ECLI:NL:RBDHA:2022:13612

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 december 2022
Publicatiedatum
16 december 2022
Zaaknummer
SGR 22/7286
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag bijstandsuitkering na intrekking wegens werkzaamheden

Op 16 december 2022 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak tussen een verzoeker en het college van burgemeester en wethouders van Leidschendam-Voorburg. De zaak betreft een verzoek om een voorlopige voorziening na de afwijzing van een aanvraag om bijstand op grond van de Participatiewet (Pw). De aanvraag werd afgewezen omdat het college van mening was dat verzoeker werkzaamheden had verricht die zijn recht op bijstand beïnvloedden. Verzoeker had eerder een bijstandsuitkering ontvangen, maar deze was op 14 juli 2022 ingetrokken, met terugvordering van eerder betaalde bijstand. Verzoeker had bezwaar gemaakt tegen deze intrekking en een nieuwe aanvraag ingediend, maar het college stelde deze buiten behandeling omdat verzoeker niet tijdig had gereageerd op een verzoek om informatie. De voorzieningenrechter oordeelde dat verzoeker onvoldoende had aangetoond dat er sprake was van gewijzigde omstandigheden die recht gaven op bijstand. De voorzieningenrechter concludeerde dat het college zich in redelijkheid op het standpunt had kunnen stellen dat er geen wijziging in de omstandigheden was opgetreden sinds de eerdere intrekking van de bijstandsuitkering. Het verzoek om voorlopige voorziening werd afgewezen, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 22/7286

uitspraak van de voorzieningenrechter van 16 december 2022 in de zaak tussen

[verzoeker] , uit [woonplaats] , verzoeker

(gemachtigde: mr. J.D. Nijenhuis),
en
het college van burgemeester en wethouders van Leidschendam-Voorburg, het college
(gemachtigde: E. Diepenbroek).

