In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 7 november 2022 een beschikking gegeven in een geschil over internationale kinderontvoering. De vader, wonende in Oman, verzocht de rechtbank om de terugkeer van zijn vier minderjarige kinderen naar Oman, nadat zij zonder zijn toestemming naar Nederland waren gebracht. De moeder, die in Nederland woont, voerde verweer tegen dit verzoek en stelde dat de kinderen in Oman zouden worden blootgesteld aan gevaar en dat zij zelf niet kon terugkeren naar Oman vanwege de gevolgen van een voorgenomen scheiding. De rechtbank oordeelde dat de vader zijn gezagsrecht niet had ingeleverd en dat er geen weigeringsgronden waren die de terugkeer van de kinderen naar Oman konden rechtvaardigen. De rechtbank concludeerde dat de kinderen onmiddellijk moesten worden teruggeleid naar Oman, waarbij de moeder verantwoordelijk werd gesteld voor hun terugkeer. De rechtbank wees ook het verzoek van de vader om de moeder in de kosten te veroordelen af, omdat hij geen onderbouwing had gegeven voor deze kosten. De bijzondere curator werd benoemd om de belangen van de kinderen te behartigen. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad, maar de rechtbank heeft bepaald dat de terugkeer uiterlijk op 24 november 2022 moet plaatsvinden.