Overwegingen
1. Eiser stelt van Algerijnse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum] 1989.
Het terugkeerbesluit (NL22.4728)
2. Eiser voert aan dat hem niet kan worden verweten dat het beroep ná het verstrijken van de beroepstermijn is ingediend, omdat hij niet eerder een gemachtigde had. Bovendien was het op basis van het dossier tot 28 maart 2022 onduidelijk of er wel sprake was van een (geldig) terugkeerbesluit. Eiser meent voorts dat hij, nadat het terugkeerbesluit hem bekend was geworden, binnen een redelijke termijn alsnog beroep heeft ingesteld.
3. De rechtbank overweegt als volgt. Het terugkeerbesluit is op 3 februari 2022 aan eiser uitgereikt. Vanaf die datum was eiser dus bekend met het bestaan en de strekking van dit besluit. Dat dit besluit op 28 maart 2022 nog niet aan het dossier was toegevoegd, maakt dit niet anders. De beroepstermijn van vier weken is dus ingegaan en daarmee is het beroep van 18 maart 2022 te laat ingediend. Het blijft voor rekening en risico van eiser dat hij blijkbaar niet tijdig de bijstand van een advocaat heeft ingeroepen. Het beroep tegen het terugkeerbesluit is daarom niet-ontvankelijk.
De maatregel van bewaring (NL22.4016)
4. Eiser voert aan dat hij op 8 maart 2022 vier uur lang onrechtmatig is opgehouden op grond van artikel 50, tweede lid, van de Vw. Tijdens het strafrechtelijk traject was zijn identiteit, nationaliteit en zijn verblijfsrechtelijke positie namelijk al bekend. De ophouding was daarom niet noodzakelijk. Verweerder stelt zich op het standpunt dat wel bekend was dat eiser ‘verwijderbaar’ was, maar dat hiermee nog niet is gegeven wat zijn verblijfsrechtelijke positie is. Daarnaast is de maximale termijn van 6 uur voor de ophouding niet overschreden.
5. De rechtbank overweegt als volgt. Verweerder heeft op grond van artikel 50, tweede lid, van de Vw de bevoegdheid om onderzoek te doen naar de identiteit, nationaliteit en de verblijfsrechtelijke positie van eiser. Dat de gegevens van eiser in het strafrechtelijke traject al bekend waren, laat onverlet dat verweerder deze gegevens in het bestuursrechtelijke traject mag verifiëren. Hiertoe was ook aanleiding, omdat identificerende documenten van eiser ontbraken en nadere informatie over de verwijderbaarheid van eiser moest worden geraadpleegd. Naar het oordeel van de rechtbank is de ophouding daarom rechtmatig geweest. De beroepsgrond slaagt niet.
De gronden van de maatregel van bewaring
6. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. Verweerder heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, eerste, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb), als zware gronden vermeld dat eiser:
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3f. zich zonder noodzaak heeft ontdaan van zijn reis- of identiteitsdocumenten; en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
7. Eiser betwist alle gronden van de maatregel van bewaring. De rechtbank overweegt het volgende. De zware gronden 3b en 3c zijn feitelijk juist. Eiser is eerder met onbekende bestemming vertrokken, waardoor hij zich aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken. Ook heeft hij geen gevolg gegeven aan het eerdere en het huidige terugkeerbesluit. De gronden 3b en 3c kunnen de maatregel van bewaring al dragen. De geschilpunten over de overige gronden behoeven daarom geen verdere bespreking. De beroepsgrond slaagt niet.
8. Eiser voert aan dat zicht op uitzetting naar Algerije ontbreekt. Hiertoe verwijst eiser naar de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Middelburg, van 5 maart 20221. Hierin is geoordeeld dat, ondanks de recente presentaties van Algerijnse vreemdelingen bij de autoriteiten van Algerije, er geen sprake is van zicht op uitzetting. Daarnaast heeft verweerder in de maatregel van bewaring enkel met algemene bewoordingen gezegd dat er sprake is van zicht op uitzetting.
9. De rechtbank is van oordeel dat de situatie met betrekking tot het zicht op uitzetting naar Algerije anders is dan ten tijde van de uitspraak van de ABRvS van 17
september 20212. Zoals door verweerder aangegeven, is er een nieuwe consul en is praktisch gezien uitzetting ook weer mogelijk nu het luchtruim weer open is. De rechtbank ziet geen aanleiding om niet uit te gaan van de concrete toezegging van de Algerijnse consul van 20 januari 2022 dat laissez-passers verstrekt kunnen worden voor gedwongen vertrek3. De uitspraak van de zittingsplaats Middelburg volgt de rechtbank van de zittingsplaats Utrecht niet, omdat de zittingsplaats Middelburg deze concrete toezegging van de Algerijnse consul niet in haar overwegingen heeft meegenomen. Naar het oordeel van de rechtbank zijn er voldoende aanknopingspunten dat er ten aanzien van Algerije zicht op uitzetting bestaat. De beroepsgrond slaagt niet.
3 In dit kader verwijst de rechtbank naar de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Zwolle, van 23 februari 2022, ECLI:NL:RBDHA:2022:1433. De maatregel van bewaring (zaaknummer NL22.4670)
De gronden van de maatregel van bewaring
10. Eiser betwist ook hier alle gronden van de maatregel en verwijst daartoe naar hetgeen hij in zaaknummer NL22.4016 heeft aangevoerd. Naar het oordeel van de rechtbank faalt deze beroepsgrond. De rechtbank verwijst hiertoe naar rechtsoverweging 7.
11. Eiser voert aan dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd waarom hij niet heeft volstaan met het opleggen van een lichter middel dan de maatregel van bewaring.
12. De rechtbank overweegt als volgt. Uit de gronden die aan de maatregel van bewaring ten grondslag zijn gelegd, volgt in beginsel het risico op onttrekking aan het toezicht op vreemdelingen. Daarnaast heeft eiser verklaard dat hij geen reden heeft op grond waarvan verweerder in zijn geval met een lichter middel zou moeten volstaan. In de persoonlijke omstandigheden van eiser heeft verweerder hierin daarom geen aanleiding voor hoeven zien. De beroepsgrond slaagt niet.
13. De beroepen tegen de maatregelen van bewaring van 8 en 11 maart 2022 zijn ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Het beroep tegen het terugkeerbesluit is niet-ontvankelijk. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.