ECLI:NL:RBDHA:2022:13562

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 december 2022
Publicatiedatum
15 december 2022
Zaaknummer
C/09/613437 / HA ZA 21-538
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake de geldigheid van een testament en informatieplicht inzake nalatenschap

In deze zaak vordert eiseres, een van de kinderen van erflaatster, de nietigheid van het testament van haar moeder, dat op 28 juni 2016 is opgemaakt. Eiseres stelt dat erflaatster ten tijde van het opstellen van het testament niet wilsbekwaam was, omdat zij leed aan dementie. De rechtbank heeft de feiten en omstandigheden rondom de wilsbekwaamheid van erflaatster onderzocht, waarbij medische informatie en getuigenverklaringen zijn ingediend. De rechtbank heeft vastgesteld dat de VV05-indicatie, die duidt op de behoefte aan beschermd wonen met intensieve dementiezorg, pas na het opstellen van het testament is afgegeven. Dit maakt het moeilijk om te concluderen dat erflaatster op het moment van het opstellen van het testament niet in staat was haar wil te bepalen. De rechtbank heeft de zaak aangehouden om eiseres in staat te stellen nader onderzoek te laten verrichten naar de geestesgesteldheid van erflaatster op het moment van het opstellen van het testament. Daarnaast heeft de rechtbank geoordeeld dat eiseres recht heeft op inzage in de informatie die nodig is voor de berekening van haar legitieme portie, en heeft zij gedaagde 1 veroordeeld om deze informatie te verstrekken, met een dwangsom voor het geval hij hier niet aan voldoet.

Uitspraak

RECHTBANK Den Haag

Team handel
Zaaknummer / rolnummer: C/09/613437 / HA ZA 21-538
Vonnis van 14 december 2022
in de zaak van
[eiseres]te [woonplaats 1] ,
hierna te noemen: [eiseres] ,
eiseres,
advocaat: mr. J.W. Damstra te Apeldoorn,
tegen

1.[gedaagde 1] te [woonplaats 1] ,

hierna te noemen: [gedaagde 1] ,
advocaat: mr. G.A.M. Jansen te Zoetermeer,
2.
[gedaagde 2]te [woonplaats 2] ,
hierna te noemen: [gedaagde 2] ,
niet verschenen,
gedaagden.

