ECLI:NL:RBDHA:2022:11156

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 september 2022
Publicatiedatum
27 oktober 2022
Zaaknummer
SGR 21/594
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing bijstandsaanvraag op basis van Participatiewet en beoordeling van gezamenlijke huishouding

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 21 september 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser en het college van burgemeester en wethouders van Leiden. Eiser had een aanvraag ingediend voor een bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet, welke door verweerder was afgewezen. Verweerder stelde dat eiser een gezamenlijke huishouding voerde met zijn medebewoonster, wat eiser betwistte. De rechtbank heeft de zaak behandeld op 10 augustus 2022, waarbij beide partijen zich lieten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de te beoordelen periode loopt van 29 juni 2020 tot 6 augustus 2020. Eiser had een overeenkomst kostgangerschap ingeleverd en verweerder voerde een onderzoek uit naar de woon- en leefsituatie van eiser. De rechtbank concludeert dat, hoewel eiser en zijn medebewoonster in dezelfde woning verbleven, verweerder onvoldoende heeft aangetoond dat er sprake was van een wederzijdse zorgrelatie. De rechtbank oordeelt dat de feiten en omstandigheden die door verweerder zijn aangevoerd niet voldoende zijn om te concluderen dat eiser en zijn medebewoonster elkaar zorgden in de zin van de Participatiewet.

De rechtbank vernietigt het bestreden besluit van verweerder en draagt verweerder op om een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen, waarbij rekening moet worden gehouden met de uitspraak van de rechtbank. Tevens wordt verweerder veroordeeld tot betaling van de proceskosten aan eiser, die zijn vastgesteld op € 1.518,-.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 21/594

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 21 september 2022 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. P.J.W. de Water),
en

het college van burgemeester en wethouders van Leiden, verweerder(gemachtigde: N. Fels).

Procesverloop

In het besluit van 6 augustus 2020 (primair besluit) heeft verweerder afwijzend beslist op de aanvraag van eiser om een bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet (Pw).
In het besluit van 17 december 2020 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep op 10 augustus 2022 op zitting behandeld. Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser heeft op 29 juni 2020 een aanvraag gedaan om een bijstandsuitkering op grond van de Pw. Hij heeft opgegeven in te wonen bij een vriendin en daarbij een ‘overeenkomst kostgangerschap’ ingeleverd waarin staat dat hij een kamer huurt op de [adres] [huisnummer] als kostganger bij [A] . Verweerder heeft naar aanleiding van dit gegeven een onderzoek ingesteld naar de woon- en leefsituatie van eiser, bestaande uit een administratief onderzoek en een gesprek met eiser. De resultaten van het onderzoek zijn neergelegd in een rapport van 30 juli 2020.
2. In dit rapport wordt geconcludeerd dat eiser een gezamenlijke huishouding voert met [A] . Om die reden heeft verweerder in het primaire besluit afwijzend beslist op de aanvraag van eiser om een uitkering naar de norm van alleenstaande. Verweerder heeft dit standpunt gehandhaafd in het bestreden besluit.
3. Eiser voert aan dat hij geen gezamenlijke huishouding voert. Hij huurt slechts een kamer aan de [adres] [huisnummer] in [woonplaats] . Er is geen sprake van een situatie waarin personen zorg voor elkaar dragen door middel van het leveren van een bijdrage in de kosten van de huishouding dan wel anderszins.
4. De rechtbank stelt vast dat de te beoordelen periode loopt van 29 juni 2020 (datum melding) tot 6 augustus 2020 (datum primair besluit).
5. Ingevolge artikel 3, derde lid, van de Pw is van een gezamenlijk huishouding sprake indien twee personen hun hoofdverblijf in dezelfde woning hebben en zij blijk geven zorg te dragen voor elkaar door middel van het leveren van een bijdrage in de kosten van de huishouding dan wel anderszins.
6. Niet in geschil is dat eiser en [A] tijdens de te beoordelen periode hun hoofdverblijf hadden in dezelfde woning, zodat aan het eerste criterium van een gezamenlijke huishouding is voldaan.
7. Het tweede criterium waaraan moet zijn voldaan, is dat van de wederzijdse zorg. Deze zorg kan blijken uit een financiële verstrengeling tussen de betrokkenen die verder gaat dan alleen het delen van de met wonen samenhangende lasten. Als er weinig of geen financiële verstrengeling is, kunnen ook andere feiten en omstandigheden voldoende zijn om aan te nemen dat de betrokkenen in zorg voor elkaar voorzien. Daarbij moeten alle gebleken, niet van subjectieve aard zijnde, feiten en omstandigheden worden betrokken. [1]
8. De commissie bezwaarschriften heeft in haar advies, dat door verweerder is overgenomen, op basis van het rapport van 30 juli 2020 de volgende omstandigheden aangemerkt als zijnde feiten en omstandigheden die blijk geven van financiële verstrengeling en het dragen van zorg voor elkaar:
“[…] Bezwaarmaker heeft verklaard dat
  • hij geen huur betaalt, omdat hij nog geen inkomen heeft. Zodra dat wel het geval is moet bezwaarmaker het geld terugbetalen aan mw. [A] . Er is dus eigenlijk sprake van een lening van mw. [A] aan bezwaarmaker;
  • mw. [A] de boodschappen betaalt, waaronder de wasmiddelen, omdat bezwaarmaker nog geen inkomen heeft;
  • hij en mw. [A] in het verleden geld aan elkaar overmaakten, dit waren leningen en terugbetalingen (zie de bankafschriften over maart, april en mei 2020)

