ECLI:NL:RBDHA:2022:10783

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
13 oktober 2022
Publicatiedatum
19 oktober 2022
Zaaknummer
AWB 21/5534
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag verblijfsvergunning regulier op basis van artikel 8 EVRM met betrekking tot privéleven en hoorplicht

In deze zaak heeft eiseres op 9 juni 2020 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd, met als doel het uitoefenen van haar privéleven op grond van artikel 8 van het EVRM. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft deze aanvraag op 22 februari 2021 afgewezen, en het bezwaar van eiseres tegen deze afwijzing is op 27 augustus 2021 ongegrond verklaard. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld bij de rechtbank, die de zaak op 21 juli 2022 heeft behandeld.

De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris terecht heeft afgewezen omdat eiseres niet beschikt over een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) en dat de belangenafweging in het kader van artikel 8 EVRM in haar nadeel uitvalt. Eiseres heeft weliswaar privéleven opgebouwd in Nederland, maar haar banden met Hongkong zijn sterker. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres nooit een verblijfsvergunning heeft gehad en dat haar verblijf in Nederland nooit onafgebroken is geweest. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de staatssecretaris niet ten onrechte heeft overwogen dat de asielgerelateerde omstandigheden van eiseres niet relevant zijn in deze reguliere procedure.

De rechtbank heeft verder geoordeeld dat de staatssecretaris onvoldoende heeft gemotiveerd waarom eiseres niet is gehoord in de bezwaarfase, wat in strijd is met de hoorplicht. De rechtbank verklaart het beroep gegrond, vernietigt het bestreden besluit, maar behoudt de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand. Eiseres krijgt een vergoeding voor de proceskosten en het griffierecht. De uitspraak is openbaar gemaakt op 13 oktober 2022.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 21/5534
V-nummer: [nummer]

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , eiseres,

(gemachtigde: mr. P.C.M. van Schijndel)
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder,

(gemachtigde: mr. J.R.R. Brock)

Procesverloop

Op 9 juni 2020 heeft eiseres een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd met als doel ‘het uitoefenen van privéleven op grond van artikel 8 EVRM’. Verweerder heeft deze aanvraag bij besluit van 22 februari 2021 (het primaire besluit) afgewezen. Bij besluit van 27 augustus 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres hiertegen ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 21 juli 2022 op zitting behandeld. Eiseres en verweerder hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

