ECLI:NL:RBDHA:2022:1310

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 februari 2022
Publicatiedatum
21 februari 2022
Zaaknummer
AWB 21_2550
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van ZW-uitkering na beoordeling van verdiencapaciteit en medische beperkingen

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 22 februari 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een voormalige productiemedewerkster, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Eiseres had zich op 27 mei 2019 ziekgemeld en ontving een Ziektewet (ZW) uitkering. De rechtbank beoordeelde de rechtmatigheid van de beëindiging van deze uitkering per 1 december 2020, na een herbeoordeling van haar verdiencapaciteit door het Uwv. De rechtbank oordeelde dat het Uwv terecht had vastgesteld dat eiseres meer dan 65% van haar eerdere loon kon verdienen, en dat de beëindiging van de uitkering dus rechtmatig was. Eiseres voerde aan dat het Uwv onvoldoende rekening had gehouden met haar medische beperkingen, maar de rechtbank oordeelde dat de rapporten van de verzekeringsartsen zorgvuldig waren opgesteld en dat er geen aanleiding was om aan de juistheid van deze rapporten te twijfelen. De rechtbank concludeerde dat de aanpassing van de beëindigingsdatum van de uitkering naar 1 december 2020 geen onrechtmatigheid met zich meebracht, en dat eiseres geen recht had op vergoeding van proceskosten. Het beroep van eiseres werd ongegrond verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 21/2550

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 22 februari 2022 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. H. Uzumcu),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), verweerder
(gemachtigde: C. Schravesande).

Procesverloop

In het besluit van 30 oktober 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder meegedeeld dat de uitkering die eiseres ontving op grond van de Ziektewet (ZW) per 1 november 2020 wordt beëindigd.
In het besluit van 23 maart 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder de einddatum van de ZW-uitkering gewijzigd in 1 december 2020 en het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Met toestemming van partijen is het onderzoek ter zitting achterwege gebleven. Vervolgens heeft de rechtbank het onderzoek gesloten.

Overwegingen

Wat vooraf ging aan deze procedure.
1. Eiseres was werkzaam als productiemedewerkster voor gemiddeld 27,97 uur per week. Zij heeft zich voor dit werk op 27 mei 2019 ziekgemeld vanwege hidradenitis suppurativa in de liezen. Eiseres heeft ook last van gewrichtsklachten en zij had psychische klachten. Haar dienstverband is per 29 januari 2020 geëindigd. Vanaf dat moment ontving eiseres een ZW-uitkering.
Besluitvorming.
2.1
Nadat eiseres een jaar ziek was, heeft verweerder beoordeeld of eiseres nog recht had op een ZW-uitkering. Dit wordt de eerstejaars ZW-beoordeling genoemd. Eiseres is hiervoor op het spreekuur van een verzekeringsarts geweest. Deze arts heeft onderzocht wat de arbeidsbeperkingen van eiseres zijn. Deze beperkingen heeft hij opgenomen in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 8 september 2020. Vervolgens heeft de arbeidsdeskundige vastgesteld welk werk eiseres kan doen met die beperkingen. Volgens de arbeidsdeskundige zijn er vijf functies die eiseres nog zou kunnen doen. De arbeidsdeskundige heeft berekend dat eiseres 88,30% kan verdienen van het loon dat zij verdiende voordat zij zich ziek meldde. Omdat dit meer is dan 65% van het loon dat zij verdiende voordat zij zich ziek meldde, heeft verweerder in het primaire besluit bepaald dat eiseres per 1 november 2020 geen ZW-uitkering meer krijgt.
