Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 20 november 2020 in de zaak tussen
[eiser] , eiser, V-nummer [V-nummer]
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder
Procesverloop
Overwegingen
1.2 Omdat naar aanleiding van een onderzoek door de Vreemdelingenpolitie is gebleken dat eiser niet met referente samenwoont, heeft verweerder bij brief van 29 januari 2019 een voornemen tot intrekking van zijn verblijfsvergunning uitgebracht. Eiser heeft hiertegen een zienswijze gericht.
Bij het primaire besluit heeft verweerder de verblijfsvergunning van eiser met terugwerkende kracht ingetrokken met ingang van 25 april 2018. Verweerder heeft hieraan ten grondslag gelegd dat geen sprake is van een duurzame exclusieve relatie, maar een schijnrelatie met als enkel doel het verkrijgen van een verblijfsvergunning. Dit betekent dat eiser onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt dan wel gegevens heeft achtergehouden, welke gegevens tot afwijzing van de aanvraag voor de verblijfsvergunning zouden hebben geleid. Aan eiser is daarom tevens een inreisverbod voor de duur van twee jaren opgelegd. De intrekking van het verblijfsrecht en het inreisverbod leveren geen schending op van artikel 8 van het Verdrag inzake de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden (EVRM), omdat geen sprake is van beschermwaardig familie- of gezinsleven.
Eiser kan zich niet verenigen met het bestreden besluit. Volgens hem is geen sprake van een schijnrelatie en heeft verweerder het bestaan daarvan niet deugdelijk onderbouwd. Verweerder is eraan voorbijgegaan dat referente als gevolg van een ongeluk medische en psychische klachten heeft (trauma en vergeetachtigheid) waardoor de relatie tussen eiser en referente niet soepel verliep en eiser daardoor, alsook vanwege de hulpbehoevendheid van zijn ouders, tijdelijk bij zijn ouders verbleef. Hierdoor heeft eiser ook al zijn spullen meegenomen. Verweerder heeft enkel op basis van de verklaringen van de buurman en het ontbreken van eisers spullen op het adres van referente geconcludeerd dat sprake is van een schijnrelatie. Dit is onvoldoende, aldus eiser. Bovendien moet vanwege de klachten van referente begrijpelijk worden geacht dat zij bij het huisbezoek niet alles wist te vertellen en dat zij niets te verbergen had omdat ze anders de vreemdelingenpolitie geen toestemming zou hebben gegeven om binnen te treden. Verweerder had meer informatie kunnen verkrijgen door hem te horen, maar heeft hier ten onrechte van afgezien. Nu van een schijnrelatie geen sprake is, is er ook geen rechtsgrond voor het opgelegde inreisverbod.
10 februari 2019 dacht dat eiseres rijexamen ging doen terwijl het volgens referente ging om een eerste rijles.
Het beroep is ongegrond.
Beslissing
mr. A.M. Petersen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 20 november 2020.