Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
1.KIMI B.V.te Venray,
KARO B.V.te Venray,
1.De procedure
- de dagvaarding van 9 september 2021, met producties 1 tot en met 29;
- conclusie van antwoord, met producties 1 tot en met 17;
- het tussenvonnis van 19 januari 2022, waarbij een mondelinge behandeling is bepaald;
- de door KiMi c.s. nagezonden producties 30 tot en met 41.
2.De feiten
Voor zover er al sprake is van een opleiding is er geen sprake van een beroepsopleiding doch eerder van bedrijfsgerichte opleiding en educatie.”, aldus de Belastingdienst.
3.Het geschil
p.m.
4.De beoordeling
Het ligt (…) niet op de weg van de inspecteur of van de rechter in belastingzaken om in het kader van de toepassing van de WVA te beoordelen of een in dat register[het Crebo-register, rechtbank]
opgenomen opleiding voldoet aan de eisen van de WEB.” Daarmee is, zo heeft de Staat terecht opgemerkt, het handelen van de Onderwijsinspectie – voor zover OTTO daar nadeel van heeft ondervonden – beoordeeld. Duidelijk is geworden dat de Belastingdienst de oplegging van de naheffingsaanslagen niet (mede) aan het oordeel van de Onderwijsinspectie heeft kunnen ophangen, ongeacht of dat oordeel rechtmatig is of niet, en dat hij aldus de naheffing op die grond achterwege had moeten laten. In de fiscale procedures, waarin de Belastingdienst door de Onderwijsinspectie is bijgestaan en in ieder geval door het hof (kritisch) is bevraagd, is hierin geen reden gezien om de Belastingdienst te veroordelen in de werkelijke proceskosten. Met andere woorden, in de fiscale procedures is het (gezamenlijk) handelen van de Belastingdienst en/of de Onderwijsinspectie dat heeft geleid tot de naheffingsaanslagen door de bestuursrechter niet beoordeeld als een bijzondere omstandigheid die rechtvaardigt dat een hogere dan de forfaitaire vergoeding van de proceskosten wordt toegekend. Gelet hierop raakt, anders dat KiMi c.s. menen, het beroep van de Staat op artikel 8:75 Awb ook de Onderwijsinspectie.