ECLI:NL:GHDHA:2017:3025

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
18 oktober 2017
Publicatiedatum
25 oktober 2017
Zaaknummer
200.222.887/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Rekestprocedure
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Internationale kinderontvoering en teruggeleiding van een minderjarige naar het land van herkomst

In deze zaak gaat het om de internationale kinderontvoering van een minderjarige door de moeder, die op 5 januari 2017 met de minderjarige vanuit Nederland naar [land] is vertrokken en niet is teruggekeerd. De vader, die de [land] nationaliteit heeft, heeft op 21 april 2017 de Nederlandse Centrale Autoriteit ingeschakeld om de terugkeer van de minderjarige te verzoeken. De rechtbank heeft op 30 augustus 2017 de terugkeer van de minderjarige naar [land] gelast, maar de moeder is in hoger beroep gegaan tegen deze beschikking. Het hof heeft de zaak op 2 oktober 2017 mondeling behandeld, waarbij beide partijen bijgestaan werden door hun advocaten. De moeder verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en zich onbevoegd te verklaren, terwijl de vader verzoekt om de terugkeer van de minderjarige naar [land] te gelasten. Het hof oordeelt dat de vasthouding van de minderjarige in Nederland ongeoorloofd is en dat er geen weigeringsgronden zijn om de terugkeer te weigeren. Het hof bekrachtigt de beschikking van de rechtbank en gelast de moeder om de minderjarige uiterlijk op 4 november 2017 terug te brengen naar [plaats], [land]. Tevens wordt de moeder veroordeeld tot betaling van de proceskosten aan de vader, die zijn kosten in verband met de ontvoering en teruggeleiding heeft onderbouwd. De beslissing is genomen op basis van het Haags Kinderontvoeringsverdrag (HKOV).

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Uitspraak : 18 oktober 2017
Zaaknummer : 200.222.887/01
Rekestnummer rechtbank : FA RK 17-5416
Zaaknummer rechtbank : C/09/536166
inzake
[appellante] ,
wonende te [woonplaats 1] ,
verzoekster in het principaal hoger beroep,
verweerster in het incidenteel hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. J.A.M. Schoenmakers te Breda,
tegen
[geïntimeerde] ,
wonende te [woonplaats 2] , [land] ,
verweerder in het principaal hoger beroep,
verzoeker in het incidenteel hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. A.D. Leuftink te Amsterdam.
In verband met het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming te Den Haag,
hierna te noemen: de raad.

PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP

De moeder is op 12 september 2017 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 30 augustus 2017 van de rechtbank Den Haag, uitgesproken onder voormeld zaak- en rekestnummer (hierna: de bestreden beschikking).
De vader heeft op 26 september 2017 een verweerschrift tevens houdende incidenteel hoger beroep ingediend.
De moeder heeft op 2 oktober 2017 een verweerschrift op het incidenteel hoger beroep ingediend.
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
van de zijde van de moeder:
- op 28 september 2017 een V-formulier van diezelfde datum met bijlagen;
- op 28 september 2017 een brief van 27 september 2017 met bijlagen;
- op 29 september 2017 een V-formulier van diezelfde datum met bijlage;
van de zijde van de vader:
- op 29 september 2017 een V-formulier van diezelfde datum met bijlagen.
Voorts heeft het hof op 29 september 2017 van de rechtbank Den Haag de processen-verbaal van de zittingen op 3 augustus 2017 en 16 augustus 2017 bij de rechtbank Den Haag ontvangen.
De zaak is op 2 oktober 2017 mondeling behandeld.
Ter zitting waren aanwezig:
  • de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
  • de vader, bijgestaan door zijn advocaat.
De raad is, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.
Beide advocaten hebben ter zitting pleitnotities overgelegd.

PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN

Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking. Bij die beschikking heeft de rechtbank de terugkeer van de minderjarige [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] , [land] , (hierna te noemen: de minderjarige) naar [land] gelast uiterlijk op 14 september 2017, waarbij de moeder de minderjarige dient terug te brengen naar [land] . De rechtbank heeft, indien de moeder nalaat de minderjarige terug te brengen naar [land] , bevolen dat de moeder de minderjarige met de benodigde geldige reisdocumenten aan de vader zal afgeven uiterlijk op 14 september 2017, opdat de vader de minderjarige zelf mee terug kan nemen naar [land] . De rechtbank heeft de moeder veroordeeld tot betaling aan de vader van de door hem gemaakte kosten in verband met de ontvoering en teruggeleiding ter hoogte van € 5.299,- (zegge: vijfduizend tweehonderd negenennegentig euro) en het meer of anders verzochte afgewezen.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen. Onder meer staat het volgende vast:
- partijen zijn gehuwd op [trouwdatum] te [plaats] , [land] ;
- partijen zijn de ouders van de minderjarige;
- op 5 januari 2017 is de moeder met de minderjarige vanuit Nederland niet naar [land] teruggekeerd en verblijven de moeder en de minderjarige zonder de vader in Nederland;
- de vader heeft de [land] nationaliteit, de moeder heeft de Nederlandse nationaliteit en de minderjarige heeft de Nederlandse en de [land] nationaliteit;
- de vader heeft zich op 21 april 2017 gewend tot de Nederlandse Centrale Autoriteit (hierna: CA). De zaak is bij de CA geregistreerd onder IKO nr. 170062.

BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP

1. In geschil is het verzoek tot teruggeleiding van de minderjarige naar [land] en het verzoek tot kostenveroordeling.
2. De moeder verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen, zich alsnog onbevoegd te verklaren en het verzoek van de vader om de minderjarige terug te geleiden naar [land] alsnog af te wijzen, met veroordeling van de vader tot vergoeding aan de moeder van de door haar gemaakte kosten in beide procedures. Ter terechtzitting verzoekt de moeder subsidiair (naar het hof begrijpt), indien het hof het verzoek tot teruggeleiding van de minderjarige toewijst, aanvullende voorwaarden aan deze teruggeleiding te verbinden.
3. De moeder verweert zich tegen het (na te noemen) incidenteel hoger beroep van de vader en verzoekt het hof de grieven van de vader niet-ontvankelijk te verklaren, althans deze grieven af te wijzen en de vader te veroordelen in de kosten van de procedure.
4. De vader verweert zich en verzoekt het hof om, uitvoerbaar bij voorraad, de door de moeder aangevoerde grieven tegen de bestreden beschikking als niet-ontvankelijk, dan wel ongegrond, af te wijzen.
5. In incidenteel hoger beroep verzoekt de vader het hof de bestreden beschikking gedeeltelijk te vernietigen, voor zover de teruggeleiding van de minderjarige naar [land] is bevolen en een proceskostenveroordeling van € 5.299,- is vastgesteld. De vader verzoekt het hof om, opnieuw rechtdoende, de terugkeer van de minderjarige te gelasten naar [land] op een door het hof vast te stellen datum, waarbij de moeder de minderjarige dient terug te brengen naar
[plaats], [land] , en het hof de moeder beveelt, indien de moeder nalaat de minderjarige terug te brengen naar [land] , dat de moeder de minderjarige met de benodigde reisdocumenten aan de vader zal afgeven uiterlijk op een door het hof vast te stellen datum, opdat de vader de minderjarige zelf mee terug kan nemen naar
[plaats], [land] . Daarnaast verzoekt de vader de moeder te veroordelen tot betaling aan de vader van de door hem gemaakte kosten in verband met de ontvoering en teruggeleiding van de minderjarige ter hoogte van € 10.989,54 en de moeder te veroordelen in de kosten van deze procedure en in de aan de kinderontvoering gerelateerde kosten, de kosten van de procedure in eerste aanleg daaronder begrepen, welke kosten zullen worden opgemaakt bij staat.
6. Het hof zal hieronder de grieven van partijen zoveel mogelijk gezamenlijk behandelen.
Ongeoorloofde overbrenging of vasthouding in de zin van artikel 3 van het Verdrag betreffende de burgerrechtelijke aspecten van internationale ontvoering van kinderen (hierna: HKOV)
7. Ingevolge artikel 3 HKOV wordt het overbrengen of het niet doen terugkeren van een kind als ongeoorloofd beschouwd wanneer dit geschiedt in strijd met een gezagsrecht ingevolge het recht van de Staat waarin het kind onmiddellijk voor zijn overbrenging of vasthouding zijn gewone verblijfplaats had en dit recht alleen of gezamenlijk daadwerkelijk werd uitgeoefend op het tijdstip van het overbrengen of het niet doen terugkeren, dan wel zou zijn uitgeoefend indien een zodanige gebeurtenis niet had plaatsgevonden.