1.De procedure

1.1.
Het procesdossier bestaat uit de volgende stukken:
- de dagvaarding van 4 juni 2021, met producties 1 t/m 15;
- de conclusie van antwoord, met producties 1 t/m 3;
- het tussenvonnis van 25 mei 2022, waarin een mondelinge behandeling is bevolen;
- de akte overlegging producties tevens inhoudende verzoek ex artikel 118 Rv, met producties 16, 17 en 18, namens [eiseres] ;
- het oproepingsexploot ex artikel 118 Rv, waarbij [gedaagde 2] is opgeroepen;
- de rolbeslissing van 16 september 2022, waarbij de mondelinge behandeling is bepaald;
- het B8-formulier van 4 november 2022, met een ongenummerde productie, namens [gedaagde 1] .
1.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 8 november 2022. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat tijdens de zitting is besproken. Die aantekeningen zijn toegevoegd aan het griffiedossier.
1.3.
Ten slotte is een datum voor het wijzen van vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Op 8 september 2020 is mevrouw [erflaatster] (hierna: erflaatster) overleden.
2.2.
Partijen zijn de drie kinderen van erflaatster.
2.3.
[eiseres] en [gedaagde 2] zijn geboren uit het huwelijk van erflaatster met de heer [naam 1] . Dit huwelijk is ontbonden. [gedaagde 1] is daarna geboren uit de relatie van erflaatster met [naam 2] (hierna: [naam 2] ). [naam 2] is overleden in 2010.
2.4.
Bij testament van 28 juni 2016 heeft erflaatster [gedaagde 1] tot enig erfgenaam benoemd. Aan [eiseres] en [gedaagde 2] heeft erflaatster een geldbedrag gelegateerd dat overeenkomt met de waarde van hun legitieme vorderingen. De legitieme portie bedraagt een zesde gedeelte van de legitimaire massa.
2.5.
[gedaagde 1] heeft de nalatenschap beneficiair aanvaard.
2.6.
[eiseres] wil onder andere dat de rechtbank het testament van erflaatster nietig verklaart, omdat erflaatster ten tijde van het opstellen van dit testament volgens haar dement was en niet wilsbekwaam was. In dat geval zijn partijen ieder voor een derde gedeelte erfgenaam.
2.7.
Om aan te tonen dat erflaatster niet wilsbekwaam was, heeft [eiseres] medische informatie over erflaatster opgevraagd bij onder andere haar huisarts en Woonzorgcentrum [instelling 1] (hierna: [instelling 1] ). Omdat zij deze informatie niet verstrekken, heeft [eiseres] [instelling 1] , Woonzorgcentrum [instelling 2] (hierna: [instelling 2] ), [instelling 3] Stafbureau en de toenmalige huisarts van erflaatster gedagvaard in kort geding (rolnummer KG ZA 22-231) om te bewerkstelligen dat zij inzage verlenen aan een medisch deskundige in het medisch dossier van erflaatster ten behoeve van een onderzoek of erflaatster ten tijde van het opstellen van het testament wilsbekwaam was.
De woonsituatie en gezondheid van erflaatster
2.8.
In 2014 is [gedaagde 1] met zijn echtgenote bij erflaatster ingetrokken om haar te helpen in verband met haar gezondheidsklachten.
2.9.
Van 25 april 2016 tot en met 4 mei 2016 was erflaatster opgenomen op de afdeling neurologie van het Reinier de Graaf Gasthuis. In een brief van 28 april 2016 schrijft de neuroloog aan de toenmalige huisarts van erflaatster onder meer:

Patiënte is al enkele maanden verward, gedesoriënteerd en heeft progressieve geheugenproblemen. (…). Haar zoon merkt dat zijn moeder vaak de plank misslaat, ze is in de war, slaat wartaal uit, hallucineert. (…). Vandaag trof haar zoon haar naakt aan op de vloer waarbij zij verminderd aanspreekbaar was. (…). Zij leek nu nog verwarder dan anders en reageerde nog trager dan normaal. (...).
Sociale anamnese: patiënte woont bij zoon en schoondochter in huis, krijgt drie keer per dag thuiszorg. Insuline spuiten lukt vaak niet meer goed, vergeet te eten, of vergeet te spuiten. (…).
Patiënte werd hierna echter spontaan langzaam helderder en herstelde tot het pre-existente niveau. Gezien dit beloop werd een kanteltest herhaald waarbij een forse tensieschommeling werd vastgesteld welke geduid werd als de oorzaak voor de episode van somnolentie. (…). Zij werd ontslagen naar huis om de verpleeghuisaanvraag voort te zetten via de huisarts. Zij wordt via de geheugenpolikliniek alhier verder geanalyseerd voor de cognitieve problemen.
Conclusie:
Somnolentie bij tensieschommelingen op basis van autonoom falen bij diabetes mellitus type 2.
(…).
Ontslagbeleid:
Aanpassen antihypertensiva door cardioloog.
Met thuiszorg naar huis, vandaar verder met opstarten dagbesteding.
Analyse cognitieve stoornissen via geheugenpoli Reinier de Graaf.
(…).
2.10.
Aansluitend aan haar verblijf in het ziekenhuis is erflaatster ter observatie opgenomen in [instelling 1] . Daar is op 5 september 2016 ten behoeve van erflaatster een zogenoemde VV05-indicatie afgegeven, wat inhoudt dat erflaatster behoefte had aan beschermd wonen met intensieve dementiezorg.
2.11.
Vervolgens is erflaatster op 17 november 2016 overgeplaatst naar [instelling 2] . Op die datum is ook haar adres in de registers van de burgerlijke stand aangepast van haar huisadres naar het adres van [instelling 2] .
2.12.
Op 31 maart 2017 is erflaatster weer thuis gaan wonen, waar zij door [gedaagde 1] en zijn echtgenote werd verzorgd.