2.2
In bezwaar is het primaire besluit heroverwogen. De verzekeringsarts b&b is het in grote lijnen eens met de beoordeling van de eerste verzekeringsarts. Hij heeft één aanvullende beperking vastgesteld en deze beperking samen met de andere beperkingen vastgelegd in de FML van 23 februari 2021. De arbeidsdeskundige b&b heeft aan de hand van deze aangepaste FML een herbeoordeling verricht. Hij vindt dat eiseres niet alle geduide functies kan verrichten. De functies assemblagemedewerker besturingskasten en panelen (SBC-code 267071) en machinaal metaalbewerker (exclusief bankwerk) (SBC-code 264122) heeft hij laten vervallen. De resterende functies productiemedewerker industrie (samenstellen van producten) (SBC-code 111180), medewerker tuinbouw (planten, bloemen en vruchten) (SBC-code 111010) en productiemedewerker papier, karton, drukkerij (SBC-code 111174) zijn wel geschikt voor eiseres. Het verlies aan verdiencapaciteit is gewijzigd naar 84,93%.
2.3
Verweerder heeft daarom in het bestreden besluit aan eiseres laten weten dat hij bij zijn standpunt blijft dat eiseres meer dan 65% kan verdienen van het loon dat zij verdiende voordat zij zich ziek meldde. Verweerder heeft in het bestreden besluit wel de beëindigingsdatum van de ZW-uitkering aangepast naar 1 december 2020. Het bezwaar van eiseres is ongegrond verklaard.
Het standpunt van eiseres over de aangepaste beëindigingsdatum van de uitkering.
3. Eiseres voert aan dat door de aanpassing van de beëindigingsdatum van de ZW-uitkering naar 1 december 2020, het primaire besluit als onrechtmatig moet worden beschouwd. Zij wijst in dit verband op het bepaalde in artikel 7:15, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Eiseres vindt dat het bestreden besluit herroepen had moeten worden wegens een aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid. Na de ontvangst van het bestreden besluit heeft zij een nabetaling van één maand uitkering ontvangen. Indien zij geen bezwaar had gemaakt, dan was de beëindigingsdatum niet gecorrigeerd en had zij die nabetaling niet ontvangen. Er is volgens eiseres daarom tegemoet gekomen in bezwaar. Verweerder had het bezwaar gegrond moeten verklaren onder toekenning van een proceskostenvergoeding.
4. Verweerder heeft uiteengezet dat het verzoek om vergoeding van de proceskosten is afgewezen omdat het primaire besluit niet is herroepen. In het primaire besluit is per abuis
1 december 2020 in plaats van 1 november 2020 als beëindigingsdatum van de uitkering genoemd. Er was sprake van een verschrijving die voor eiseres herkenbaar moet zijn geweest. Expliciet staat in het primaire besluit vermeld dat de uitkering wordt beëindigd een dag en een maand na 30 oktober 2020. Er zijn geen geschreven of ongeschreven rechtsregels die zich ertegen verzetten om een dergelijke verschrijving te herstellen in het bestreden besluit zonder dit besluit te herroepen. Verweerder verwijst in dit verband naar de vaste rechtspraak. [1]
5. Eiseres is het niet eens met dit standpunt van verweerder. Zij vindt dat er geen sprake is van een kennelijke verschrijving omdat verweerder pas na de afgifte van het bestreden besluit is overgegaan tot uitbetaling van de ZW-uitkering over de maand november 2020, namelijk op 3 mei 2021. Eiseres verwijst in dit verband naar vaste rechtspraak waaruit volgt dat bij een nabetaling van zelfs € 125,- is bepaald dat de onjuistheden in het primaire besluit, niet afdoen aan de proceskostenvergoeding in bezwaar. [2] De nabetaling die eiseres heeft ontvangen is vele malen hoger, namelijk
€ 1.072,74. Gezien deze omstandigheden had verweerder in bezwaar de proceskosten behoren te vergoeden.
6.1
Verweerder heeft hierop op verzoek van de rechtbank gereageerd. Verweerder wijst erop dat in deze zaak de ex-werkgever van eiseres eigenrisicodrager is voor de ZW. Dit betekent dat de ex-werkgever de ZW-uitkering rechtstreeks aan eiseres betaalde. Mogelijk heeft de ex-werkgever na ontvangst van een kopie van het primaire besluit, waarin de onjuiste beëindigingsdatum is genoemd, de uitkering met ingang van 1 november 2020 stopgezet. Dit is later gecorrigeerd door de uitkering over de maand november 2020 na te betalen. Was er geen sprake geweest van een eigenrisicodragende werkgever, dan had verweerder ondanks de onjuiste datum die in de brief is genoemd, de ZW-uitkering betaald tot 1 december 2020. In de systemen van verweerder was de beëindigingsdatum namelijk correct geregistreerd.
6.2
Verweerder volhardt in zijn standpunt dat het primaire besluit in deze zaak niet is herroepen wegens een onrechtmatigheid. Het rechtsgevolg van dit besluit is ongewijzigd gebleven. Enkel de verschrijving is gecorrigeerd. De rechtspraak waarnaar eiseres verwijst (zie voetnoot 2) vindt verweerder niet van toepassing omdat het in die zaak niet gaat om een verschrijving. Er kleefde in die zaak daadwerkelijk een onrechtmatigheid aan het primaire besluit.
7. De rechtbank komt tot de volgende beoordeling.
8. In artikel 7:15, tweede lid, eerste volzin, van de Awb is bepaald dat de kosten, die de belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken, door het bestuursorgaan uitsluitend worden vergoed op verzoek van de belanghebbende voorzover het bestreden besluit wordt herroepen wegens aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid.
9.1
Van ‘herroepen’ in de zin van het hiervoor genoemde artikel is slechts sprake indien het primaire besluit wordt gewijzigd wat betreft het daarbij beoogde of geweigerde rechtsgevolg. Het herstellen van een kennelijke vergissing in het primaire besluit - waarin expliciet staat vermeld dat de uitkering een dag en een maand na 30 oktober 2020 wordt beëindigd, hetgeen dus 1 december 2020 is - kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden beschouwd als het wijzigen of herroepen van dat besluit in de zin van artikel 7:15, tweede lid, van de Awb. Daarom heeft verweerder terecht beslist dat eiseres geen recht heeft op vergoeding van de in bezwaar gemaakte proceskosten.
9.2
Het feit dat de nabetaling van de ZW-uitkering over de maand november 2020 pas veel later heeft plaatsgevonden, leidt de rechtbank niet tot een ander oordeel. De rechtbank leidt uit de reactie van verweerder af dat de uitbetaling van de bedoelde maand buiten de macht van verweerder viel omdat de ex-werkgever hier als eigenrisicodrager verantwoordelijk voor was. Onder die omstandigheid kan het verweerder niet worden verweten dat de uitbetaling pas na de afgifte van het bestreden besluit heeft plaatsgevonden. Hieraan kan verder niet de gevolgtrekking worden verbonden dat het primaire besluit onrechtmatig was.
Het standpunt van eiseres over de medische kant van de zaak.
10.1
Eiseres voert aan dat zowel door de eerste verzekeringsarts als door de verzekeringsarts b&b is nagelaten om medische informatie bij haar behandelaars op te vragen. Voor een zorgvuldige afweging zijn de bevindingen van haar behandelend artsen noodzakelijk. Zij vindt het rapport van de verzekeringsarts b&b daarom onzorgvuldig voorbereid en opgesteld.
10.2
Verder voert eiseres aan dat verweerder bij het vaststellen van haar beperkingen onvoldoende rekening heeft gehouden met haar lichamelijke klachten en somatische pijnklachten. Eiseres stelt dat zij vanwege artrose en fibromyalgie forse beperkingen heeft op het gebied van dynamische en statische houdingen. Zij heeft in beroep diverse beperkingen opgesomd waarvan zij vindt dat die van toepassing zijn. Ook heeft zij medische informatie ingediend van orthopedisch chirurg S.P. Peeters van 18 maart 2021 en een overzicht van de diagnoses die haar behandelaren van Haaglanden Medisch Centrum hebben gesteld.
