ECLI:NL:RBDHA:2022:11309

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 maart 2022
Publicatiedatum
1 november 2022
Zaaknummer
NL21.18206
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag machtiging tot voorlopig verblijf voor gezinslid met middelenvereiste

In deze zaak heeft eiser op 28 oktober 2020 een aanvraag ingediend voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) voor het doel 'verblijf als familie- of gezinslid' bij zijn partner, referente. De aanvraag werd op 13 april 2021 door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid afgewezen, omdat referente niet voldeed aan het middelenvereiste, aangezien zij een bijstandsuitkering ontving op grond van de Participatiewet. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit werd op 26 oktober 2021 kennelijk ongegrond verklaard. Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld bij de rechtbank, die de zaak op 16 maart 2022 heeft behandeld.

De rechtbank overweegt dat referente, die in Nederland woont met hun drie kinderen, vrijgesteld is van arbeidsverplichtingen tot 7 september 2025. Eiser stelt dat deze vrijstelling een bijzondere omstandigheid vormt die zou moeten leiden tot een uitzondering op het middelenvereiste. De rechtbank oordeelt echter dat de vrijstelling van referente niet blijvend is en dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die rechtvaardigen dat verweerder van zijn beleid afwijkt. De rechtbank concludeert dat de afwijzing van de mvv op goede gronden is gedaan, omdat niet voldaan wordt aan de voorwaarden voor het verlenen van een mvv.

Daarnaast heeft de rechtbank de belangenafweging van verweerder beoordeeld in het licht van artikel 8 van het EVRM. De rechtbank stelt vast dat verweerder alle relevante feiten en omstandigheden heeft meegewogen en dat de belangenafweging in het nadeel van eiser gerechtvaardigd is. Eiser heeft nooit rechtmatig verblijf in Nederland gehad, wat de situatie verder compliceert. De rechtbank oordeelt dat de weigering van de mvv niet in strijd is met de artikelen van het IVRK waar eiser een beroep op heeft gedaan. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL21.18206
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser V-nummer: [V-nummer]

(gemachtigde: mr. J.G. Wiebes), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. J. Visscher).

