ECLI:NL:RBDHA:2022:12933

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
10 oktober 2022
Publicatiedatum
2 december 2022
Zaaknummer
NL21.19947
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verblijfsvergunning op basis van duurzame en exclusieve relatie en hoorplicht

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 10 oktober 2022 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen eiser, de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, en verweerder. Eiser, geboren in 1978 met de Surinaamse nationaliteit, had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning om bij zijn partner, referent [A], te kunnen verblijven. De aanvraag werd afgewezen op basis van het oordeel dat er geen duurzame en exclusieve relatie bestond en dat er geen gezamenlijke huishouding werd gevoerd. Eiser heeft tegen deze afwijzing beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening.

De rechtbank heeft de zaak op 8 september 2022 behandeld. Eiser was aanwezig, bijgestaan door zijn gemachtigde, terwijl verweerder zich liet vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Eiser betoogde dat de afwijzing onzorgvuldig was en onvoldoende gemotiveerd. Hij voerde aan dat verweerder ten onrechte een onderzoek door de AVIM had geïnitieerd en dat er te veel waarde werd gehecht aan de bevindingen van dit onderzoek. Eiser stelde ook dat verweerder hem had moeten horen in de bezwaarfase.

De rechtbank oordeelde dat het procesbelang van eiser niet was komen te vervallen, ondanks het feit dat zijn relatie met referent inmiddels was geëindigd. De rechtbank volgde eiser niet in zijn betoog over het onderzoek door de AVIM en concludeerde dat verweerder voldoende redenen had om aan te nemen dat er geen duurzame en exclusieve relatie bestond. De rechtbank oordeelde dat verweerder zich op het standpunt mocht stellen dat eiser geen beschermingswaardig familie- of gezinsleven had in Nederland en dat de banden met Suriname sterker waren. Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond en wees het verzoek om een voorlopige voorziening af.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: NL21.19947 (beroep) en NL21.19948 (voorlopige voorziening)

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. F. Ben-Saddek),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. R.R. Scholtens).

