ECLI:NL:RBDHA:2022:12614

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
11 oktober 2022
Publicatiedatum
25 november 2022
Zaaknummer
C/09/635129 / KG RK 22-1139
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van een wrakingsverzoek in een strafzaak met betrekking tot de rechtmatigheid van Sky-data

Op 11 oktober 2022 heeft de meervoudige wrakingskamer van de Rechtbank Den Haag het verzoek tot wraking van de rechters F.A.M. Veraart, A.P. Sno en M.R. Aaron afgewezen. Het verzoeker, vertegenwoordigd door mr. R.D.A. van Boom, was gebaseerd op de vrees voor vooringenomenheid van de rechters in een lopende strafzaak. De rechtbank had eerder op 8 september 2022 een voorlopig oordeel gegeven over de rechtmatigheid van de verkrijging van Sky-data in Frankrijk, waarbij werd gesteld dat deze verzoeken afstuiten op het interstatelijk vertrouwensbeginsel. De wrakingskamer oordeelde dat er geen objectieve vrees voor vooringenomenheid was en dat de motivering van de rechtbank niet als blijk van partijdigheid kon worden opgevat. De rechtbank benadrukte dat de voorlopige oordelen niet als definitieve beslissingen moeten worden gezien en dat het gesloten stelsel van rechtsmiddelen niet toestaat dat een (tussen)beslissing grond kan vormen voor wraking. De wrakingskamer concludeerde dat het verzoek tot wraking ongegrond was en dat de hoofdzaak voortgezet kon worden in de stand waarin deze zich bevond.

Uitspraak

Rechtbank den haag

Wrakingskamer
wrakingnummer: 2022/57
zaak- /rekestnummer: C/09/635129 / KG RK 22-1139
Beslissing van 11 oktober 2022
van de meervoudige wrakingskamer van de rechtbank op het verzoek van
[verzoeker] ,
gedetineerd in de penitentiaire inrichting [plaats] , locatie [locatie] ,
advocaat: mr. R.D.A. van Boom te Utrecht,
hierna te noemen: verzoeker,
strekkende tot de wraking van
mrs. F.A.M. Veraart, A.P. Sno en M.R. Aaron,
rechters in deze rechtbank,
hierna te noemen: de rechters.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het schriftelijke wrakingsverzoek van mr. Van Boom, ingekomen op 13 september 2022;
- de beslissing van de verschoningskamer van 30 september 2022 waarbij het verschoningsverzoek van mr. R.E. Perquin van diezelfde datum, is toegewezen;
- de schriftelijke reactie van de rechters, ingekomen op 30 september 2022.
1.2.
Op 3 oktober 2022 is het verzoek tot wraking ter zitting, gelijktijdig met het wrakingsverzoek van [naam] met zaaknummer C/09/635485 / KG RK 22/1173, behandeld. Hierbij zijn verschenen:
- verzoeker, bijgestaan door zijn raadsman mr. Van Boom;
- mr. Veraart, mede namens mrs. Sno en Aaron.