Overwegingen

1. Eiseres is geboren op [geboortedatum] en heeft de nationaliteit van Brits Overzees burger (Hongkong).
2. Verweerder heeft de aanvraag afgewezen omdat eiseres niet beschikt over een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv). Eiseres wordt van dit vereiste ook niet vrijgesteld omdat de belangenafweging die verweerder heeft gemaakt in het kader van artikel 8 van het EVRM [1] in haar nadeel uitvalt. Daarbij is van belang dat eiseres nooit een verblijfsvergunning heeft gehad in Nederland. Eiseres verblijft weliswaar lang in Nederland maar dit verblijf is nooit aaneengesloten geweest. Eiseres heeft voorts sterkere banden met Hongkong dan met Nederland.
3. Eiseres heeft zich in beroep op het standpunt gesteld dat verweerder haar ten onrechte niet heeft vrijgesteld van het mvv-vereiste. Eiseres meent dat zij beschermenswaardig privéleven op grond van artikel 8 van het EVRM heeft in Nederland. Eiseres verblijft al sinds 1997 voor in ieder geval periodes van drie maanden per half jaar in Nederland. Daarnaast heeft zij twee woningen in Nederland en is zij volledig geïntegreerd in de Nederlandse samenleving, terwijl zij in Hongkong al haar schepen heeft verbrand. Verweerder heeft voorts ten onrechte de asielgerelateerde argumenten waaruit blijkt dat eiseres niet kan terugkeren naar Hongkong buiten beschouwing gelaten. Tot slot had verweerder eiseres moeten horen.
De rechtbank oordeelt als volgt.
Beschermenswaardig privéleven
4. Uit de jurisprudentie van het EHRM [2] , en de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) [3] volgt dat bij de belangenafweging in het kader van het door artikel 8 van het EVRM beschermde recht op eerbiediging van het privéleven en familie- en gezinsleven een ‘fair balance’ moet worden gevonden tussen het belang van de vreemdeling enerzijds en het algemeen belang van Nederland bij het uitvoeren van een restrictief toelatingsbeleid anderzijds. Daarbij moeten alle relevante feiten en omstandigheden kenbaar worden betrokken.
5. Partijen zijn het erover eens dat eiseres privéleven in de zin van artikel 8 van het EVRM heeft opgebouwd in Nederland. In geschil is of verweerder een ‘fair balance’ heeft gemaakt tussen het belang van eiseres enerzijds en dat van verweerder anderzijds. De rechtbank toetst de uitkomst van de door verweerder gemaakte belangenafweging enigszins terughoudend.
6. Verweerder heeft zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat de belangenafweging in het nadeel van eiseres uitvalt. Verweerder heeft hierbij allereerst van belang mogen achten dat eiseres nooit een verblijfsvergunning heeft gehad in Nederland. Het gaat dus om een eerste toelating, waarbij de uitgangspositie van eiseres minder sterk is. Verweerder heeft verder van belang mogen achten dat het verblijf van eiseres in Nederland nooit onafgebroken is geweest en zij, telkens na een periodiek verblijf in Nederland, is teruggekeerd naar Hongkong. Verweerder heeft niet ten onrechte overwogen dat de banden van eiseres met Nederland hierdoor beperkt zijn en bovendien niet opwegen tegen haar banden met Hongkong. Eiseres heeft immers van 1973 tot en met 1997 onafgebroken in Hongkong gewoond, terwijl haar drie dochters en haar kleinkinderen daar nog verblijven. Verder spreekt eiseres de taal en kent zij de cultuur van dat land. Dat eiseres, zoals zij heeft betoogd, in Hongkong is ontworteld doordat zij daar al haar schepen heeft verbrand, is dan ook niet aannemelijk geworden. Verweerder heeft in het voordeel van eiseres meegewogen dat zij in Nederland twee huizen bezit, maar heeft niet ten onrechte geconcludeerd dat daaruit niet volgt dat sprake is van zodanig uitzonderlijke omstandigheden, dat deze de gebruikelijke banden met Nederland ontstijgen. Verweerder heeft op grond daarvan ook geen aanleiding hoeven zien om te concluderen dat de belangenafweging in haar voordeel moet uitvallen.
7. Het beroep van eiseres op de arresten van het EHRM [4] en de uitspraak van deze rechtbank [5] leidt niet tot een ander oordeel omdat het niet gaat om vergelijkbare zaken. Anders dan in het geval van eiseres zijn de vreemdelingen in deze zaken na aankomst in het land van het gewenste verblijf, nooit teruggekeerd naar hun land van herkomst.
Asielgerelateerde omstandigheden