8. Tussen partijen is niet in geschil dat de minderjarige onmiddellijk voor haar vasthouding in Nederland haar gewone verblijfplaats had in [plaats] , [land] . Tussen partijen is evenmin in geschil dat het gezagsrecht gezamenlijk werd uitgeoefend op het tijdstip van vasthouding van de minderjarige in Nederland, dan wel zou zijn uitgeoefend, indien de vasthouding niet had plaatsgevonden. Evenmin is tussen partijen in geschil dat de vader geen toestemming heeft gegeven voor vasthouding van de minderjarige in Nederland en dat de vasthouding van de minderjarige in Nederland is geschied in strijd met het gezagsrecht van de vader naar [land] recht.
9. Het hof komt op grond van het vorenstaande en evenals de rechtbank tot de conclusie dat de vasthouding van de minderjarige in Nederland is geschied in strijd met het gezagsrecht van de vader en dat deze vasthouding aangemerkt dient te worden als ongeoorloofd als bedoeld in artikel 3 HKOV.
Onmiddellijke terugkeer in de zin van artikel 12 lid 1 HKOV
10. Ingevolge artikel 12 lid 1 HKOV wordt de onmiddellijke terugkeer van een kind gelast wanneer er minder dan één jaar is verstreken tussen de overbrenging of het niet doen terugkeren van een kind en het tijdstip van indiening van het verzoek bij de rechtbank.
11. Nu er minder dan één jaar is verstreken tussen de vasthouding van de minderjarige in Nederland en de indiening van het verzoek in eerste aanleg door de vader, dient in beginsel de onmiddellijke terugkeer van de minderjarige naar [land] te volgen, tenzij sprake is van één of meer weigeringsgronden als bedoeld in artikel 13 HKOV of een omstandigheid als bedoeld in artikel 20 HKOV.
Weigeringsgrond ex artikel 13 lid 1 sub a HKOV
12. Ingevolge artikel 13 lid 1 sub a HKOV is de rechter van de aangezochte Staat niet gehouden de terugkeer van het kind te gelasten indien de persoon die zich tegen de terugkeer verzet, aantoont dat de persoon die de zorg had voor de persoon van het kind, het recht betreffende het gezag niet daadwerkelijk uitoefende ten tijde van de overbrenging of het niet doen terugkeren, of naderhand in deze overbrenging of het niet doen terugkeren had toegestemd of berust.
13. De moeder stelt – kort samengevat – dat de vader heeft berust in het niet doen terugkeren van de minderjarige naar [land] . Volgens de moeder blijkt dit (onder meer) uit de door haar overgelegde e-mailberichten tussen partijen, waarin de vader haar
‘all the best’wenst in Nederland.
14. De vader stelt – kort samengevat – dat uit niets blijkt dat de vader toestemming heeft gegeven voor het verblijf van de minderjarige in Nederland, dan wel hierin heeft berust. Gelet op de overgelegde e-mailberichten, de actieve houding van de vader waarin hij via allerlei kanalen aandacht heeft gezocht voor zijn situatie en het starten van deze procedure via de CA, blijkt volgens de vader evident dat hij alles in het werk heeft gesteld om de minderjarige zo spoedig mogelijk te doen terugkeren naar [land] .
15. Het hof overweegt als volgt. Op basis van de stukken en het verhandelde ter terechtzitting is het hof van oordeel dat de rechtbank op de juiste gronden heeft geoordeeld en beslist zoals zij heeft gedaan. Het hof neemt deze gronden over en maakt ze tot de zijne. In hoger beroep zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die tot een andere beslissing leiden. Het hof gaat derhalve voorbij aan het beroep van de moeder op artikel 13 lid 1 sub a HKOV.
Weigeringsgrond ex artikel 13 lid 1 sub b HKOV
16. Ingevolge artikel 13 lid 1 sub b HKOV is de rechter van de aangezochte Staat niet gehouden de terugkeer van het kind te gelasten, indien de persoon die zich tegen de terugkeer verzet, aantoont dat er een ernstig risico bestaat dat het kind door zijn terugkeer wordt blootgesteld aan een lichamelijk of geestelijk gevaar, dan wel op enigerlei andere wijze in een ondragelijke toestand wordt gebracht.