3.Het geschil

3.1.
[eiseres] vordert bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I.
primairhet testament van 28 juni 2016 nietig te verklaren, althans te vernietigen;
subsidiaireen medisch deskundige te benoemen die als opdracht krijgt het medisch dossier van erflaatster in te zien om vast te stellen of erflaatster op 28 juni 2016 wils(on)bekwaam was (ex artikel 194 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv));
II. [gedaagde 1] te veroordelen om binnen zeven dagen na de vonnisdatum aan [eiseres] te overleggen:
1. boedelbeschrijving;
2. alle bankafschriften van alle rekeningen van erflaatster op datum overlijden;
3. alle bankafschriften van alle rekeningen van erflaatster tot zeven jaar voor datum overlijden;
4. een overzicht van alle schenkingen;
5. IB-aangiften en -aanslagen tot zeven jaar voor datum overlijden;
6. de aangifte en aanslagen erfbelasting;
7. polissen uit levensverzekering;
8. taxatierapport van de woning;
9. taxatierapport inboedel/inventarislijst;
10. alle overige vermogensbestanddelen die van belang zijn;
dit alles op verbeurte van een dwangsom van € 500 voor iedere dag dat [gedaagde 1] daarmee in gebreke blijft;
III. [gedaagde 1] te veroordelen in de kosten van de procedure, waaronder het salaris van de advocaat (nasalaris) forfaitair berekend op € 131 zonder betekening en op € 168 ingeval van betekening, te voldoen wederom binnen zeven dagen na dagtekening van het vonnis en indien voldoening niet binnen deze termijn plaatsvindt, te vermeerderen met de wettelijke rente te rekenen vanaf de dag van het vonnis, althans vanaf de zevende dag na de datum van het vonnis tot aan de algehele voldoening.
3.2.
[gedaagde 1] voert verweer. [gedaagde 2] heeft verstek laten gaan en voert dan ook geen verweer.
3.3.
[gedaagde 1] concludeert tot afwijzing van de vorderingen van [eiseres] , en voor wat betreft petitumonderdeel II de daarbij te stellen termijn te bepalen op drie maanden na het te wijzen vonnis, waarbij de kosten van de informatieplicht, voor zover in redelijkheid gemaakt, ten laste van de nalatenschap komen, en overigens zonder oplegging van een dwangsom en met compensatie van de kosten van de procedure.
3.4.
Op de stellingen van de verschenen partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Tegen [gedaagde 2] , die niet in het geding is verschenen, is verstek verleend. Omdat [gedaagde 1] wel verweer heeft gevoerd heeft dit vonnis, gelet op artikel 140 Rv, ook ten opzichte van [gedaagde 2] te gelden als een vonnis op tegenspraak. Dat betekent dat zij hoger beroep moet instellen, als zij het niet met dit vonnis eens is (en dat zij geen verzet kan instellen).
4.2.
Artikel 139 Rv bepaalt dat ingeval van verstekverlening de vordering van eiser wordt toegewezen, tenzij deze de rechter onrechtmatig of ongegrond voorkomt. Daarbij geldt dat door de wel verschenen gedaagde aangevoerde verweren niet in het voordeel van de niet verschenen gedaagde werken, tenzij sprake is van een rechtsbetrekking tussen partijen die verplicht tot een voor alle partijen gelijke beslissing (vergelijk HR 28 mei 1999, ECLI:NL:HR:1999:ZC2911). Naar het oordeel van de rechtbank doet deze uitzonderingssituatie zich in dit geval voor. Gelet op de aard van het geschil moet de beslissing ten opzichte van alle betrokkenen hetzelfde zijn. Immers, deze vordering heeft betrekking op de geldigheid van het testament van erflaatster, zodat sprake is van een processueel ondeelbare rechtsbetrekking.
Het testament van erflaatster
4.3.
[eiseres] stelt primair dat het testament van erflaatster nietig is omdat erflaatster ten tijde van het opmaken van het testament wilsonbekwaam was. [gedaagde 1] bestrijdt dit en stelt dat erflaatster in het testament overeenkomstig haar wil heeft verklaard. De woning van erflaatster was eigendom van [naam 2] en is tijdens het leven van [naam 2] op naam van erflaatster gezet, omdat de verwachting was dat [naam 2] eerder zou overlijden dan erflaatster. De wens van [naam 2] en erflaatster was om de woning uiteindelijk na te laten aan het enige kind van hen samen: [gedaagde 1] . Zij spraken met [gedaagde 1] af dat hij de morele verplichting had om zijn vier halfbroers en zussen ( [naam 2] had twee kinderen uit een eerdere relatie) financieel te compenseren. Dit was volgens [gedaagde 1] de reden voor erflaatster om het testament op te stellen. Ter onderbouwing hiervan heeft [gedaagde 1] getuigenverklaringen overgelegd.