2.Het wrakingsverzoek

2.1.
Het verzoek strekt tot wraking van de rechters in de zaak met parketnummer 09/317762-21 tegen verzoeker als verdachte.
2.2.
Namens verzoeker zijn op 13 en 14 juli 2022 onderzoekswensen ingediend bij de rechtbank. Op de terechtzitting van 25 augustus 2022, een pro forma-zitting, waarop de zaak tegen verzoeker gelijktijdig (maar niet gevoegd) is behandeld met de zaak van [naam] , is over die onderzoekswensen gedebatteerd. De rechters hebben bij schriftelijke beslissing van 8 september 2022 beslist op de verzoeken door deze af te wijzen.
2.3.
In de beslissing van de rechtbank is, voor zover hier van belang, het volgende opgenomen:
Voorlopig oordeel
“De overwegingen die hierna volgen en alle beslissingen die daaruit voortvloeien zijn, gelet op de functie binnen deze strafzaak en het moment waarop ze zijn genomen, voorlopig van aard. Het gaat om een voorlopige beoordeling, waarbij niet beoogd wordt vooruit te lopen op latere ontwikkelingen in het kader van deze strafzaak. Tijdens de inhoudelijke behandeling kunnen alle aspecten die dan nog relevant worden geacht zowel door de officier van justitie als de verdediging opnieuw worden voorgelegd aan de rechtbank.
3. Beoordeling
Vertrouwensbeginsel
Voor zover de verzoeken zien op de rechtmatigheid van de verkrijging van de Sky-data in Frankrijk, stuiten die naar het voorlopig oordeel van de rechtbank af op het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Het interstatelijk vertrouwensbeginsel brengt volgens vaste rechtspraak namelijk met zich dat ten aanzien van de onderzoekshandelingen waarvan de uitvoering plaatsvindt onder de verantwoordelijkheid van de autoriteiten van een andere tot het EVRM toegetreden staat (in dit geval Frankrijk) de taak van de Nederlandse strafrechter ertoe beperkt is te waarborgen dat de wijze waarop van de resultaten van dit onderzoek in de strafzaak tegen de verdachte gebruik wordt gemaakt, geen inbreuk maakt op zijn recht op een eerlijk proces overeenkomstig artikel 6, eerste lid, van het EVRM. Het behoort niet tot de taak van de Nederlandse strafrechter om te toetsen of de wijze waarop dit Franse onderzoek is uitgevoerd strookt met de daarvoor in Frankrijk geldende rechtsregels noch of de Franse rechter de genoemde machtiging heeft kunnen verlenen.
Op dit moment heeft de rechtbank geen aanleiding om aan te nemen dat de hack van Sky heeft plaatsgevonden onder verantwoordelijkheid van Nederland. Het Openbaar Ministerie heeft verwezen naar een brief van 2 juni 2022 met bijlagen van het Landelijk Parket, die bekend is bij de verdediging en de rechtbank. De rechtbank zal de officier van justitie opdracht geven die brief met bijlagen bij dit dossier te voegen. In die brief is een beschrijving gevoegd van het verloop van de Nederlandse strafrechtelijke onderzoeken en de internationale samenwerking met Frankrijk en België. Uit deze stukken blijkt niet van feiten of omstandigheden die de rechtbank tot het oordeel leiden dat in het kader van het onderzoek naar Sky onderzoekshandelingen zijn uitgevoerd die niet onder Franse verantwoordelijkheid maar onder Nederlandse verantwoordelijkheid hebben plaatsgevonden, ook niet naar internationale samenwerking leidde tot de formatie van een JIT. Dat blijkt ook niet uit hetgeen de verdediging naar voren heeft gebracht. Een Nederlandse inbreng maakt overigens ook niet dat de inzet van interceptiemiddelen die (deels) gebruik maken van die Nederlandse inbreng ook zonder verantwoordelijkheid van Nederland heeft plaatsgevonden: het is (gelet op de brief van 2 juni 2022) de Franse rechter die, op aanvraag van het Franse Openbaar Ministerie, de rechtmatigheid van de inzet van de interceptiemiddelen heeft getoetst en goed bevonden. Dat betekent dat naar het voorlopig oordeel van de rechtbank het interstatelijk vertrouwensbeginsel van toepassing is.
Dit maakt dat de rol van de strafrechter ertoe beperkt is te waarborgen dat de wijze waarop de resultaten van de Sky-hack in de onderhavige strafzaak worden gebruikt geen inbreuk maakt op het recht van een eerlijk proces zoals bedoeld in artikel 6 EVRM.
De rechtbank ziet in het dossier vooralsnog geen aanwijzingen waaruit zou kunnen blijken dat in het Franse onderzoek sprake is geweest van een schending van artikel 6 EVRM dan wel van een schending van artikel 8 EVRM die zodanig ernstig is dat deze tevens een schending van artikel 6 EVRM oplevert. Het interstatelijk vertrouwensbeginsel is naar het voorlopig oordeel van de rechtbank dan ook onverkort van toepassing en brengt mee dat de Nederlandse strafrechter erop moet vertrouwen dat de interceptie in Frankrijk op basis van een toereikende wettelijke grondslag en in overeenstemming met artikel 8 EVRM heeft plaatsgevonden en dat nader onderzoek daar naar vooralsnog niet aan de orde is.
Equality of arms