Procesverloop

Op 28 oktober 2020 heeft eiser een aanvraag ingediend voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) voor het doel ‘verblijf als familie- of gezinslid’ bij [A] (referente). In het besluit van 13 april 2021 (primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser afgewezen.
In het besluit van 26 oktober 2021 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser kennelijk ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 16 maart 2022 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Referente was ook aanwezig. Als tolk is verschenen S.B. Aniania. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Inleiding
1. Eiser heeft een verblijfsvergunning in Duitsland. Hij heeft een relatie met referente en samen hebben zij drie kinderen gekregen. Referente woont met de kinderen in Nederland en ontvangt een bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet (Pw). Eiser en referente willen graag hun gezinsleven uitoefenen in Nederland en daarom is voor eiser een mvv aangevraagd.
Reden van afwijzing
2. Verweerder heeft de aanvraag van eiser, kort samengevat, afgewezen omdat referente niet voldoet aan het middelenvereiste, aangezien zij een uitkering ontvangt op grond van de Pw. Referente komt ook niet in aanmerking voor vrijstelling van het middelenvereiste. Er is niet gebleken van bijzondere omstandigheden op grond waarvan verweerder moet afwijken van het beleid. De afwijzing van de aanvraag is volgens verweerder niet in strijd met artikel 8 van het EVRM1 en ook niet met één van de artikelen van IVRK2 waar eiser een beroep op doet.
Het middelenvereiste
3. De rechtbank stelt eerst vast dat referente een bijstandsuitkering ontvangt en sinds 8 september 2020 is vrijgesteld van arbeidsverplichtingen omdat zij in Nederland een alleenstaande ouder is met kinderen die jonger zijn dan vijf jaar. Dit betekent dat referente uiterlijk tot 7 september 2025 niet hoeft te solliciteren. Deze vrijstelling staat in artikel 9a van de Participatiewet.
4. Eiser doet een beroep op vrijstelling van het middelenvereiste. Weliswaar staat de vrijstellingsgrond die op referente van toepassing is niet expliciet genoemd in het beleid3 van verweerder over vrijstelling van het middelenvereiste, maar de opsomming in het beleid is niet-limitatief. Verder is de vrijstelling die referente heeft gekregen in feite hetzelfde als de vrijstelling die in artikel 9 van de Pw is genoemd en wel in het beleid van verweerder is opgenomen. Mocht de rechtbank deze stelling van eiser niet volgen, dan had verweerder tenminste een uitzondering moeten maken op zijn beleid.4 Het feit dat niet kan worden verwacht dat referente op korte termijn weer aan het werk kan en het voor de kinderen van belang is dat het gezin snel mogelijk wordt herenigd, maakt dat sprake is van bijzondere omstandigheden.
5. De rechtbank geeft eiser geen gelijk. Verweerder heeft zich dus terecht op het standpunt gesteld dat referente niet voldoet aan de voorwaarden voor vrijstelling van het middelenvereiste. Referente is tot 7 september 2025 vrijgesteld van arbeidsverplichtingen omdat zij in Nederland alleen de zorg draagt voor twee jonge kinderen. Deze vrijstelling is niet gebaseerd op artikel 9 van de Participatiewet, zoals het beleid vereist, maar op artike l 9a van de Participatiewet.5 De vrijstelling die referente heeft gekregen, is gerelateerd aan het feit dat zij jonge kinderen heeft, maar dat is geen blijvende situatie aangezien de kinderen ouder zullen worden. Om vrijgesteld te kunnen worden van het middelenvereiste is van belang dat je blijvend niet in staat bent om aan je verplichting tot arbeidsinschakeling te voldoen, maar bij referente is daarvan (vooralsnog) geen sprake.
1. Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
2 Verdrag inzake de rechten van het kind.
3 Paragraaf B7/2.1.1. van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc).
4 Op grond van artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
5 Vgl. de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 8 oktober 2020, ECLI:NL:RBGEL:2020:5308.
6. Over het beroep van eiser op artikel 4:84 van de Awb overweegt de rechtbank als volgt. De hoogste bestuursrechter6 in dit soort zaken heeft al eerder geoordeeld dat het beleid van verweerder over de vrijstelling van het middelenvereiste niet onredelijk is.7 Gelet op wat de rechtbank in 5 heeft overwogen, heeft verweerder terecht gesteld dat in het
geval van referente geen sprake is van een uitzichtloze situatie dat zij blijvend niet in staat is aan de plicht tot arbeidsinschakeling te voldoen. Verweerder heeft daarom mogen beslissen dat de door eiser aangevoerde omstandigheden niet zo’n bijzondere situatie opleveren, dat het handelen overeenkomstig het beleid gevolgen heeft die onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen doelen. Verweerder hoefde daarom artikel 4:84 van de Awb niet toe te passen.
Artikel 8 EVRM
