Overwegingen
1. Eiser heeft op 31 maart 2019 zijn aangifte IB/PVV 2018 ingediend. Het belastbaar inkomen uit werk en woning is volgens de aangifte € 6.012. In de aangifte heeft eiser een bedrag aan aftrekbare ziektekosten opgenomen van € 15.638 (€ 15.995 - € 357, de drempel voor aftrek).
2. Op 27 juni 2019 heeft verweerder aan eiser vragen gesteld over de in de aangifte 2018 vermelde aftrekbare ziektekosten. Eiser heeft daarop gereageerd. Met dagtekening
25 januari 2021 heeft verweerder aan eiser een brief verstuurd waarin hij alle door eiser in zijn aangifte vermelde ziektekosten in aftrek toelaat. Op 11 februari 2021 heeft verweerder de aanslag IB/PVV 2018 opgelegd conform de door eiser ingediende aangifte naar een te betalen bedrag aan IB/PVV van nihil, teruggave van de ingehouden loonheffing van € 5.779 en een te vergoeden bedrag aan belastingrente van € 344.
3. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt. De gronden van eiser zien op de manier waarop de besluitvorming is gelopen, de tijdsduur van de besluitvorming en eiser verzoekt om een schadevergoeding van € 30.000 omdat hij valt onder projectcode 1043.
4. Verweerder heeft het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard wegens het ontbreken van een belang. De klachten van eiser en het verzoek om schadevergoeding zijn apart in behandeling genomen door verweerder.
5. Eiser heeft op 3 april 2021 zijn aangifte IB/PVV 2020 ingediend. Het belastbaar inkomen uit werk en woning is volgens de aangifte € 22.746. In de aangifte heeft eiser een bedrag aan aftrekbare ziektekosten opgenomen van € 12.241, dit bedrag is geheel aan zijn partner toegerekend. Op 11 juni 2021 heeft verweerder de aanslag IB/PVV 2020 vastgesteld conform de door eiser ingediende aangifte.
6. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt. In zijn bezwaarschrift geeft hij aan het niet eens te zijn met de aanslag en geeft hij aan dat hij door verweerder ten onrechte als fraudeur wordt aangemerkt. Verweerder heeft het bezwaar kennelijk ongegrond verklaard.
7.
In geschil is of het bezwaar tegen de aanslag IB/PVV 2018 door verweerder terecht niet-ontvankelijk is verklaard en of de aanslagen IB/PVV over de jaren 2018 en 2020 op het juiste bedrag zijn vastgesteld. Daarnaast wil eiser vragen beantwoord hebben over vermelding van zijn naam in project 1043, FSV en aki, wil hij van de jaarlijkse intensieve controle af en wil hij schadevergoeding.
8. Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad moet een bezwaar of beroep niet-ontvankelijk worden verklaard als de indiener van dat rechtsmiddel geen belang daarbij heeft. Daarvan is sprake als het aanwenden van het rechtsmiddel, ongeacht de gronden waarop het steunt, hem niet in een betere positie kan brengen met betrekking tot het bestreden besluit en eventuele bijkomende (rechterlijke) beslissingen zoals die met betrekking tot proceskosten en griffierecht. Indien het aangewende rechtsmiddel de indiener ervan wel in een betere positie kan brengen met betrekking tot het bestreden besluit dan wel eventuele bijkomende beslissingen en voldaan is aan de overige ontvankelijkheidsvereisten, moet het rechtsmiddel ontvankelijk worden geacht, moeten de door de indiener aangevoerde gronden worden onderzocht en moet worden beoordeeld of het rechtsmiddel wel of niet gegrond is.
9. Voor beide jaren geldt dat er sprake is van een positief belastbaar inkomen uit werk en woning. Het instellen van bezwaar of beroep kan theoretisch gezien leiden tot een lager belastbaar inkomen uit werk en woning en eventueel een beschikking niet in aanmerking genomen persoonsgebonden aftrek. Eiser heeft derhalve een belang bij het instellen van rechtsmiddelen ten aanzien van de aanslagen IB/PVV 2018 en 2020. Verweerder had de gronden van het bezwaar dus nader moeten onderzoeken en heeft het bezwaar over 2018 ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard.
10. Als specifieke zorgkosten zijn aftrekbaar – voor zover hier van belang – de uitgaven die wegens ziekte of invaliditeit zijn gedaan voor vervoer en andere hulpmiddelen.Op eiser rust de bewijslast aannemelijk te maken dat aan de voorwaarden voor aftrek is voldaan.
