ECLI:NL:RBDHA:2022:10905
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd op basis van humanitaire gronden
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 25 juli 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser met de Egyptische nationaliteit en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiser had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd, met als doel humanitair verblijf op basis van artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). De aanvraag werd afgewezen op 18 november 2021 en het bezwaar daartegen werd ongegrond verklaard op 25 mei 2022. Eiser heeft beroep ingesteld tegen deze afwijzing. Tijdens de zitting op 14 juli 2022 heeft eiser, bijgestaan door zijn gemachtigde, zijn standpunt toegelicht. Eiser betoogde dat zijn langdurige verblijf in Nederland en zijn relatie met zijn huidige partner, die hij als nieuw feit aanvoerde, aanleiding moesten geven tot heroverweging van de eerdere afwijzing. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat eiser geen nieuwe feiten of omstandigheden heeft aangevoerd die aanleiding geven tot heroverweging van het eerdere besluit. De rechtbank concludeerde dat de relatie van eiser niet kan worden aangemerkt als nieuw feit, omdat deze niet eerder was opgevoerd in de procedure naar aanleiding van zijn tweede aanvraag. Bovendien heeft de rechtbank vastgesteld dat de banden van eiser met Nederland niet voldoende sterk zijn om hem in aanmerking te brengen voor de gevraagde verblijfsvergunning. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat verweerder niet in strijd heeft gehandeld met artikel 8 van het EVRM, aangezien er geen uitzonderlijke omstandigheden zijn die een uitzetting naar Egypte zouden belemmeren. Het beroep van eiser is ongegrond verklaard, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.