7. Eiser voert aan dat de weigering van de mvv in strijd is met artikel 8 EVRM. Verweerder heeft bij de belangenafweging onvoldoende rekening gehouden met het feit dat de oudste dochter van eiser moeite zal hebben met het leren van Duits. Ook had verweerder meer belang moeten hechten aan het feit dat de familie van referente nu in de buurt woont en een grote rol speelt in het leven van de kinderen. Daarnaast kan van referente niet worden verwacht dat zij weer alles achterlaat en in Duitsland opnieuw begint. Tot slot wil eiser hier in Nederland zijn om referente te kunnen steunen bij het verlies van hun derde kindje.
8. De rechtbank stelt vast dat niet in geschil is dat sprake is van gezinsleven in de zin van artikel 8 EVRM. Bij artikel 8 van het EVRM gaat het er om dat verweerder een belangenafweging moet maken. Er moet een ‘fair balance’ worden gemaakt tussen aan de ene kant het belang van de Nederlandse overheid om niet iedereen in Nederland te laten blijven en aan de andere kant het belang van eiser om wel in Nederland te mogen blijven.8 De rechtbank moet beoordelen of verweerder alle relevante feiten en omstandigheden heeft betrokken en of verweerder de belangenafweging in redelijkheid in het nadeel van eiser heeft kunnen laten uitvallen. In dit verband is van belang dat eiser nooit rechtmatig verblijf heeft gehad in Nederland. Dit betekent dat verweerder alleen een verblijfsvergunning op grond van artikel 8 van het EVRM hoeft te verlenen als sprake is van bijzondere omstandigheden. Bij de belangenafweging komt verweerder een zekere beoordelingsruimte toe, zodat de toetsing door de rechter enigszins terughoudend moet zijn.
9. De rechtbank stelt vast dat verweerder in het bestreden besluit alle relevante feiten en omstandigheden kenbaar in zijn belangenafweging heeft betrokken en zich naar het oordeel van de rechtbank op het standpunt heeft mogen stellen dat de belangenafweging in het nadeel van eiser uitvalt. Dat de belangenafweging anders uitvalt dan dat eiser had gewild, maakt nog niet dat verweerder de belangen niet zorgvuldig heeft gewogen. Zo heeft verweerder zwaar gewicht mogen toekennen aan het feit dat niet is voldaan aan het middelenvereiste, dit gegeven is namelijk van belang voor het economische welzijn van Nederland. Verder heeft verweerder terecht overwogen dat eiser nooit in het bezit is geweest van een verblijfsvergunning en in die zin geen rechtmatig verblijf heeft gehad in Nederland. Tot slot heeft verweerder niet ten onrechte kunnen overwegen dat niet is gebleken van een objectieve belemmering om het gezinsleven buiten Nederland (in Duitsland) uit te oefenen.
6 De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS).
7 Uitspraak van 18 mei 2018, ECLI:NL:RVS:2018:1648.
8 Zie de uitspraak van de ABRvS van 1 juli 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1503 en de uitspraken van 3 maart 2021, ECLI:NL:RVS:2021:424 en ECLI:NL:RVS:2021:425
Daarbij heeft verweerder mogen overwegen dat de kinderen nog erg jong zijn en dat daarom verwacht kan worden dat zij zich kunnen aanpassen aan de nieuwe situatie. Verweerder heeft daarbij ook mogen betrekken dat de Duitse en Nederlandse taal en cultuur niet zodanig van elkaar verschillen dat zij zich niet zouden kunnen aanpassen. Daarnaast heeft verweerder gewicht mogen toekennen aan het feit dat niet is gebleken dat er onoverkomelijke problemen zullen zijn bij een eventuele verhuizing naar Duitsland. Hoewel het voor referente ongetwijfeld lastig zal zijn om zich aan te passen en (weer) een nieuwe taal te leren, is met name het leren van een nieuwe taal, geen objectieve belemmering.
Verweerder heeft de omstandigheid dat de reisafstand tussen Nederland en Duitsland niet erg groot is en daarom contacten met vrienden en familie van referente kunnen onderhouden ook mogen betrekken bij de belangenafweging.
IVRK
10. De rechtbank oordeelt dat de weigering van de mvv ook niet in strijd is met de artikelen 6, 7, 9,10, 16 en 28 van het IVRK, waar eiser een beroep op heeft gedaan. Verweerder heeft in het bestreden besluit de belangen van de kinderen kenbaar meegewogen in het kader van artikel 8 van het EVRM. Bij de belangenafweging zijn ook de rechten van de kinderen die worden genoemd in hiervoor genoemde artikelen van IVRK aan de orde genomen, zoals het recht op privéleven. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich daarmee voldoende rekenschap gegeven van de belangen van de kinderen.
Hoorplicht
11. Over de stelling van eiser dat de hoorplicht is geschonden, oordeelt de rechtbank als volgt. Verweerder hoefde eiser niet te horen, omdat het besluit van 13 april 2021 duidelijk is en de argumenten die eiser in bezwaar heeft aangevoerd niet had kunnen leiden tot een ander besluit.9
Conclusie
12. Eiser krijgt geen gelijk. Verweerder heeft de aanvraag om een mvv namelijk op goede gronden afgewezen nu niet wordt voldaan aan de voorwaarden voor het verlenen van een mvv. Het beroep is daarom ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. Y. Sneevliet, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Vranken, griffier.
9 De rechtbank verwijst hierbij naar artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Awb.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
21 maart 2022

Documentcode: [nummer]

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.