4.4.
Voor een rechtshandeling is een op een rechtsgevolg gerichte wil vereist, die zich door een verklaring heeft geopenbaard, zo bepaalt artikel 3:33 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW). De wil wordt op grond van artikel 3:34 lid 1 BW geacht te ontbreken indien – in dit geval – erflaatster in verband met een geestelijke stoornis niet meer in staat was tot een redelijke waardering van de bij de verklaring betrokken belangen of als de verklaring onder invloed van die geestelijke stoornis is gedaan.
4.5.
De rechtbank stelt voorop dat grote waarde moet worden toegekend aan de vrijheid van erflaatster om een testament op te (laten) maken. Dat betekent dat niet te snel achteraf mag worden aangenomen dat voldaan is aan de vereisten van artikel 3:34 BW. Daarbij komt dat de enkele aanwezigheid van een geestelijke stoornis niet altijd betekent dat de wilsverklaring ook onder invloed van die stoornis is gedaan, omdat een geestelijke stoornis de waardering van de bij een uiterste wilsbeschikking betrokken belangen niet in alle gevallen hoeft te beletten. Dit zal mede afhangen van de ernst van die stoornis en de ingewikkeldheid van de desbetreffende wilsbeschikking. Hoe zwaarder de geestesstoornis, hoe ingrijpender de beslissing en hoe zwaarwegender de belangen, des te hoger zijn de eisen die aan een redelijke waardering mogen worden gesteld. Het is voorstelbaar dat iemand lijdt aan een geestelijke stoornis die er niet aan in de weg staat een legaat van een klein bedrag te maken, maar wel tot het maken van verdergaande uiterste wilsbeschikkingen, zoals erfstellingen of ontervingen (zie gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 31 oktober 2017, ECLI:NL:GHARL:2017:9390 en gerechtshof Den Haag 4 augustus 2020, ECLI:NL:GHDHA:2020:1721).
Ingrijpende beslissing
4.6.
In deze zaak heeft erflaatster in haar testament twee van haar drie kinderen onterfd. Dat is een ingrijpende beslissing. In het testament is niet toegelicht wat de reden is van de onterving. [eiseres] stelt dat zij hier verbaasd over was, omdat zij en haar zus altijd zeer goed contact hadden met erflaatster. [gedaagde 1] heeft dit niet betwist.
4.7.
Nu het gaat om een ingrijpende beslissing, moet aan het vermogen tot een redelijke waardering hoge eisen worden gesteld.
Geestelijke stoornis
4.8.
[eiseres] stelt dat erflaatster bij het maken van het testament leed aan een stoornis van haar geestvermogens. [gedaagde 1] stelt daartegenover dat erflaatster wel degelijk over de vereiste verstandelijke vermogens beschikte om haar testament op te maken. In dit verband hebben partijen het volgende naar voren gebracht.
4.9.
[eiseres] verwijst naar een e-mailbericht van 14 oktober 2020 van [instelling 1] , waaruit blijkt dat erflaatster sinds 5 september 2016 een zorgindicatie VV05 had. Dit duidt volgens [eiseres] op een ernstige vorm van dementie.
4.10.
[gedaagde 1] betwist dat erflaatster leed aan een ernstige vorm van dementie. Hij wijst er op dat er geen medische verklaring is waaruit blijkt dat de VV05 indicatie van 5 september 2016 relevant is voor het opstellen van het testament door erflaatster op 28 juni 2016.
4.11.
[eiseres] stelt dat erflaatster toen zij het testament opstelde in [instelling 1] verbleef. De notaris wist dit niet en heeft ten onrechte het Stappenplan Beoordeling Wilsbekwaamheid ten behoeve van notariële dienstverlening niet in acht genomen, zo stelt [eiseres] . [eiseres] heeft twee e-mailberichten overgelegd met betrekking tot het onderzoek door de notaris naar de wilsbekwaamheid van erflaatster. Volgens [eiseres] staat het handelen van de notaris haaks op de medische informatie.
4.11.1.
In een e-mailbericht van 8 december 2020 schrijft mr. [naam 3] , kandidaat-notaris, aan [eiseres] :