Daarnaast blijkt ook uit andere feiten en omstandigheden dat bezwaarmaker en mw. [A] blijk hebben gegeven zorg te dragen voor elkaar. Bezwaarmaker heeft namelijk bovendien verklaard dat

  • hij en mw. [A] soms samen eten en voor elkaar koken;
  • mw. [A] de boodschappen voor hen samen doet;
  • hij de wasmiddelen van mw. [A] gebruikt;
  • zijn spullen en de spullen van mw. [A] door elkaar staan in de voorraadkast en in de keuken;
  • hij de internetprovider van mw. [A] gebruikt;
  • hij gebruik maakt van de schuur van mw. [A] ;
  • het ontvangen van vrienden gezamenlijk gebeurt;
  • hij en mw. [A] soms samen, met een vriendengroep, op vakantie gaan;
  • hij en mw. [A] al eerdere, gedurende twee jaar, samen in eenzelfde woning hebben gewoond.”
9. Partijen twisten over de vraag of verweerder op basis van deze feiten en omstandigheden zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat sprake is van wederzijdse zorg. De rechtbank beantwoordt deze vraag ontkennend. Daartoe overweegt de rechtbank als volgt.
9.1.
De bankafschriften van eiser geven er slechts blijk van dat [A] bedragen aan eiser heeft voorgeschoten. Deze voorgeschoten bedragen heeft eiser aangewend om bepaalde kosten te kunnen voldoen. Bij deze overschrijvingen van [A] naar eiser is onder de omschrijving ‘Geleend’ vermeld. Uit de bankafschriften volgt ook dat eiser die bedragen weer terugstort aan [A] en daarbij vermeldt ‘Geld wat ik had geleend’. Een voorbeeld hiervan vormt een overschrijving op 6 april 2020 van [A] op de rekening van eiser van in totaal € 32,90. Eiser heeft op diezelfde dag bloemen bij Fleurop voor € 32,90 gekocht. Op 9 april 2020 heeft hij € 32,90 teruggestort aan [A] nadat hij dit bedrag van Stichting Voedselbank Wassenaar had ontvangen op zijn rekening. Deze overschrijvingen over en weer dienen te worden bezien in het licht van de omstandigheid dat eiser op dat moment geen inkomen had. De bankafschriften geven er geen blijk van dat eiser ook aan [A] financiële ondersteuning bood. Op basis van deze overschrijvingen over en weer kan daarom niet worden geconcludeerd dat sprake is van financiële verstrengeling als bedoeld onder 7.
9.2.
Ook de overige feiten en omstandigheden, zoals weergegeven onder 8, bieden onvoldoende aanknopingspunten voor het standpunt dat sprake was van wederzijdse zorg. Deze duiden erop dat [A] eenzijdig in zorg voor eiser voorziet door geld aan hem te lenen, boodschappen voor hem te doen en soms voor hem te koken. Verder mag hij gebruikmaken van haar wasmiddelen, het internet en de schuur. Dat daartegenover staat dat eiser soms kookt voor [A] is van onvoldoende gewicht om die zorg als wederzijds aan te kunnen merken. [2] Er zijn geen andere omstandigheden in het rapport opgenomen die het standpunt ondersteunen dat eiser in zorg voor [A] voorziet. De omstandigheden dat hun spullen door elkaar staan in de voorraadkast, zij eerder samen in dezelfde woning hebben gewoond, gezamenlijk (gemeenschappelijke) vrienden ontvangen en als onderdeel van een vriendengroep samen op vakantie zijn geweest, bieden geen ondersteuning van het standpunt dat sprake is van een wederzijdse zorgrelatie.
10. De conclusie is dat verweerder naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende heeft gemotiveerd dat aan het tweede criterium is voldaan. Dit betekent dat verweerder zich niet op basis van de onder 8 vermelde feiten en omstandigheden op het standpunt heeft kunnen stellen dat eiser een gezamenlijke huishouding voerde in de periode in geding als bedoeld in artikel 3, derde lid, van de Pw. Het beroep is daarom gegrond. De rechtbank zal daarom het bestreden besluit vernietigen wegens strijd met artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht.
11. De rechtbank ziet geen aanleiding zelf in de zaak te voorzien, omdat verweerder ter zitting heeft verklaard dat bij deze uitkomst nader onderzoek gedaan dient te worden naar de woon- en leefsituatie van eiser over de periode in geding. Verweerder zal daarom worden opgedragen een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen.
12. Omdat het beroep gegrond is, krijgt eiser een vergoeding voor de proceskosten die hij heeft gemaakt. Verweerder moet die vergoeding betalen. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. De bijstand door de gemachtigde levert 2 punten op (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen op de zitting met een waarde per punt van € 759,-), bij een wegingsfactor 1. Toegekend wordt € 1.518,-

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt verweerder op een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 49,- aan eiser te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 1.518.-
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.T. Aalbers, rechter, in aanwezigheid van mr. E.L. Denters, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 21 september 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 17 mei 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:1133.
2.Vergelijk de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 11 november 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:3927, r.o. 4.5.