17. De moeder stelt – kort samengevat – dat zij op 18 december 2016, in aanwezigheid van de minderjarige, door de vader ernstig is mishandeld. De moeder is door de vader meerdere keren in haar gezicht geslagen en hij heeft haar op andere plaatsen verwond. Dit geweld heeft in de woning van de moeder in Nederland plaatsgevonden, waar de vader, de moeder en de minderjarige op dat moment verbleven. De vader is in april 2017 voor dit geweld veroordeeld. De moeder is van mening dat sprake is van een dusdanig extreme situatie, dat de minderjarige bij terugkeer naar [land] ernstige lichamelijke en geestelijke gevaren loopt en in een ondraaglijke toestand komt te verkeren. De moeder heeft ten gevolge van dit geweld een posttraumatische stressstoornis opgelopen, waarvoor zij nog altijd onder behandeling staat. Ook is de moeder na het incident ondergedoken op een geheim adres. Voorts is de vader in [land] in het verleden meerdere malen veroordeeld voor (huiselijk) geweld, aldus de moeder. Dat de vader niet is veroordeeld in de periode dat partijen een relatie hebben gehad, komt volgens de moeder doordat zij geen aangifte tegen de vader heeft willen doen. Volgens de moeder was er de afgelopen jaren evenwel sprake van een gewelddadige relatie tussen partijen.
18. De vader is – kort samengevat – van mening dat de minderjarige door haar terugkeer naar [land] geenszins wordt blootgesteld aan lichamelijk of geestelijk gevaar. De vader acht een kinderbeschermingsmaatregel in [land] derhalve niet nodig, maar is bereid een dergelijke maatregel in het belang van de minderjarige te aanvaarden. De vader heeft in [land] geen aangifte tegen de moeder gedaan, waardoor zij veilig met de minderjarige kan terugkeren naar [land] . De vader betwist voorts dat er tussen partijen sprake is geweest van huiselijk geweld. Het vonnis van de politierechter in Nederland is bij verstek gewezen, waardoor de vader zich niet heeft kunnen verweren. De vader kan de aantijging omtrent het huiselijk geweld alleen plaatsen in het kader van de enige mogelijkheid die de moeder heeft om met de minderjarige in Nederland te blijven wonen. De vader is derhalve van mening dat er sprake is van een vooropgezet plan door de moeder.
19. Het hof oordeelt als volgt. Op basis van de stukken en het verhandelde ter terechtzitting is het hof van oordeel dat de rechtbank op de juiste gronden heeft geoordeeld en beslist zoals zij heeft gedaan. Het hof neemt deze gronden over en maakt ze tot de zijne. In hoger beroep zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die tot een andere beslissing leiden. Hierbij overweegt het hof dat de door de moeder in appel overgelegde e-mails uit begin 2016 niet tot een ander oordeel leiden nu deze evenmin getuigen van huiselijk geweld op structurele basis. Dat de moeder last heeft van een posttraumatische stressstoornis, die zijn weerslag zou kunnen hebben op de minderjarige indien zij daarvoor niet door haar Nederlandse psycholoog verder wordt behandeld, acht het hof onvoldoende om aan te nemen dat de minderjarige in een ondraaglijke toestand komt te verkeren bij terugkeer naar [land] . Op basis van het vorenstaande acht het hof het beroep van de moeder op artikel 13 lid 1 sub a HKOV ongegrond.
Weigeringsgrond ex artikel 20 HKOV
20. Ingevolge artikel 20 HKOV kan de terugkeer van het kind overeenkomstig het bepaalde in artikel 12 HKOV worden geweigerd, wanneer deze op grond van de fundamentele beginselen van de aangezochte Staat betreffende de bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden niet zou zijn toegestaan.
21. De moeder stelt – kort samengevat – dat de minderjarige bij terugkeer naar [land] van de moeder zal worden gescheiden. De vader heeft in [land] op financieel vlak en qua huisvesting niets geregeld voor de moeder, noch voor de minderjarige. Hierdoor is het voor de moeder niet mogelijk terug te keren naar [land] .
22. De vader stelt – kort samengevat – dat artikel 20 HKOV slechts in zeer uitzonderlijke situaties wordt toegepast, waarvan in dit geval geen sprake is. Als de minderjarige bij terugkeer naar [land] van de moeder wordt gescheiden, dan is dit onvoldoende om de weigeringsgrond van artikel 20 HKOV toe te passen. De vader stelt dat de minderjarige zowel aan de vader als aan de moeder is gehecht. Daarnaast kan en wil de vader wel degelijk voor de minderjarige zorgen en wil de vader in onderling overleg met de moeder een regeling met betrekking tot de minderjarige treffen.
23. Het hof oordeelt als volgt. Op basis van de stukken en het verhandelde ter terechtzitting is het hof met de rechtbank van oordeel dat er geen sprake is van een omstandigheid als bedoeld in artikel 20 HKOV. Niet is komen vast te staan dat de moeder bij terugkeer van de minderjarige naar [land] van de minderjarige zal worden gescheiden. De moeder heeft, desgevraagd, ter terechtzitting verklaard dat zij, in het geval het hof tot teruggeleiding van de minderjarige zal beslissen, waarschijnlijk niet met de minderjarige mee terug zal gaan naar [land] . Het hof ziet dit als een eigen (vrijwillige) keuze van de moeder. Dat de moeder thans geen huisvesting en inkomen in [land] zou hebben, betekent niet dat zij die niet in de toekomst, voor zover mogelijk met behulp van de vader, kan verwerven. De moeder heeft ter terechtzitting verklaard dat zij in [land] als
office managerwerkzaam was voordat zij naar Nederland vertrok, waardoor het hof de moeder in staat acht bij terugkeer naar [land] een soortgelijke baan te vinden. Voorts is naar het oordeel van het hof niet, althans onvoldoende, gesteld noch gebleken waarom de vader niet voor de minderjarige kan gaan zorgen te meer nu hij ter zitting heeft toegelicht dat hij gedurende de tijd dat hij werkt gebruik zou kunnen maken van kinderopvang en dat hij de hulp van zijn familie hierbij in zou kunnen schakelen. Dat de vader en de nog heel jonge minderjarige elkaar inmiddels al vele maanden niet hebben gezien betekent dat de vader en de minderjarige weer aan elkaar zouden moeten wennen, maar niet dat de vader de zorg niet (weer) op zich zou kunnen nemen.
De moeder heeft onvoldoende feiten en omstandigheden aangetoond die een ander oordeel zouden rechtvaardigen, waardoor het hof tot de conclusie komt dat er geen sprake is van strijd met de bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden bij terugkeer van de minderjarige naar [land] .
Voorwaarden voor teruggeleiding
24. De moeder verzoekt het hof aanvullende voorwaarden te verbinden aan een eventuele terugkeer van de minderjarige naar [land] , zoals zij ook bij de rechtbank heeft verzocht. Deze voorwaarden zouden (onder meer) moeten inhouden dat de vader verklaart geen aangifte te hebben gedaan en te gaan doen tegen de moeder, dat de vader woonruimte regelt voor de moeder, dat de vader opvang regelt voor de minderjarige en dat de vader in staat is de minderjarige te verzorgen bij terugkeer naar [land] . De rechtbank heeft volgens de moeder nagelaten op dit verzoek te beslissen.
25. De vader stelt dat hij zal doen wat hij kan om de moeder en de minderjarige (financieel) te ondersteunen in [land] . Daarnaast kan de familie van de vader de minderjarige opvangen als hij aan het werk is.
26. Het hof oordeelt als volgt. Het hof acht het niet in lijn met de geest van het HKOV om aanvullende voorwaarden te stellen aan de teruggeleiding van de minderjarige naar [land] . De teruggeleiding kan worden beschouwd als ordemaatregel, met als uitgangspunt ‘eerst terug, dan praten’. Het is derhalve aan partijen en, indien partijen hier in onderling overleg niet uitkomen, eventueel aan de rechter in [land] , om beslissingen te nemen op de door moeder gestelde aanvullende voorwaarden. Voorts heeft de vader ter terechtzitting diverse toezeggingen gedaan, waaronder dat hij de moeder en de minderjarige zoveel mogelijk financieel zal ondersteunen bij een terugkeer naar [land] en dat hij de moeder zal helpen bij het vinden van een nieuwe woning. Het hof acht het in het belang van de moeder en de minderjarige dat de vader deze toezeggingen ook daadwerkelijk nakomt, maar ziet, gelet op het voorgaande, geen mogelijkheid de door de moeder verzochte aanvullende voorwaarden als zodanig op te nemen in (het dictum van) deze beschikking zoals door de moeder verzocht.