Procesverloop

Met het bestreden besluit van 12 oktober 2022 heeft het college verzoekers aanvraag om bijstand op grond van de Participatiewet (Pw) afgewezen.
Verzoeker heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Hij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 7 december 2022 met behulp van een beeldverbinding op zitting behandeld. Verzoeker is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde en S.T. Asmahan, tolk. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
2. Alvorens kan worden overgegaan tot een inhoudelijke behandeling van het verzoek om een voorlopige voorziening, beoordeelt de voorzieningenrechter of sprake is van een voldoende spoedeisend belang als bedoeld in artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Van een spoedeisend belang als hiervoor bedoeld is onder meer sprake wanneer betrokkene in acute financiële nood verkeert. De voorzieningenrechter is van oordeel dat aannemelijk is dat de financiële situatie van verzoeker zodanig is dat er sprake is van een spoedeisend belang.
3. Aan de hand van een voorlopig rechtmatigheidsoordeel zal worden bepaald of er aanleiding is voor het treffen van een voorlopige voorziening.
4. Verzoeker ontving een bijstandsuitkering op grond van de Pw. Met de besluiten van 14 juli 2022 en 8 september 2022 heeft het college het recht op bijstand van verzoeker vanaf 10 juli 2019 ingetrokken en over de periode van 10 juli 2019 tot en met 14 juli 2022 een bedrag van € 44.806,19 aan betaalde bijstand teruggevorderd. Het college heeft hieraan ten grondslag gelegd dat verzoeker vanaf 10 juli 2019 op geld waardeerbare werkzaamheden heeft verricht, eerst voor Iraqi Events en aansluitend via de facebookpagina [facebook] . Verzoeker was betrokken bij het organiseren van feesten voor de Irakese gemeenschap. Volgens het college is door deze werkzaamheden het recht op bijstand over voornoemde periode niet vast te stellen. Het college heeft met het besluit van 16 november 2022 de door verzoeker tegen de intrekking en terugvordering gemaakte bezwaren niet-ontvankelijk verklaard.
5. Verzoeker heeft zich opnieuw gemeld voor een bijstandsuitkering op 28 juli 2022. Hierop is de aanvraag van 11 augustus 2022 gevolgd. Het college heeft deze aanvraag met het besluit van 7 september 2022 buiten behandeling gesteld omdat verzoeker niet tijdig heeft gereageerd op het verzoek om informatie van het college van 11 augustus 2022. Tegen dit besluit heeft verzoeker geen bezwaar gemaakt, zodat dit in rechte vaststaat. Vervolgens heeft verzoeker op 16 september 2022 wederom een bijstandsuitkering aangevraagd. Het college heeft verzoeker opnieuw om informatie gevraagd. Op 6 oktober 2022 heeft verzoeker alle gevraagde informatie ingediend. Vervolgens heeft het college de aanvraag met het bestreden besluit afgewezen op de grond dat er geen nieuwe feiten en omstandigheden zijn geconstateerd sinds het besluit van 14 juli 2022.
6. Verzoeker voert aan dat hij tijdens het gesprek met de Sociale Recherche op 14 juni 2022 volledige openheid van zaken heeft gegeven. Hij heeft toen verklaard dat hij de werkzaamheden heeft verricht en dat hij hier geen inkomsten voor heeft ontvangen. Hij heeft daarbij een verklaring van een jeugdvriend gevoegd. Naar aanleiding van het verzoek om informatie van 11 augustus 2022 heeft verzoeker een overzicht van zijn inkomsten en uitgaven ingeleverd, alsmede een verklaring over waar hij in de periode na de intrekking van de bijstand van heeft geleefd. Op 26 augustus 2022 heeft hij ook een verklaring ingeleverd dat hij met de werkzaamheden is gestopt. Daarbij heeft hij ook zijn psychische problematiek vermeld. Ten behoeve van de aanvraag van 16 september 2022 is deze informatie opnieuw ingeleverd en het college gaat hier volgens verzoeker ten onrechte aan voorbij. Verder is het feitelijk onmogelijk voor verzoeker om gewijzigde omstandigheden aan te tonen, anders dan met de mededeling dat hij met de werkzaamheden is gestopt. Het college heeft ten onrechte de psychische situatie van verzoeker niet in overweging genomen. Verzoeker is vanwege deze psychische situatie vrijgesteld van de sollicitatieplicht. Het werk wat hij verrichte was dan ook therapeutisch.
7. De voorzieningenrechter overweegt als volgt.
7.1.
Iemand kan alleen een verzoek om een voorlopige voorziening doen indien er gelijktijdig een bezwaar- of beroepsprocedure loopt. Verzoeker heeft op 23 november 2022 bezwaar gemaakt tegen het bestreden besluit. Dit is na het indienen van het verzoek om een voorlopige voorziening op 15 november 2022. Op het moment van het indienen van het verzoek om een voorlopige voorziening ontbrak dus de zogeheten formele connexiteit. Nu verzoeker voor de uitspraak alsnog bezwaar heeft gemaakt, is dit gebrek hersteld. Het verzoek om een voorlopige voorziening is daarom ontvankelijk.
7.2.
De te beoordelen periode loopt van 16 september 2022 tot en met 12 oktober 2022 (de datum van de aanvraag en de datum van het bestreden besluit).
7.3.
Het gaat hier om de afwijzing van een nieuwe aanvraag om bijstand nadat de bijstandsuitkering eerder is ingetrokken. Indien periodieke bijstand is beëindigd of ingetrokken en de betrokkene een aanvraag indient gericht op het verkrijgen van bijstand met ingang van een later gelegen datum, ligt het op de weg van de aanvrager om aan te tonen dat er sprake is van een wijziging van omstandigheden, in die zin dat hij of zij op dat latere tijdstip wel voldoet aan de voorwaarden voor het recht op bijstand. [1]
7.4.
Uit het rapport van de Sociale Recherche van 30 september 2022 blijkt dat verzoekers e-mailadres nog steeds op de facebookpagina [facebook] staat vermeld en dat na de intrekking van de bijstandsuitkering video’s op het internet zijn geplaatst waarin verzoeker reclame maakt voor concerten en (boot)feesten. Het gaat daarbij om video’s van 15 en 25 juli en 3 augustus 2022. Ook heeft het college op 27 september 2022 een melding ontvangen dat verzoeker in een video op het internet reclame maakt voor een feest op 18 februari 2023.
7.5.
Gelet op de bevindingen in dit rapport kan er op zijn minst getwijfeld worden aan de juistheid van de stelling van verzoeker dat hij geen werkzaamheden (meer) verricht. Het ligt op de weg van verzoeker om deze twijfel weg te nemen. Hier is hij niet in geslaagd. De voorzieningenrechter overweegt daartoe als volgt.
7.5.1.
Verzoeker heeft, ter zitting, gesteld dat de werkzaamheden die vóór de aanvraag hebben plaatsgevonden niet relevant zijn voor de beoordeling van de aanvraag, dat hij voor die werkzaamheden geen inkomsten heeft ontvangen en dat deze werkzaamheden therapeutisch zijn. Na de datum van de aanvraag heeft verzoeker geen werkzaamheden verricht. Wat betreft de melding van 27 september 2022 stelt verzoeker dat niet duidelijk is wanneer de video op het internet is geplaatst en dat het om een eerder opgenomen, hergebruikte, video gaat.
7.5.2.
De omstandigheid dat een aantal video’s voor de aanvraag op het internet zijn geplaatst, betekent in weerwil van verzoekers stelling niet dat deze niet relevant zijn. Uit vaste rechtspraak van de CRvB volgt immers dat bij het bepalen van het recht op bijstand ook de financiële situatie in de periode die onmiddellijk voorafgaat aan de datum met ingang waarvan bijstand wordt gevraagd van belang is. [2] Tot deze financiële situatie behoort ook het al dan niet verrichten van werkzaamheden. Dat verzoeker geen inkomen voor zijn werkzaamheden zou hebben ontvangen, levert in dit kader geen voor de Pw relevant onderscheid op. [3] Hetzelfde geldt voor de stelling dat werkzaamheden therapeutisch zouden zijn. Nog daargelaten dat verzoeker dit niet heeft onderbouwd, kunnen activiteiten in loondienst ook op arbeid-therapeutisch voorschrift worden verricht. [4] Wat betreft de melding van 27 september 2022 ligt het, gelet op wat onder 7.3 is overwogen, op de weg van verzoeker om aan te tonen dat het inderdaad om een oude, hergebruikte, video gaat. Verzoeker heeft dit niet gedaan.
7.6.
Gelet op wat hiervoor is overwogen, komt de voorzieningenrechter tot het voorlopig oordeel dat het college zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat er geen wijziging in de omstandigheden van verzoeker was opgetreden sinds het besluit van 14 juli 2022, in die zin dat verzoeker op 16 september 2022 wel recht had op bijstand. Van redenen om het bestreden besluit toch evident onredelijk te achten, is niet gebleken. Het college heeft de aanvraag terecht afgewezen.
8. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Munsterman, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr.D.W.A. van Weert, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 16 december 2022.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 31 maart 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:825.
2.Zie de uitspraak van de CRvB van 22 november 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:2596.
3.Zie de uitspraak van de CRvB van 23 juli 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:2405.
4.Zie de uitspraak van de CRvB van 2 november 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:4555.