Ook een beroep op het beginsel van equality of arms slaagt niet. Het beginsel van equality of arms brengt mee dat de verdediging toegang moet krijgen tot het bewijs en in beginsel ook tot stukken die kunnen zien op onrechtmatigheden in het onderzoek. Het bevat echter geen onbeperkt recht op kennisname van stukken of het horen van getuigen. Dat dit recht zich uitstrekt tot stukken met betrekking tot het Franse opsporingsonderzoek en de internationale samenwerking binnen het JIT, zou betekenen dat de Nederlandse strafrechter alsnog via de ‘achterdeur’ van de equality of arms de rechtmatigheid van het Franse strafrechtelijke optreden zou kunnen toetsen. Dit is naar het voorlopig oordeel van de rechtbank in strijd met de bedoeling van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Voor zover de verdediging het ontbreken van de verzochte Franse stukken dus op zichzelf als een schending van artikel 6 EVRM heeft aangemerkt, stuit dit vooralsnog eveneens af op het vertrouwensbeginsel.
De verdediging heeft kennis kunnen nemen van de stukken die de officier van justitie in haar brief van 16 mei 2022 (vermeld in het proces-verbaal van de terechtzitting van 31 mei 2022 en 14 juni 2022) heeft toegezegd te zullen verstrekken. De officier van justitie heeft ter zitting van 25 augustus 2022 toegezegd deze stukken toe te voegen aan het rechtbankdossier. In afwachting daarvan gaat de rechtbank er voorlopig vanuit dat het dossier daarmee alle noodzakelijke gegevens zal bevatten om te kunnen toetsen of het gebruik van de Sky-berichten in dit onderzoek al dan niet in strijd is met het recht op een eerlijk proces als bedoeld in artikel 6 EVRM. Er is hiermee dan naar het voorlopig oordeel van de rechtbank ook geen sprake van schending van het beginsel van equality of arms.
Ook in hetgeen de verdediging verder heeft aangevoerd ziet de rechtbank geen aanleiding om onderzoekswensen te honoreren. De rechtbank is voorlopig van oordeel dat het dossier na toevoeging van de reeds toegezegde stukken voldoende informatie zal bevatten om gemotiveerd de verweren te voeren die de verdediging heeft aangekondigd te willen voeren en ook om te komen tot een uiteindelijke beantwoording van de vragen van de artikel 348 en 350 van het Wetboek van strafvordering. De rechtbank wijst de verzoeken tot het horen van getuigen en het verstrekking van stukken dan ook (opnieuw) af.”
2.4.
Mr. Van Boom heeft blijkens het schriftelijke verzoek, zoals toegelicht bij de mondelinge behandeling, samengevat het volgende aan het verzoek ten grondslag gelegd:
“Bij de motivering van de afwijzing van de onderzoekswensen heeft de rechtbank – stellig en zonder voorbehoud – geoordeeld:
  • Dat geen sprake is van Nederlandse (mede)verantwoordelijkheid
  • Dat ‘Een Nederlandse inbreng’ Nederland niet (mede)verantwoordelijk kan maken.
  • Dat de SkyECC-hack heeft plaatsgevonden in Frankrijk;
en om die redenen vervolgens – zonder voorbehoud – beslist tot afwijzing van het verzoek tot het horen van rechtmatigheidsgetuigen en het verzoek tot ‘overleggen van de gevraagde stukken’(een en ander met het oog op onderzoek naar de ‘mate van samenwerking’ en de ‘locatie van de opsporing’).
Uit de motivering van de beslissing moet worden afgeleid dat ‘het vertrouwensbeginsel’ (“voorlopig”) zelfstandig dragend is voor de afwijzing van alle verzoeken met betrekking tot de (door de verdediging gewenste) toetsing van de (door de verdediging betwiste) rechtmatigheid van de verkrijging en verwerking van de SkyECC-data. Bovendien volgt uit de motivering dat de rechtbank er vanuit gaat dat het hacken van SkyECC een Frans onderzoek is en dat ‘de mate van samenwerking’ en/of ‘de locatie van de opsporing’ daar niets aan af kan doen en dus ook niets af kan doen aan de toepasselijkheid van het vertrouwensbeginsel en dat er dus vanuit gegaan moet worden dat de (naar het oordeel van de rechtbank Franse) Skyhack (dus) rechtmatig is.
Tegen de achtergrond van het feit dat thans sprake is van een compleet dossier (m.b.t. de verkrijging van SkyECC), rechtvaardigt de motivering van de beslissing de bij verzoeker opgewekte vrees dat de rechtbank niet meer open staat voor hetgeen de verdediging in een later stadium zal aanvoeren op de punten waarover de rechtbank al een oordeel heeft gegeven en dat de verdediging op basis van de beschikbare informatie dus niet meer (succesvol) het verweer kan voeren, inhoudende dat het vertrouwensbeginsel niet van toepassing is (…).
(…) Bij gebreke van enig vooruitzicht op ‘latere ontwikkelingen’ valt (…) niet in te zien op grond waarvan zou moeten worden aangenomen dat de rechtbank in een later stadium (bij de inhoudelijke behandeling bijvoorbeeld) ineens zou oordelen dat het vertrouwensbeginsel níet in de weg staat aan (volle) toetsing van de rechtmatigheid en de verkrijging van de SkyECC-data.
(…) Het (veelvuldig) toepassen van de woorden ‘vooralsnog’ en ‘voorlopig’ doet aan het voorgaande niets af, daargelaten dat dit op verzoeker overkomt als een (mislukte) poging tot verhulling van de definitieve aard van de beslissingen.”
2.5.
De rechters hebben laten weten niet in de wraking te berusten en hebben op het verzoek gereageerd. Die reactie wordt hierna voor zover nodig besproken.

3.De beoordeling

3.1.
Een rechter kan alleen gewraakt worden als zich omstandigheden voordoen waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Daarvan is sprake als de rechter jegens een procesdeelnemer vooringenomen is of als de vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is. Daarbij is het uitgangspunt dat een rechter wordt vermoed onpartijdig te zijn omdat hij of zij als rechter is aangesteld. Voor het oordeel dat de rechterlijke onpartijdigheid toch schade lijdt, bestaat alleen grond in geval van bijzondere omstandigheden die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het aannemen van (de objectief gerechtvaardigde schijn van) partijdigheid. Uit de wet volgt dat de verzoeker die concrete omstandigheden moet aanvoeren en wel zodra deze aan hem of haar bekend zijn geworden.
3.2.
Verzoeker legt aan het verzoek ten grondslag dat – tegen de achtergrond dat volgens hem thans sprake is van een compleet dossier met betrekking tot de verkrijging van SkyECC – de motivering van de (tussen)beslissing bij hem de opgewekte vrees rechtvaardigt dat de rechtbank niet meer open staat voor hetgeen hij in een later stadium wil aanvoeren op de punten waarover de rechtbank nu al een oordeel heeft gegeven. Hij stelt dat de verdediging op basis van de thans beschikbare informatie geen succesvol verweer meer zal kunnen voeren ten aanzien van het interstatelijk vertrouwensbeginsel en schending van artikel 6 EVRM. In dit verband is ook aangevoerd dat de rechtbank voorafgaand aan haar beslissing kennis heeft genomen van alle beschikbare stukken met betrekking tot SkyECC en dat wat betreft SkyECC in dit geding geen nadere stukken meer te verwachten zijn die van belang kunnen zijn voor de beoordeling van de toepasselijkheid van het vertrouwensbeginsel. Nu het ontbreekt aan enig vooruitzicht op ‘latere ontwikkelingen’, valt volgens verzoeker niet in te zien op grond waarvan zou moeten worden aangenomen dat de rechtbank in een later stadium zal oordelen dat het vertrouwensbeginsel niet in de weg staat aan (volle) toetsing van de rechtmatigheid van de verkrijging van de SkyECC data.
3.3.
De wrakingskamer neemt bij de beoordeling van het wrakingsverzoek tot uitgangspunt dat het gesloten stelsel van rechtsmiddelen zich ertegen verzet dat de motivering van een (tussen)beslissing grond kan vormen voor wraking, ook indien het gaat om een door de wrakingskamer onjuist, onbegrijpelijk, gebrekkig of te summier geachte motivering of om het ontbreken van een motivering. Dit is uitsluitend anders indien de motivering van de (tussen)beslissing in het licht van alle omstandigheden van het geval en naar objectieve maatstaven gemeten – bijvoorbeeld door de in de motivering gebezigde bewoordingen – niet anders kan worden verstaan dan als blijk van vooringenomenheid van de rechter die haar heeft gegeven ECLI:NL:HR:2018:1413 en ECLI:NL:HR:2018:1770). De wrakingskamer is van oordeel dat daarvan in dit geval geen sprake is en overweegt daartoe als volgt.
3.4.
De rechtbank heeft uitvoerig en expliciet overwogen dat er sprake is van een voorlopig oordeel, zowel voorafgaand aan de beoordeling als in de beoordeling zelf. Daarbij heeft de rechtbank gemotiveerd waarom zij van oordeel is dat de verzoeken – voor zover die zien op de rechtmatigheid van de verkrijging van de Sky-data in Frankrijk – naar haar voorlopig oordeel afstuiten op het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Uit de bewoordingen van de (tussen)beslissing van de rechtbank is naar het oordeel van de wrakingskamer geen objectieve vrees van vooringenomenheid af te leiden. Het enkele feit dat de (tussen)beslissing van de rechtbank niet tot het gewenste resultaat van verzoeker leidt, namelijk toewijzing van zijn onderzoekswensen, levert nog geen objectief gerechtvaardigde vrees van vooringenomenheid op.