10.3
Ook op psychisch gebied vindt eiseres dat verweerder onvoldoende rekening heeft gehouden met haar beperkingen. Eiseres vindt dat zij ook beperkt is voor het vasthouden en verdelen van de aandacht en het doelmatig en zelfstandig handelen. Ook gelden volgens eiseres aanvullende beperkingen vanwege de vermoeidheid, slaperigheid, concentratiestoornissen en verwardheid waarvan zij last heeft.
10.4
Eiseres voert ook aan dat ten onrechte geen rekening is gehouden met de bijwerkingen van de medicatie van eiseres met een zogeheten ‘gele sticker’. Na de inname hiervan neemt haar reactievermogen behoorlijk af. Het is na de inname hiervan verboden een voertuig te besturen en scherpe voorwerpen te hanteren.
Beoordeling door de rechtbank.
Medische beoordeling
11. De rechtbank stelt bij haar beoordeling voorop dat het beoordelingsmoment van de medische toestand van eiseres 1 december 2020 is. Voor de beoordeling zijn verder alleen de beperkingen van eiseres die het gevolg zijn van medisch objectiveerbare ziektes of gebreken van belang.
12.1
Verweerder heeft zijn besluiten gebaseerd op rapporten van verzekeringsartsen en een arbeidsdeskundige. Hij mag die rapporten volgen als aan drie voorwaarden is voldaan. De rapporten moeten dan:
- op een zorgvuldige manier tot stand zijn gekomen;
- geen tegenstrijdigheden bevatten, en;
- voldoende begrijpelijk zijn.
12.2
Als eiseres van mening is dat een rapport niet aan deze voorwaarden voldoet, dan moet zij uitleggen waarom zij dat vindt. Als eiseres het niet eens is met de beoordeling van de verzekeringsartsen, dan moet zij informatie van een andere arts inbrengen waaruit blijkt dat de beoordeling onjuist is. Het is niet genoeg als eiseres alleen haar gezondheidsklachten noemt.
13.1
De rechtbank vindt dat de medische rapporten zorgvuldig, zonder tegenstrijdigheid en begrijpelijk zijn. De eerste verzekeringsarts heeft het dossier bestudeerd en heeft onderzoek gedaan naar de klachten van eiseres. Uit het rapport van de eerste verzekeringsarts volgt ook dat eiseres uitgebreid aan het woord is geweest. Alle klachten staan op uitvoerige wijze vermeld in het rapport. Ook is eiseres zowel lichamelijk als psychisch onderzocht.
De verzekeringsarts b&b heeft ook het dossier bestudeerd. Ook heeft hij deelgenomen aan de (digitale) hoorzitting die plaatsvond op 23 februari 2021. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de verzekeringsarts b&b verder eenduidig, inzichtelijk en zonder tegenstrijdigheden beargumenteerd hoe zijn beoordeling tot stand is gekomen. Dit betekent dat de rapporten aan de drie voorwaarden voldoen.
13.2
Het betoog van eiseres dat verweerder ten onrechte geen medische informatie heeft opgevraagd bij haar behandelaars slaagt niet. Verweerders verzekeringsartsen mogen naar vaste rechtspraak [3] in beginsel op hun eigen oordeel afgaan. Het raadplegen van de behandelaars is aangewezen in die gevallen waarin een behandeling in gang is gezet waarvan een beduidend effect op de belastbaarheid van een betrokkene te verwachten is of indien een betrokkene stelt dat de behandelend sector een beredeneerd afwijkend standpunt over diens beperkingen heeft. Dergelijke omstandigheden doen zich in deze zaak niet voor.