11. De door eiser aangevoerde taxikosten en kosten wegen extra waterverbruik als gevolg van de aandoeningen zijn niet nader onderbouwd met stukken. Eiser heeft derhalve niet aannemelijk gemaakt dat er rekening dient te worden gehouden met een hogere aftrek aan specifieke zorgkosten. Verweerder heeft de aanslagen IB/PVV 2018 en 2020 naar het oordeel van de rechtbank niet te hoog vastgesteld.
Algemene beginselen van behoorlijk bestuur
12. De rechtbank stelt voorop dat het verweerder vrij staat om ieder jaar opnieuw vragen te stellen aan eiser in het kader van de aanslagregeling. Echter, de rechtbank is het met eiser eens dat het geen passende werkwijze is om steeds na een aangifte eerst vragen te stellen, dan de aftrek volledig af te wijzen en vervolgens in bezwaar de aftrek wel (al dan niet deels) toe te wijzen. Deze door eiser ter zitting geschetste werkwijze van verweerder is echter niet toegepast op de onderhavige jaren, aangezien in beide jaren de aanslagen conform de door eiser ingediende aangiften zijn vastgesteld. Van schending van enig beginsel van behoorlijk bestuur is de rechtbank niet gebleken. Het is verder niet aan de rechtbank om de controlestrategie van verweerder te bepalen. Aan eisers wens om te oordelen dat verweerder hem gedurende een aantal jaren niet mag bevragen kan dan ook niet tegemoet worden gekomen.
Databank FSV en projectcode 1043
13. Eiser stelt dat hij door opname van zijn persoonsgegevens in project 1043, de databank FSV en aki ten onrechte is bestempeld als fraudeur en dat sprake is van etnisch profileren. Volgens eiser vormen deze omstandigheden reeds aanleiding voor gegrondverklaring van het beroep en het toekennen van een schadevergoeding.
14. De stelling van eiser dat het onderzoek naar de in aftrek gebrachte bedragen aan specifieke zorgkosten voortkomt uit “etnisch profileren” verwerpt de rechtbank. In de gedingstukken zijn geen aanwijzingen te vinden dat eiser vanwege zijn afkomst wordt gediscrimineerd. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat volgens verweerder de uitworpreden van de aangiften is het gedurende een aantal jaren achter elkaar opvoeren van hoge posten aan specifieke zorgkosten in combinatie met het inkomen. Voor de rechtbank bestaat geen aanleiding te oordelen dat tijdens het onderzoek van de aangifte IB/PVV voor het jaar 2018 of 2020 door verweerder niet is gehandeld overeenkomstig hetgeen van een behoorlijk handelende overheid mag worden verwacht, laat staan dat hier sprake zou zijn van de door de Hoge Raad genoemde situatie waarin is gehandeld op een wijze die zozeer indruist tegen hetgeen van een behoorlijk handelende overheid mag worden verwacht, dat het gebruik van de resultaten van het onderzoek van de aangiften onder alle omstandigheden ontoelaatbaar moet worden geacht.Bovendien zijn de aangiftes van eiser over de onderhavige jaren, na het stellen van vragen, gevolgd.
15. Gelet op hetgeen onder 9 is overwogen is het beroep inzake het jaar 2018
(SGR 21/4410) gegrond verklaard, aangezien verweerder het bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder de aanslag IB/PPV 2018 op juiste bedrag vastgesteld, daarom heeft de rechtbank bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven. Het beroep inzake het jaar 2020 (SGR 21/7009) is ongegrond.
Verzoek tot schadevergoeding
16. Op grond van artikel 8:73 van de Algemene wet bestuursrecht (oud) kan een schadevergoeding worden toegekend bij een gegrond beroep. Het gaat om schade die in zodanig verband staan met het vernietigde besluit dat zij als gevolg van dat besluit aan het bestuursorgaan kan worden toegerekend. De geleden schade moet dus een rechtstreeks en onmiddellijk gevolg zijn van het bestreden besluit. Eiser wil schadevergoeding wegens vermelding in FSV en project 1043. Zoals de rechtbank hiervoor heeft overwogen, ziet de rechtbank geen verband tussen deze vermelding en de afhandeling van de aangiften IB/PVV voor 2018 en 2020. De rechtbank ziet dan ook reeds daarom geen aanleiding voor een schadevergoeding en wijst het verzoek af.
17. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. Er zijn geen op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten gesteld of gebleken. Wel dient verweerder het door eiser betaalde griffierecht van € 49 te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.E. Postema, rechter, in aanwezigheid van
mr. P. Jasperse, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 20 oktober 2022.
Afschrift verzonden aan partijen op: