ECLI:NL:RBDHA:2022:11792

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
25 augustus 2022
Publicatiedatum
10 november 2022
Zaaknummer
AWB - 20 _ 8083
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

BPM naheffingsaanslag en waardevermindering door schade

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 25 augustus 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, wonende te [woonplaats], en de inspecteur van de Belastingdienst. De eiser had een naheffingsaanslag van € 2.608 ontvangen voor de belasting van personenauto's en motorrijwielen (BPM), welke door de inspecteur was gehandhaafd na een bezwaarprocedure. De eiser stelde dat er waardevermindering door schade aan zijn auto, een BMW 6-serie Gran Coupé M6, was, en dat dit niet correct was meegenomen in de belastingaanslag. De rechtbank heeft vastgesteld dat de bewijslast voor de waardevermindering bij de eiser ligt. Eiser heeft echter niet kunnen aantonen dat er schade aan de auto was die de normale gebruikssporen overstijgt. De rechtbank oordeelde dat de taxatie door Domeinen Roerende Zaken (DRZ) deskundig was en dat de stellingen van eiser onvoldoende onderbouwd waren. De rechtbank heeft de naheffingsaanslag verminderd naar € 2.517, en de rentebeschikking dienovereenkomstig aangepast. Tevens heeft de rechtbank geoordeeld dat eiser recht heeft op een vergoeding van immateriële schade van € 500 wegens overschrijding van de redelijke termijn, en heeft verweerder in de proceskosten van eiser veroordeeld tot een bedrag van € 759. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen kunnen binnen zes weken hoger beroep instellen bij het gerechtshof Den Haag.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Team belastingrecht
zaaknummer: SGR 20/8083

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 25 augustus 2022 in de zaak tussen

[eiser] , wonende te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. S.M. Bothof),
en

de inspecteur van de Belastingdienst, verweerder.

Procesverloop

Verweerder heeft aan eiser een naheffingsaanslag belasting van personenauto's en motorrijwielen (Bpm) opgelegd ten bedrage van € 2.608 (de naheffingsaanslag). Tevens is bij beschikking € 12 aan belastingrente in rekening gebracht (de rentebeschikking).
Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 3 december 2020 de naheffingsaanslag en de rentebeschikking gehandhaafd.
Eiser heeft daartegen beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft door middel van een videoverbinding plaatsgevonden op
2 juni 2022. Namens eiser is verschenen zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. [A] en mr. [B] .

Overwegingen

Feiten
1. Eiser heeft op 16 juli 2019 op aangifte een bedrag van € 2.820 aan Bpm voldaan voor de registratie van een BMW 6-serie Gran Coupé M6 (de auto). De datum van eerste toelating van de auto is 24 maart 2014.
2. In de aangifte heeft eiser een handelsinkoopwaarde van de auto in beschadigde staat aangegeven van € 17.821. Eiser heeft bij de aangifte een taxatierapport van CarTax met taxatiedatum 12 juli 2019 (het taxatierapport) bijgevoegd. In het taxatierapport is de handelsinkoopwaarde van de auto in beschadigde staat berekend op € 5.974,16 negatief
(€ 44.900 handelsinkoopwaarde van de auto in onbeschadigde staat -/- € 50.874,16 schade, zijnde de totale gecalculeerde reparatiekosten van € 50.874,16). Het taxatierapport vermeldt een kilometerstand van 81.414 kilometer.
3. Op verzoek van verweerder heeft eiser de auto op 31 juli 2019 getoond bij Domeinen Roerende Zaken (DRZ). Op basis van deze controle heeft DRZ een tweetal rapporten met dagtekening 1 augustus 2019 en 5 juni 2020 opgesteld, welke zijn ondertekend door [C]. DRZ heeft de handelsinkoopwaarde van de auto in onbeschadigde staat vastgesteld op € 37.998 op basis van de X-Ray-koerslijst voor een margeauto. DRZ heeft geen schade aan de auto geconstateerd.
4. Met dagtekening 6 maart 2020 is aan eiser de onderhavige naheffingsaanslag opgelegd ten bedrage van € 2.608 (€ 5.428 verschuldigde Bpm -/- € 2.820 voldane Bpm).

Geschil5. In geschil is of de naheffingsaanslag terecht en naar het juiste bedrag is opgelegd.