Daarbij komt dat eiseres zowel bij het onderzoek van de eerste verzekeringsarts als tijdens de hoorzitting op heldere wijze haar klachten naar voren heeft gebracht, inclusief de behandelingen die zij voor haar lichamelijke klachten heeft ondergaan en de resultaten hiervan. De rechtbank verwijst ook naar hetgeen de verzekeringsarts b&b in dit verband naar voren heeft gebracht, namelijk dat het opvragen van aanvullende medische informatie niet zinvol is omdat de artrose aan de hand erkend wordt en er (ook volgens eiseres zelf) geen afwijkingen aan de elleboog en schouder zijn gevonden.
13.3
De rechtbank stelt verder vast dat eiseres - met betrekking tot de beperkingen die zij van toepassing vindt - in beroep nagenoeg dezelfde gronden heeft aangevoerd als in bezwaar. De verzekeringsarts b&b heeft op die gronden gereageerd in het rapport van
25 februari 2021. Met betrekking tot de lichamelijke klachten wijst hij erop dat eiseres bekend is met artrose van de handen, aspecifieke klachten van de linker elleboog en schouder en fibromyalgie. Er is volgens de verzekeringsarts b&b adequaat rekening gehouden met de handklachten. Er zijn handbeperkingen aangenomen. Het eigen werk is te belastend geacht vanwege het intensieve hand- en vingergebruik, de benodigde knijpkracht en schroefbewegingen. Er is daarom voor de toekomst uitgegaan van minder belastend werk, passend bij het geleidelijk progressieve beloop van artrose. Ook volgt uit het rapport van de verzekeringsarts b&b dat ondanks dat er bij beeldvormend onderzoek geen duidelijke afwijkingen zijn gevonden voor de linker elleboog- en schouderklachten er toch rekening is gehouden met deze klachten. Er zijn namelijk beperkingen vastgesteld voor reiken, tillen, dragen, duwen, trekken, klimmen en boven schouderhoogte werken links. De rechtbank vindt dat eiseres hiermee niet tekort is gedaan. De door eiseres in beroep overgelegde medische informatie leidt de rechtbank niet tot een ander standpunt omdat hierin met betrekking tot de datum in geding geen nieuwe, nog niet bekende medische gegevens staan vermeld. De rechtbank volgt eiseres daarom niet in haar standpunt dat verweerder onvoldoende rekening heeft gehouden met de beperkingen die zij heeft als gevolg van haar lichamelijke klachten.
13.4
Dit geldt ook voor de beperkingen die zij heeft als gevolg van haar psychische klachten. De rechtbank vindt hierbij van belang dat eiseres zowel tijdens het onderzoek van de eerste verzekeringsarts als tijdens de hoorzitting in het bijzijn van de verzekeringsarts b&b heeft aangegeven dat zij op psychisch gebied een duidelijke verbetering ervaart. Er zijn geen psychische symptomen meer en de behandelfrequentie is verlaagd tot eenmaal per maand. Eiseres gebruikt ook geen psychofarmaca. Door beperkingen aan te nemen voor stresserende omstandigheden in de vorm van werk zonder veelvuldige deadlines en productiepieken, conflicthantering en leidinggevende taken, heeft de primaire verzekeringsarts hiermee adequaat rekening gehouden, aldus de verzekeringsarts b&b. De rechtbank heeft geen aanknopingspunten om dit onjuist te achten. Hierbij merkt zij op dat de beperkingen die eiseres stelt te hebben voor het vasthouden en verdelen van de aandacht en het doelmatig en zelfstandig handelen, over het algemeen slechts geduid worden in die gevallen waarin de betrokkene een ernstige psychiatrische stoornis heeft, zoals bijvoorbeeld een psychose of een vorm van dementie. Hiervan is in het geval van eiseres geen sprake. Zij heeft met betrekking tot haar psychische klachten geen medische informatie overgelegd waaruit blijkt dat met die klachten onvoldoende rekening is gehouden.
13.5
De beroepsgrond dat ten onrechte geen rekening is gehouden met de bijwerkingen van de medicatie die eiseres gebruikt, treft evenmin doel. De verzekeringsarts b&b heeft hier wel rekening mee gehouden door het duiden van een aanvullende beperking op onderdeel 1.8.6 van de FML. Eiseres is aangewezen op werk zonder verhoogd persoonlijk risico. Uit de toelichting blijkt dat eiseres beperkt is voor beroepsmatig chauffeuren en voor werk met een hoog risico op ernstig letsel, waarbij vermeld staat dat gebruik van gereedschap (soldeerbout bijvoorbeeld) wel toelaatbaar is.
13.6
Gelet op het voorgaande bestond er naar het oordeel van de rechtbank geen twijfel over de belastbaarheid van eiseres op de datum in geding (1 december 2020).
Arbeidskundige beoordeling
14.1
Eiseres vindt dat de geduide functies ongeschikt voor haar zijn. De functies passen niet bij haar belastbaarheid, opleidingsniveau, opleidingsrichting, leervermogen en werkervaring.
14.2
Eiseres voert tevens aan dat in de functies geregeld functioneringsgesprekken plaatsvinden waarbij wordt beoordeeld of de betrokken werknemer voldoet aan de deadlines. Indien dit niet zo is, dan wordt de werknemer hierop aangesproken door de werkgever en collega’s. Eiseres wijst in dit verband op de beperkingen die zij op psychisch gebied heeft.
15.1
De rechtbank stelt vast dat de arbeidsdeskundige b&b bij de selectie van de functies rekening heeft gehouden met de beperkingen die zijn aangenomen door de verzekeringsarts b&b. De geselecteerde functies blijven binnen de marge van die beperkingen. De rechtbank vindt verder dat de arbeidsdeskundige b&b voldoende heeft gemotiveerd waarom de geduide functies passend zijn voor eiseres. De signaleringen die door het CBBS zijn gepresenteerd als teken van een mogelijke overschrijding van de belastbaarheid, zijn door de arbeidsdeskundige b&b voorzien van een uitgebreide toelichting. Op basis daarvan is aannemelijk dat de belasting in de functies de belastbaarheid van eiseres niet te boven gaat. De beroepsgrond van eiseres dat de functies niet voldoen aan haar belastbaarheid treft daarom geen doel.
15.2
De beroepsgrond dat de functies niet bij het opleidingsniveau, de opleidingsrichting, het leervermogen en de werkervaring van eiseres passen, treft evenmin doel omdat eiseres deze beroepsgrond niet nader heeft geconcretiseerd.
15.3
Dat geldt ook voor de beroepsgrond over de functioneringsgesprekken die in de functies plaatsvinden, waarbij volgens eiseres wordt beoordeeld of de betrokken werknemer voldoet aan de deadlines. Eiseres heeft niet geconcretiseerd om welke functies het gaat. De rechtbank heeft uit de Resultaat functiebeoordelingen van de geduide functies ook niet kunnen afleiden dat dergelijke functioneringsgesprekken plaatsvinden. Ook deze beroepsgrond treft daarom geen doel.
16. Uit het vorenstaande volgt dat de geduide functies op goede gronden zijn gebruikt door verweerder voor de schatting.
Conclusie.
17. Verweerder is er terecht van uitgegaan dat eiseres meer dan 65% kan verdienen van het loon dat zij verdiende voordat zij zich ziekmeldde. Verweerder heeft daarom terecht bepaald dat eiseres per 1 december 2020 geen recht meer heeft op een ZW-uitkering.
18. Het beroep is ongegrond.
19. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. mr. E.M.M. Kettenis-de Bruin, rechter, in aanwezigheid van S.J.W. Stort, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 22 februari 2022.
.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 7 november 2011 (ECLI:NL:CRVB:2011:BP0175).
2.Zie de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State van 13 oktober 2021 (ECLI:NL:RVS:2021:2266).
3.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 18 december 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:4310.