Procesverloop

Bij besluit van 15 juni 2021 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser om een verblijfsvergunning afgewezen.
Bij besluit van 23 november 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld en om een voorlopige voorziening verzocht.
De rechtbank heeft het beroep op 8 september 2022 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Waar gaat de zaak over?
1. Eiser is geboren op [geboortedag] 1978 en heeft de Surinaamse nationaliteit.
2. Eiser wenst een verblijfsvergunning om te kunnen verblijven bij zijn partner [A] (referente). Verweerder heeft de aanvraag van eiser afgewezen omdat eiser geen duurzame en exclusieve relatie heeft met referente en met haar geen gemeenschappelijke huishouding voert.
Wat voert eiser aan in beroep?
3. Eiser betoogt dat hij recht heeft op de aangevraagde verblijfsvergunning omdat hij een duurzame en exclusieve relatie heeft met referente en hij met haar een gemeenschappelijke huishouding voert. Hij voert aan dat het bestreden besluit onzorgvuldig tot stand is gekomen en onvoldoende is gemotiveerd. Volgens eiser heeft verweerder ten onrechte een onderzoek door de AVIM [1] geïnitieerd. Verweerder hecht bovendien teveel waarde aan de bevindingen tijdens dat onderzoek, aldus eiser. Daarnaast heeft verweerder volgens eiser teveel gewicht toegekend aan de resultaten van een buurtonderzoek. Verweerder plaatst volgens eiser de waarnemingen van de buren ten onrechte boven de aanwezigheid van zijn eigendommen in de woning van referente. Eiser voert verder aan dat verweerder aan artikel 8 van het EVRM [2] had moeten toetsen door middel van de negatieve verplichtingstoets. Tot slot voert eiser aan dat verweerder hem had moeten horen in bezwaar.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
Procesbelang
4. Ter zitting heeft eiser verteld dat zijn relatie met referente inmiddels is geëindigd en dat hij een nieuwe relatie is begonnen. Naar het oordeel van de rechtbank is het procesbelang hiermee niet aan het beroep ontvallen, nu eiser bij gegrondverklaring van zijn beroep in een materieel gunstiger rechtspositie kan geraken. [3]
Het onderzoek door de AVIM
5. De rechtbank volgt eiser niet in zijn betoog dat verweerder ten onrechte onderzoek heeft laten uitvoeren door de AVIM. In de richtsnoeren [4] is vastgelegd dat lidstaten in individuele gevallen mogen onderzoeken wanneer een gegrond vermoeden van misbruik of fraude bestaat. De richtsnoeren geven ook een reeks indicatieve criteria die een aanleiding kunnen zijn om een onderzoek in te stellen. Uit jurisprudentie van de hoogste bestuursrechter blijkt dat de in de richtsnoeren opgenomen lijst met concrete aanwijzingen die kunnen leiden tot het instellen van een onderzoek naar eventueel misbruik een niet-limitatief karakter heeft. Bij het antwoord op de vraag wanneer een vermoeden van misbruik mag worden aangenomen heeft verweerder beoordelingsruimte. [5]
5.1.
Verweerder heeft in het bestreden besluit drie redenen opgegeven voor het onderzoek door de AVIM. Ten eerste heeft verweerder meegewogen dat dit de derde verblijfsaanvraag van eiser was voor verblijf bij een partner in een relatief korte periode, waarbij de eerdere twee relaties steeds binnen een jaar waren beëindigd. Ten tweede is bij de aanvraag weinig informatie over het ontstaan en de ontwikkeling van de relatie met referente gegeven. Ten derde stond eiser reeds kort na de gestelde eerste ontmoeting met referente ingeschreven op haar adres. In deze omstandigheden, in onderlinge samenhang bezien, heeft verweerder voldoende aanleiding mogen zien voor het uitgevoerde onderzoek. Het betoog van eiser treft geen doel.
Duurzame en exclusieve relatie
6. Verweerder heeft zich op het standpunt mogen stellen dat er geen sprake was van een duurzame en exclusieve relatie tussen eiser en referente en dat zij geen gezamenlijke huishouding voerden. Daarbij heeft verweerder van belang mogen achten dat referente bij de aanvraag heeft verklaard dat eiser op haar adres was ingeschreven om hem aan een verblijfsvergunning te helpen. Daarnaast heeft verweerder gewicht mogen toekennen aan de omstandigheid dat eiser voorafgaand aan zijn aanvraag twee kortdurende relaties heeft gehad waarvan de laatste ongeveer tien dagen vóór het doen van de aanvraag was beëindigd. Ook heeft verweerder mogen meewegen dat referente en eiser wisselend hebben verklaard over het ontstaan en de ontwikkeling van de relatie. Verweerder heeft eiser in dit verband terecht tegengeworpen dat bij de aanvraag is verklaard dat hij sinds 24 september 2020 samenwoonde met referente, terwijl referente tijdens het huisbezoek verklaarde dat eiser sinds mei 2020 bij haar woonde en eiser zelf verklaarde dat sprake was van samenwoning sinds november 2020. Voor het verschil in deze verklaringen heeft eiser geen overtuigende verklaring gegeven. Tot slot heeft verweerder mogen meewegen dat geen van de ondervraagde buren en buurtbewoners eiser heeft herkend als vaste bewoner van het adres van referente of kennis had van eisers relatie met referente. Weliswaar zijn eigendommen van eiser aangetroffen in het huis van referente, maar dit moet worden afgewogen tegen de overige omstandigheden, waaronder de afwezigheid van eiser tijdens adrescontroles en de verklaringen van omwonenden. Gelet op het voorgaande heeft verweerder mogen concluderen dat eiser niet voldoet aan de voorwaarden voor een verblijfsvergunning onder een beperking verband houdend met verblijf als familie- of gezinslid. [6]
Artikel 8 van het EVRM
7. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat eiser geen beschermingswaardig familie- of gezinsleven heeft in Nederland. In wat eiser heeft aangevoerd ziet de rechtbank geen grond om dit standpunt onjuist te achten, nu verweerder zich – zoals hiervoor is overwogen – op het standpunt heeft mogen stellen dat eiser geen duurzame en exclusieve relatie met referente onderhoudt. Verweerder heeft zich daarnaast op het standpunt mogen stellen dat, gelet op de leeftijd van eiser en zijn verblijfsduur in Nederland, de banden van eiser met Suriname sterker zijn dan die met Nederland. Van een zodanig privéleven in Nederland dat terugkeer van eiser naar Suriname in strijd zou zijn met artikel 8 van het EVRM is niet gebleken.
Horen
8. De hoogste bestuursrechter heeft recentelijk een oordeel gegeven over het afzien van horen in de bezwaarfase in vreemdelingenzaken. [7] Uit deze uitspraak volgt onder meer dat naarmate een vreemdeling meer inspanningen heeft verricht om de benodigde informatie te verkrijgen en daarover met de staatssecretaris heeft gecommuniceerd, het meer in de rede ligt om hem uit te nodigen voor een hoorzitting. Als alle mee te wegen omstandigheden wijzen op een twijfelgeval, moet een vreemdeling worden gehoord.
8.1.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder in dit geval mogen afzien van het horen van eiser in de bezwaarfase. Eiser heeft in bezwaar weliswaar expliciet verzocht om een hoorzitting, maar hij heeft niet concreet aangegeven welk belang hij daarbij heeft. In deze zaak waren er in de bezwaarfase geen onduidelijkheden over het feitencomplex, onder meer gelet op de informatie die was verkregen door twee huisbezoeken – waarbij met eiser en referente is gesproken – en het buurtonderzoek. Bovendien heeft eiser bij zijn aanvraag een door hem en referente ingevulde vragenlijst overgelegd en heeft verweerder hem de gelegenheid geboden de gegeven antwoorden nader aan te vullen. De rechtbank volgt eiser niet voor zover hij heeft gesteld dat hij tijdens een hoorzitting meer had kunnen verklaren over de mee te wegen belangen in het kader van de toetsing aan artikel 8 van het EVRM, nu eiser ook ter zitting niet heeft kunnen verduidelijken welke belangen verweerder over het hoofd zou hebben gezien. Het betoog slaagt niet.
9. Gelet op het voorgaande is het beroep ongegrond. Het verzoek om een voorlopige voorziening zal worden afgewezen nu er uitspraak is gedaan op het beroep en er niet langer sprake is van de vereiste connexiteit. [8]
10. Verweerder hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.C. de Winter, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van mr. J.R. Froma, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een hoger beroepschrift. U moet dit hoger beroepschrift indienen binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.
Tegen de uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Afdeling Vreemdelingenpolitie, Identificatie en Mensenhandel.
2.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
3.Vergelijk de uitspraak van deze rechtbank van 20 november 2020, ECLI:NL:RBDHA:2020:14178
4.Mededeling betreffende richtsnoeren voor een betere omzetting en toepassing van richtlijn 2004/38/EG.
6.Als bedoeld in artikel 3.13, eerste lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000.
8.Artikel 8:81 juncto artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht.