Hij heeft meerdere kentekenbevragingen gedaan in het kader van zijn normale werkzaamheden. Van een van deze kentekens is achteraf gebleken dat deze op naam van de heer [A]. stond, maar deze bevraging leverde geen bijzonderheden op en is daarom niet geregistreerd. Dat is ook niet gebruikelijk. Ook het tijdsbestek waarin eiser zijn bevragingen heeft gedaan wijzen op een normale gang van zaken. Eiser benadrukt dat hij niet de naam van de heer [A]., maar zijn kenteken bevraagd heeft. De heer [A]. woont in de buurt van het verzorgingsgebied van eiser en hij moet het voertuig tijdens zijn surveillance zijn tegengekomen. Eiser heeft na de bevraging de Bluespot en SKDB bekeken, maar geen registraties geopend. De heer [A]. is een kennis van de vriendin van eiser, hij onderhoudt zelf geen persoonlijke relatie met de heer [A]. Verweerder heeft onvoldoende gemotiveerd waarom het zou gaan om een bevraging zonder functionele reden en waarom dat ernstig plichtsverzuim oplevert.
Het verwijt dat eiser wordt gemaakt met betrekking tot het meenemen van de jas is niet te verenigen met de onschuldpresumptie als bedoeld in artikel 6, tweede lid, van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). De strafrechtelijke procedure is geëindigd met een sepot. In de onderhavige procedure wordt hem dezelfde gedraging verweten, dat deze niet meer als diefstal wordt gekwalificeerd doet daar niet aan af.
Het meenemen van de jas is volgens eiser niet aan te merken als ernstig plichtsverzuim. Eiser benadrukt dat de jas aan een kapstok met burgerdienstjassen en gevonden jassen hing, terwijl het op het bureau gebruikelijk is dat de eigen jas over de stoel gehangen wordt. Eiser verkeerde in de veronderstelling dat de jas van hem was, omdat hij een soortgelijke jas al enige tijd kwijt was. Dit berustte op een vergissing. Er zat slechts een losse sleutel in de jas. Hij is er op 20 november 2021 achter gekomen dat het niet om zijn jas ging en heeft de jas op 21 november 2021 terug naar het bureau gebracht. Verweerder heeft dat echter niet diezelfde dag aan de heer [B] doorgegeven, maar heeft hiermee gewacht totdat de heer [B] op 22 november 2021 aangifte van diefstal deed. Het lijkt er op dat de heer [B] hiertoe is aangezet. Eiser wijst er tevens op dat verweerder onduidelijk en tegenstrijdig is in de weergave van de tijdsvolgorde.