Uiteraard is door mij en notaris [naam 4] gecontroleerd of uw moeder in staat was cq wilsbekwaam was om een testament op te stellen. Daarbij is eveneens in acht genomen of zij kon overzien hetgeen zij in haar testament wenste op te nemen cq heeft opgenomen.
Voor deze controle staan ons diverse middelen ten dienste.
4.11.2.
En een e-mailbericht van 19 januari 2021, waarin mr. [naam 4] , notaris, schrijft aan mr. Damstra:

(…) U geeft hierbij aan dat erflaatster op het moment van het verlijden van de akte was opgenomen in een verzorgingstehuis.
Mij is onbekend waarop u vorenstaande baseert maar uit de BRP blijkt dat op het moment van het passeren, 28 juni 2016, (en overigens eveneens voorafgaand aan het passeren) erflaatster was ingeschreven op haar huisadres [adres] , zoals vermeld in de akte.
(…)
Noch bij het voeren van de bespreking inzake het testament noch bij het passeren, is er enige indicatie geweest van het feit dat cliënte niet in staat zou zijn om haar wil te bepalen of niet in staat zou zijn tot een redelijke waardering terzake.
Of bij erflaatster een zorgindicatie was vastgesteld zoals u stelt, is ons niet bekend.
Nu er geen enkele indicatie was van enige mogelijke beperking van de wilsbekwaamheid was er ook geen reden om het protocol wilsbekwaamheid te volgen.
Desniettegenstaande is het zo dat ondergetekende, als notaris, bij het passeren altijd controleert of cliënten zich voldoende bewust zijn van de inhoud van de akte en of deze akte hun wil weergeeft. Dit wordt onder meer gecontroleerd door het stellen van vragen en het door cliënt in eigen woorden laten vertellen wat in het testament is vastgelegd.
4.12.
[gedaagde 1] betoogt dat uit voormelde e-mailberichten blijkt dat er volgens de notaris geen indicatie was dat erflaatster niet in staat zou zijn haar wil te bepalen of niet in staat zou zijn tot een redelijke waardering terzake. Bovendien stemt de inhoud van het testament overeen met een serie wilsuitingen van erflaatster in het verleden, aldus [gedaagde 1] . [gedaagde 1] stelt dat erflaatster niet gedwongen was opgenomen in [instelling 1] . Zij is immers op 31 maart 2017 weer thuis gaan wonen. In geval van een gedwongen opname zou dat volgens [gedaagde 1] niet kunnen.
4.13.
[gedaagde 1] heeft ter onderbouwing van zijn standpunt dat erflaatster wilsbekwaam was een medisch advies overgelegd van 14 september 2022 van [naam 5] (hierna: [naam 5] ), verzekeringsarts bij [verzekeraar] . [naam 5] schrijft in zijn advies dat uit de brief van de neuroloog van 28 april 2016 (zie 2.9) niet blijkt dat erflaatster niet wilsbekwaam was op of vanaf het moment van ontslag uit het ziekenhuis. De psychische klachten van voor de opname in het ziekenhuis waren verdwenen nadat een duidelijke somatische oorzaak werd gevonden voor de klachten en verschijnselen: de hoge bloeddrukmedicijnen zorgden voor enerzijds een te lage broeddruk en anderzijds voor te grote schommelingen van de bloedruk. Dit werd adequaat behandeld, waarop erflaatster naar huis kon.
4.14.
De rechtbank is van oordeel dat uit de overgelegde stukken onvoldoende blijkt dat erflaatster op 28 juni 2016 niet in staat was haar wil te bepalen. De VV05 indicatie is immers pas op 5 september 2016 gesteld, ruim twee maanden na het opstellen van het testament.
4.15.
Uit de brief van de neuroloog van 28 april 2016 blijkt evenmin dat erflaatster op 28 juni 2016 niet in staat was haar wil te bepalen. Uit deze brief blijkt weliswaar dat erflaatster verward was en geheugenproblemen had, maar de neuroloog schrijft ook dat de verwardheid een medische oorzaak had, namelijk bloeddrukproblemen in combinatie met de verkeerde medicijnen. Nadat nieuwe medicatie was ingesteld werd erflaatster volgens de neuroloog helderder. Dat maakt dat de rechtbank er niet van uit kan gaan dat erflaatster zodanig in de war was, toen zij haar testament opstelde, dat zij de gevolgen daarvan niet kon overzien.
