In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 21 september 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser en het college van burgemeester en wethouders van Leiden. Eiser had een aanvraag ingediend voor een bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet, welke door verweerder was afgewezen. Verweerder stelde dat eiser een gezamenlijke huishouding voerde met zijn medebewoonster, wat eiser betwistte. De rechtbank heeft de zaak behandeld op 10 augustus 2022, waarbij beide partijen zich lieten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de te beoordelen periode loopt van 29 juni 2020 tot 6 augustus 2020. Eiser had een overeenkomst kostgangerschap ingeleverd en verweerder voerde een onderzoek uit naar de woon- en leefsituatie van eiser. De rechtbank concludeert dat, hoewel eiser en zijn medebewoonster in dezelfde woning verbleven, verweerder onvoldoende heeft aangetoond dat er sprake was van een wederzijdse zorgrelatie. De rechtbank oordeelt dat de feiten en omstandigheden die door verweerder zijn aangevoerd niet voldoende zijn om te concluderen dat eiser en zijn medebewoonster elkaar zorgden in de zin van de Participatiewet.
De rechtbank vernietigt het bestreden besluit van verweerder en draagt verweerder op om een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen, waarbij rekening moet worden gehouden met de uitspraak van de rechtbank. Tevens wordt verweerder veroordeeld tot betaling van de proceskosten aan eiser, die zijn vastgesteld op € 1.518,-.