Beoordeling van het geschil
Onafhankelijkheid en deskundigheid DRZ
6. Het staat verweerder vrij om een deskundige naar eigen keuze in te schakelen om de waarde van de auto te bepalen. Op een vestiging van DRZ kan een waardevaststelling onder optimale omstandigheden worden uitgevoerd. De medewerkers van DRZ zijn als deskundig te beschouwen. De opname door DRZ is geschikt voor controle van de aangifte Bpm. De enkele stelling van eiser dat de hertaxateurs van DRZ hun werkzaamheden niet onafhankelijk en niet onpartijdig uitvoeren, is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende om de partijdigheid of vooringenomenheid van de hertaxateurs aan te kunnen nemen. De rechtbank heeft ook verder, afgaande op de inhoud van de onderzoeksrapporten van DRZ, geen reden om aan de deskundigheid en professionaliteit van de hertaxateurs van DRZ te twijfelen. Dat de ondertekenaar van de onderzoeksrapporten zelf geen erkend taxateur is, wil niet zeggen dat de hertaxateurs in dienst van DRZ die de taxatie hebben uitgevoerd niet deskundig zijn. Ook de stellingen van eiser dat sprake is van vooringenomenheid en van onzorgvuldigheid aan de zijde van verweerder en dat verweerder misbruik van zijn bevoegdheden heeft gemaakt, falen, nu eiser zijn stellingen niet nader heeft onderbouwd.
Schade
7. De bewijslast dat de waardevermindering door schade, in de omvang als door eiser gesteld, in mindering komt bij de waardebepaling van de auto, rust op eiser. [1] Eiser dient dus, tegenover de gemotiveerde betwisting door verweerder, aannemelijk te maken dat wél schade aan de auto aanwezig was die het niveau van normale gebruikssporen overstijgt. Eiser heeft dit niet aannemelijk gemaakt. Noch uit het taxatierapport en de daarbij gevoegde foto’s noch uit de door DRZ gemaakte foto’s valt een dergelijke schade aan de auto af te leiden. Dat in het taxatierapport onder meer staat vermeld dat de motor van de auto defect is en dat de reparatiekosten hiervoor blijkens een offerte van een BMW-specialist € 22.507,70 bedragen, acht de rechtbank onvoldoende, nu gesteld noch gebleken is dat eiser de motor van de auto heeft laten repareren. Ook anderszins heeft eiser de door hem gestelde schade niet met reparatiefacturen van de auto onderbouwd. Dat verweerder ter zake van het onderscheid tussen schade en normale gebruikssporen beleid zou voeren dat is gebaseerd op innameprotocollen van leasemaatschappijen en dat hij zich niet aan dit beleid heeft gehouden, heeft eiser tegenover de betwisting daarvan door verweerder, evenmin aannemelijk gemaakt.
8. Gelet op het vorenstaande komt de rechtbank aan het ter zitting gedane beroep van verweerder op interne compensatie en hetgeen verweerder in dat verband heeft aangevoerd, niet meer toe.
Hoogte naheffingsaanslag
9. Tussen partijen is niet in geschil dat de naheffingsaanslag, in verband met toepassing van een extra leeftijdskorting van € 91, dient te worden verminderd naar een bedrag van € 2.517 (€ 5.428 -/- € 91 -/- € 2.820).
Belastingrente
10. Eiser heeft geen afzonderlijke beroepsgronden aangevoerd tegen de in rekening gebrachte belastingrente. Wel dient de rentebeschikking overeenkomstig de vermindering van de naheffingsaanslag te worden verminderd.
11. Gelet op wat hiervoor is overwogen, dient het beroep gegrond te worden verklaard.
Immateriële schade
12. Eiser heeft voorts ter zitting verzocht om vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn. Bij de beoordeling van de vraag of de redelijke termijn is overschreden, moet worden aangesloten bij de uitgangspunten die zijn neergelegd in de arresten van de Hoge Raad van 22 april 2005, 19 februari 2016 en 27 mei 2022. [2] Voor een uitspraak in eerste aanleg heeft te gelden dat deze niet binnen een redelijke termijn geschiedt, indien de rechtbank niet binnen twee jaar nadat die termijn is aangevangen uitspraak doet, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden. De termijn vangt aan op het moment waarop verweerder het bezwaarschrift ontvangt. Indien de redelijke termijn is overschreden, dient als uitgangspunt een tarief te worden gehanteerd van € 500 per half jaar dat die termijn is overschreden, waarbij het totaal van de overschrijding naar boven wordt afgerond.
13. Het bezwaarschrift is door verweerder ontvangen op 19 maart 2020 en verweerder heeft op 3 december 2020 uitspraak op bezwaar gedaan. De uitspraak van de rechtbank is op 25 augustus 2022 gedaan. Vanaf het indienen van het bezwaarschrift tot de uitspraakdatum is een periode van twee jaar en (afgerond) zes maanden verstreken. De overschrijding van de redelijke termijn bedraagt dan (afgerond) zes maanden, zodat eiser recht heeft op een vergoeding van immateriële schade van € 500. De termijnoverschrijding komt voor rekening van verweerder. De rechtbank wijst dan ook het verzoek om vergoeding van immateriële schade toe.
Proceskosten
14. De rechtbank ziet aanleiding voor een proceskostenvergoeding voor de beroepsfase. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 759 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 759 en een wegingsfactor 0,5). De rechtbank heeft daarbij de wegingsfactor op 0,5 bepaald, omdat uitsluitend een proceskostenvergoeding wordt toegekend wegens de overschrijding van de redelijke termijn. Voor een hogere vergoeding ziet de rechtbank geen aanleiding. Eiser heeft namelijk pas voor het eerst in beroep zijn stelling over de extra leeftijdskorting aangevoerd en gesteld noch gebleken is dat hij dit niet al in bezwaar aan de orde had kunnen stellen. Het is uitsluitend aan de handelwijze van eiser te wijten dat pas in beroep deze vermindering wordt toegekend. Het is immers eiser die de benodigde gegevens heeft en de onderbouwing moet inbrengen om aannemelijk te maken dat niet het juiste bedrag aan Bpm is voldaan. [3]

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- vermindert de naheffingsaanslag tot een bedrag van € 2.517 en vermindert de rentebeschikking dienovereenkomstig;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde bestreden uitspraak op bezwaar;
- veroordeelt verweerder tot vergoeding van immateriële schade aan eiser tot een bedrag van € 500;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 759;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 178 aan eiser te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.E. Schotte, rechter, in aanwezigheid van
mr. U.A. Salomons, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
25 augustus 2022.
De griffier is verhinderd
de uitspraak te ondertekenen.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na verzending hoger beroep instellen bij het gerechtshof Den Haag (team belastingrecht), Postbus 20302,
2500 EH Den Haag.

Voetnoten

1.vgl. Hoge Raad 17 januari 2020, ECLI:NL:HR:2020:63
3.vgl. Gerechtshof Den Haag 15 juli 2021, ECLI:NL:GHDHA:2021:1451