4.16.
Daar staat echter tegenover dat uit de brief van de neuroloog blijkt dat erflaatster al vóór april 2026 vaak verward was, en dat tijdens de zitting is gebleken dat het ziekenhuis erflaatster niet naar huis heeft laten gaan tot het moment waarop zij naar [instelling 1] kon. Kennelijk vond het ziekenhuis erflaatster dus niet stabiel genoeg om naar huis te gaan. [gedaagde 1] heeft daarvoor geen goede verklaring gegeven. Bij die stand van zaken heeft [eiseres] er voldoende belang bij om in de gelegenheid gesteld te worden nader onderzoek te (laten) verrichten naar de geestesgesteldheid van erflaatster op het moment waarop het testament werd gepasseerd.
4.17.
De rechtbank is ambtshalve bekend met het vonnis in kort geding van 24 november 2022. De voorzieningenrechter heeft [instelling 1] , [instelling 2] , [instelling 3] Stafbureau en de toenmalige huisarts van erflaatster veroordeeld om binnen zeven dagen na betekening van het vonnis aan dr. [naam 6] inzage te geven in het medisch dossier van erflaatster, voor zover dit betrekking heeft op de periode van 1 januari 2015 tot 31 december 2016, ten behoeve van een door dr. [naam 6] te verrichten onderzoek of erflaatster ten tijde van het opstellen van haar testament wilsbekwaam was en in staat was vrijelijk haar wil te bepalen, op straffe van verbeurte van een dwangsom.
4.18.
Bij deze stand van zaken is er geen aanleiding voor de rechtbank om zelf een deskundige te benoemen, zoals subsidiair door [eiseres] is gevorderd. Daarom zal de rechtbank de zaak voor vier maanden aanhouden om [eiseres] in staat te stellen het onderzoek van dr. [naam 6] af te wachten en een onderbouwd standpunt in te nemen ten aanzien van de rechtsgeldigheid van het testament van erflaatster, waarna [gedaagde 1] daar desgewenst op kan reageren.
4.19.
De rechtbank zal iedere verdere beoordeling en beslissing over de geldigheid van het testament aanhouden en de zaak verwijzen naar de rol van 19 april 2023 voor het nemen van een akte door [eiseres] als hiervoor bedoeld, met vervolgens gelegenheid voor [gedaagde 1] voor antwoordakte.
Informatieplicht
4.20.
Op grond van artikel 4:78 BW kan [eiseres] jegens [gedaagde 1] aanspraak maken op inzage en afschrift van alle stukken die zij voor de berekening van haar legitieme portie behoeft en [gedaagde 1] moet desgevraagd alle daartoe strekkende inlichtingen verschaffen. Het gaat dus om de gegevens die nodig zijn voor de berekening van de legitieme portie.
4.21.
In de conclusie van antwoord heeft [gedaagde 1] toegezegd dat hij de door [eiseres] gevorderde informatie zo mogelijk nog gedurende de duur van de procedure zal aanleveren. Tijdens de zitting is gebleken dat [gedaagde 1] dit niet heeft gedaan. Daarom ziet de rechtbank aanleiding de vordering toe te wijzen, inclusief de daarbij gevorderde dwangsom. De rechtbank vindt het redelijk de dwangsom te maximeren tot een bedrag van € 25.000.
4.22.
In verband met de bewaarplicht van de banken (7 jaar) zal de rechtbank bepalen dat [gedaagde 1] de bankafschriften van erflaatster vanaf 1 januari 2016 tot en met de datum van overlijden (8 september 2020) moet overleggen.
4.23.
De rechtbank is met [gedaagde 1] van oordeel dat de gevorderde termijn van zeven dagen erg kort is om alle benodigde gegevens te verzamelen en zal de termijn in redelijkheid bepalen op twee maanden na de vonnisdatum.
4.24.
De rechtbank zal verder bepalen dat de kosten van de informatieplicht, voor zover deze in redelijkheid zijn gemaakt, ten laste van de nalatenschap komen, nu [eiseres] hier geen verweer tegen heeft gevoerd en de rechtbank dit redelijk vindt.
Proceskosten
4.25.
De beslissing over de proceskosten zal worden aangehouden tot de uitspraak over vordering I in het eindvonnis over vorderingen I en III.

5.De beslissing

De rechtbank:
5.1.
verwijst de zaak naar de rol van
19 april 2023voor het nemen van een akte als bedoeld in 4.18 van dit vonnis door [eiseres] , met vervolgens gelegenheid voor [gedaagde 1] voor het nemen van een antwoordakte;
5.2.
houdt iedere verdere beslissing over vordering I en over de proceskosten aan;
5.3.
veroordeelt [gedaagde 1] om binnen twee maanden na de vonnisdatum aan [eiseres] te overleggen, met betrekking tot de nalatenschap van erflaatster:
boedelbeschrijving;
alle bankafschriften van alle rekeningen van erflaatster op de datum van overlijden (8 september 2020);
alle bankafschriften van alle rekeningen van erflaatster vanaf 1 januari 2016 tot 8 september 2020;
een overzicht van alle schenkingen;
IB-aangiften en -aanslagen tot zeven jaar voor datum overlijden;
de aangifte en aanslagen erfbelasting;
polissen uit levensverzekering;
taxatierapport van de woning;
taxatierapport inboedel/inventarislijst;
opgave van alle overige vermogensbestanddelen die van belang zijn;
op verbeurte van een dwangsom van € 500 voor iedere dag dat [gedaagde 1] daarmee in gebreke blijft, met een maximum van € 25.000;
5.4.
bepaalt dat de kosten van de informatieplicht, voor zover deze in redelijkheid zijn gemaakt, ten laste van de nalatenschap van erflaatster komen;
5.5.
wijst af het meer of anders gevorderde ten aanzien van vordering II;
5.6.
verklaart dit vonnis voor wat betreft het bepaalde in 5.3 en 5.4 uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. J. Brandt en in het openbaar uitgesproken op 14 december 2022.
2339