3.5.
Voor zover verzoeker heeft betoogd dat het ontbreekt aan enig vooruitzicht op ‘latere ontwikkelingen’ of nadere stukken die van belang kunnen zijn voor de beoordeling van de toepasselijkheid van het vertrouwensbeginsel en dat hierdoor niet valt in te zien dat de rechtbank in een later stadium anders zal oordelen dan zij bij haar beslissing van 8 september 2022 heeft gedaan, overweegt de wrakingskamer dat dit ook geen grond op kan leveren voor wraking. Inherent aan een rechterlijke beslissing op onderzoekswensen van de verdediging die tijdens een zogeheten pro forma zitting zijn behandeld, is dat over die wensen oordelen worden gegeven zonder te beslissen op de voor- en hoofdvragen van artikel 348 en 350 en de sanctionering van eventuele vormverzuimen in het voorbereidend onderzoek op grond van artikel 359a van het wetboek van Strafvordering (Sv). Zo ook in dit geval, waarbij de rechtbank heeft beslist op de onderzoekswensen die verzoeker in dit geval heeft gedaan met het oog op later (bij pleidooi) te voeren verweren met betrekking tot vormverzuimen. De voorlopige oordelen van de rechtbank zijn gebaseerd op de dossierinformatie die op dat moment voorhanden was en de onderbouwing van de onderzoekswensen door verzoeker. Anders dan verzoeker betoogt, maakt de omstandigheid dat, zoals hij zelf stelt, naar verwachting in een later stadium geen nieuwe informatie beschikbaar zal komen, niet dat de rechtbank bij haar motivering van de voorlopige oordelen in haar beslissing van 8 september 2022 de (objectieve) schijn van vooringenomenheid over zich heeft afgeroepen.
3.6.
Uit niets blijkt al met al, anders dan verzoeker stelt, dat de motivering van de beslissing van de rechtbank van 8 september 2022 verschillende eindbeslissingen in de zin van artikel 348, 350 en 359a Sv inhoudt.
3.7.
Verder geldt dat het gesloten stelsel van rechtsmiddelen meebrengt dat een rechterlijke (tussen)beslissing als zodanig nimmer grond kan vormen voor wraking; wraking is immers geen verkapt rechtsmiddel. Het gerecht dat over het wrakingsverzoek moet oordelen (de wrakingskamer) komt geen oordeel toe over de juistheid van de (tussen)beslissing noch over het verzuim te beslissen. Dat oordeel is voorbehouden aan de rechter die in geval van de aanwending van een rechtsmiddel belast is met de behandeling van de zaak.
3.8.
De wrakingskamer oordeelt gelet op het voorgaande dat het verzoek tot wraking moet worden afgewezen.

4.De beslissing

De wrakingskamer
4.1.
wijst het verzoek tot wraking af;
4.2.
bepaalt dat het proces in de hoofdzaak wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek;
4.3.
beveelt dat (een afschrift van) deze beslissing met inachtneming van het bepaalde bij artikel 515, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegezonden aan:
• [verzoeker] p/a zijn advocaat mr. R.D.A. van Boom;
• de officier van justitie mr. J. Roosma;
• de rechters.
Deze beslissing is gegeven door mrs. M.C. Ritsema van Eck-van Drempt, R. Cats en J.E. Bierling, in tegenwoordigheid van de griffier mr. I.B. van Angeren en in het openbaar uitgesproken op 11 oktober 2022.
de griffier de voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.