Onmiddellijke terugkeer
27. Gelet op het voorgaande is het hof - nu er sprake is van ongeoorloofde achterhouding van de minderjarige in Nederland in de zin van artikel 3 HKOV, er geen sprake is van (één van) de in artikel 13 lid 1 sub a, artikel 13 lid 1 sub b en artikel 20 HKOV genoemde weigeringsgronden en er minder dan een jaar is verstreken tussen de ongeoorloofde achterhouding van de minderjarige en de indiening van het verzoekschrift van de vader tot teruggeleiding van de minderjarige - van oordeel dat op grond van artikel 12 HKOV de terugkeer van de minderjarige dient te volgen.
28. De vader voert in incidenteel hoger beroep aan dat de rechtbank heeft geoordeeld dat de minderjarige moet terugkeren naar [land] , terwijl de vader terugkeer van de minderjarige naar haar woonplaats [plaats] , [land] , heeft verzocht. Indien alleen in het dictum wordt opgenomen dat de minderjarige dient terug te keren naar [land] , dan kan de moeder ook duizenden kilometers van de vader vandaan gaan wonen. De vader verzoekt derhalve terugkeer van de minderjarige naar [plaats] , [land] .
29. De moeder stelt dat de rechter volgens het HKOV niet verplicht is terugkeer te gelasten naar een specifieke stad of een bepaalde regio van een verdragsluitende staat, waardoor de rechter slechts terugkeer naar een bepaald land kan gelasten. De beslissing van de rechtbank kan niet verder gaan dan teruggeleiding uitsluitend naar een specifiek land te gelasten. Dat partijen eerder in [plaats] hebben gewoond maakt niet dat teruggeleiding naar [plaats] dient te worden gelast.
30. Het hof oordeelt als volgt. Artikel 12 HKOV heeft als doel onmiddellijke terugkeer van de minderjarige naar de achterblijvende ouder te gelasten, ongeacht waar deze ouder zijn (gewone) verblijfplaats heeft. Artikel 12 HKOV geeft derhalve niet aan naar welk land of naar welke plaats het kind dient te worden teruggeleid (zie Toelichtend Rapport op het HKOV, p. 459-460). De vader is thans nog altijd woonachtig in [plaats] , [land] , waar ook de minderjarige tezamen met de moeder, voordat zij ongeoorloofd werd achtergehouden in Nederland, haar gewone verblijfplaats had. Het hof is derhalve van oordeel dat het in overeenstemming met doel en strekking van het HKOV is om terugkeer van de minderjarige te gelasten naar [plaats] , [land] , nu de vader aldaar nog steeds zijn (gewone) verblijfplaats heeft. De moeder heeft ter terechtzitting verklaard niet voornemens te zijn met de minderjarige terug te keren naar [plaats] , [land] , indien teruggeleiding van de minderjarige naar [land] wordt gelast. De vader heeft ter terechtzitting verduidelijkt dat hij het hof verzoekt terugkeer van de minderjarige naar de omgeving van [plaats] , [land] , en dat hij niet van de moeder verwacht dat zij met de minderjarige in de stad [plaats] gaat wonen. Gelet op de grote oppervlakte van het land [land] en derhalve de mogelijkheden van de moeder om, ook na teruggeleiding van de minderjarige naar [land] , ver bij de vader uit de buurt te gaan wonen en daarmee het contact(herstel) tussen de vader en de minderjarige tegen te werken, ziet het hof in de specifieke omstandigheden van dit geval voldoende aanleiding de terugkeer van de minderjarige naar [plaats] , [land] , te gelasten.
31. Gelet op het voorgaande, zal het hof de bestreden beschikking bekrachtigen, met dien verstande dat het hof, nu de door de rechtbank bepaalde datum van teruggeleiding vanwege dit hoger beroep is verstreken, zal gelasten dat de moeder de minderjarige uiterlijk op 4 november 2017 dient terug te brengen naar [plaats] , [land] . Indien de moeder nalaat de minderjarige terug te brengen naar [plaats] , [land] , beveelt het hof dat de moeder de minderjarige met de benodigde geldige reisdocumenten aan de vader zal afgeven uiterlijk op 4 november 2017, opdat de vader de minderjarige zo spoedig mogelijk zelf mee terug kan nemen naar [plaats] , [land] .
32. Gelet op voornoemde beslissing van het hof behoeft de grief van de moeder tegen de door de rechtbank bepaalde datum van teruggeleiding bij gebrek aan belang geen bespreking meer.
Proceskosten
33. De moeder verzoekt het hof de vader te veroordelen tot vergoeding aan de moeder van de door haar gemaakte kosten in beide instanties. Indien het hof de moeder veroordeelt in de proceskosten, dan voert de moeder aan dat de vader de proceskosten in [land] vergoed krijgt, waardoor een deel van de kosten niet voor vergoeding in aanmerking komt. Voor het overige betwist de moeder de noodzaak van de door de vader gestelde kosten.
34. De vader verzoekt in incidenteel hoger beroep eveneens een proceskostenveroordeling, waarbij hij verzoekt de moeder te veroordelen in de proceskosten in beide instanties, vermeerderd met zijn reiskosten, vertaalkosten en juridische kosten. De vader heeft hiertoe een kostenoverzicht overgelegd, op basis waarvan hij verzoekt de moeder te veroordelen voor een totaalbedrag van
€ 10.989,54.
35. Het hof overweegt dat ingevolge artikel 13 lid 5 van de Uitvoeringswet internationale kinderontvoering, voor zover hier van belang, de rechter desverzocht of ambtshalve elke persoon die voor de internationale ontvoering van het kind verantwoordelijk is, of medeverantwoordelijk is, kan veroordelen tot betaling aan de CA, of aan de persoon aan wie het gezag over het kind toekomt, van de door deze in verband met de ontvoering en de teruggeleiding van het kind gemaakte kosten. Het hof is van oordeel dat de moeder, zijnde degene die de minderjarige ongeoorloofd in Nederland heeft achtergehouden, kan worden verplicht tot betaling van de noodzakelijke kosten die de vader naar aanleiding daarvan heeft gemaakt. De vader heeft zijn verzoek om de moeder te veroordelen in de door hem gemaakte kosten voldoende onderbouwd met stukken. Ter terechtzitting heeft de advocaat van de vader desgevraagd verklaard dat hij wordt ingeschakeld door een kantoor in [plaats] , [land] . Dit kantoor heeft de advocaat van de vader gevraagd een proceskostenveroordeling te verzoeken, omdat de proceskosten anders bij de [land] overheid zouden worden neergelegd. Hierdoor ziet het hof aanleiding om tot een proceskostenveroordeling over te gaan. Het hof ziet echter geen aanleiding om, zoals door de vader verzocht, ook het vliegticket van zijn vader te vergoeden omdat de vader, vanwege de door hem gestelde stress door de procedure, niet in staat zou zijn geweest alleen te vliegen. De door de vader overgelegde verklaring van de huisarts in dit verband acht het hof niet voldoende om de noodzaak van deze kosten aan te tonen. Het hof zal derhalve de prijs van het vliegticket ad € 1.585,70 van de vader van de vader niet meenemen in de proceskostenveroordeling. Het hof zal op basis van het voorgaande de moeder veroordelen in de proceskosten ad € 11.606,-, bestaande uit de advocaatkosten van vader uit eerste aanleg (€ 5.299,-), de vertaalkosten (€ 2.519,07), de kosten van het vliegticket van vader (€ 1.585,70) en de advocaatkosten in hoger beroep (€ 2.201,75).
36. Dit leidt tot de volgende beslissing.

BESLISSING OP HET HOGER BEROEP

Het hof:
bekrachtigt de bestreden beschikking, met dien verstande dat de terugkeer van de minderjarige naar [plaats] , [land] wordt gelast, waarbij de moeder de minderjarige uiterlijk op 4 november 2017 dient terug te brengen naar [plaats] , [land] en beveelt de moeder, indien zij nalaat de minderjarige terug te brengen naar [plaats] , [land] , dat zij de minderjarige met de benodigde geldige reisdocumenten aan de vader zal afgeven uiterlijk op 4 november 2017, opdat de vader de minderjarige zo spoedig mogelijk zelf mee terug kan nemen naar [plaats] , [land] ;
veroordeelt de moeder in de kosten van de vader in verband met de ongeoorloofde achterhouding van de minderjarige, welke kosten in eerste aanleg en in hoger beroep aan de zijde van de vader tot op heden zijn begroot op € 11.606,- (zegge: elfduizend zeshonderdzes euro);
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. P.B. Kamminga, J.M. van Baardewijk en A. Zonneveld, bijgestaan door mr. E.T.P. Merkx als griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 18 oktober 2017.