8. Verweerder heeft voorts terecht opgemerkt dat de asielgerelateerde omstandigheden die eiseres heeft aangevoerd niet getoetst worden in de reguliere procedure. Uit paragraaf 7.3.1. van de Werkinstructie 2020/16 [6] volgt dat asielgerelateerde omstandigheden worden meegenomen in het kader van het bestaan van een objectieve belemmering om het gezinsleven uit te oefenen in het land van herkomst. Hiervan is in het geval van eiseres geen sprake. Daarnaast is de belangenafweging die plaatsvindt in het kader van artikel 8 van het EVRM niet geschikt om asielgerelateerde aspecten volledig te beoordelen op aannemelijkheid. Het beroep van eiseres op de uitspraak van de Afdeling van 13 juli 2022 [7] maakt dit niet anders, aangezien in die procedure sprake is van een mvv-aanvraag met als doel gezinshereniging. Bovendien concludeert de Afdeling in deze uitspraak dat altijd een belangenafweging moet plaatsvinden, ook indien er geen gezinsleven is vastgesteld tussen meerderjarige familieleden. Dat is in het geval van eiseres niet aan de orde. Verweerder heeft eiseres dan ook terecht gewezen op de mogelijkheid voor eiseres om in Nederland een asielaanvraag in te dienen.
Hoorplicht
9. Eiseres heeft ter zitting een beroep gedaan op de uitspraak van de Afdeling van 6 juli 2022 [8] over de hoorplicht in bezwaar. Hieruit volgt dat, gelet op de artikelen 7:2 en 7:3 van de Awb [9] , als uitgangspunt geldt dat een vreemdeling in bezwaar wordt gehoord en dat dit uitgangspunt te meer geldt in zaken waarin er beslissingsruimte is en de beslissing sterk afhankelijk is van de omstandigheden van het geval, en waarbij een individuele belangenafweging moet worden gemaakt. Daaronder vallen onder meer zaken zoals hier aan de orde, waarin artikel 8 van het EVRM een rol speelt. Van het horen in bezwaar kan weliswaar worden afgezien wanneer evident is dat dat het in bezwaar aangevoerde het primaire besluit redelijkerwijs niet anders kan maken, maar verweerder dient daar ook in die gevallen terughoudend mee om te gaan, daar een hoorzitting in bezwaar er mede toe dient het vertrouwen tussen burgers en overheid te versterken en draagvlak voor besluiten te creëren.
10. In het bestreden besluit heeft verweerder overwogen dat bezwaar kennelijk ongegrond is omdat er geen twijfel bestaat over de conclusie dat het niet tot een andere beslissing kan leiden, om welke reden eiseres niet is gehoord. Gelet op wat hiervoor onder 9 is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat verweerder daarmee onvoldoende heeft gemotiveerd dat zonder meer van het horen van eiseres in de bezwaarfase kon worden afgezien. Het gaat hier immers om een zaak waarin artikel 8 van het EVRM een rol speelt en waarvan de uitkomst in het bijzonder afhangt van de vraag hoe de verschillende belangen in het kader van het bij eiseres vastgestelde privéleven moeten worden gewogen. In een dergelijke situatie is het horen in bezwaar de regel en kan daarvan slechts in zeer uitzonderlijke situaties, die zich hier niet voordoen, worden afgezien. Het bestreden besluit is daarom in strijd met de artikelen 7:2 en 7:3 van de Awb. Het beroep is dan ook gegrond en het bestreden besluit zal worden vernietigd.
11. Het voorgaande neemt echter niet weg dat de gemachtigde van eiseres ter zitting, desgevraagd, heeft verklaard dat tijdens een hoorzitting in bezwaar asielgerelateerde omstandigheden naar voren gebracht zouden worden, ten behoeve van de conclusie dat verweerder de belangenafweging ten onrechte in het nadeel van eiseres heeft laten uitvallen. Zoals hiervoor onder 8 is overwogen, komt aan dergelijke omstandigheden in een zaak als de onderhavige echter slechts in zeer beperkte mate betekenis toe. Het is dan ook niet aannemelijk dat een hoorzitting in bezwaar tot een andersluidend besluit had geleid. De rechtbank zal daarom 8:72, derde lid, van de Awb toepassen en bepalen dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven.
12. Nu het beroep gegrond is, krijgt eiseres een vergoeding voor de proceskosten die zij heeft gemaakt. Verweerder moet die vergoeding betalen. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. De bijstand door een gemachtigde levert 2 punten op (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen op de zitting steeds met een waarde per punt van € 759,- en een wegingsfactor 1). Toegekend wordt € 1.518,-. Ook moet verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht van € 181,- vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand blijven;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1518,-
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van €181,- aan eiseres te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W. Anker, rechter, in aanwezigheid van mr. S.D.C.J. Verheezen, griffier, op 13 oktober 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Voetnoten

1.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
2.Europees Hof voor de Rechten van de Mens. Zie onder meer het arrest Rodrigues da Silva en Hoogkamer tegen Nederland van 31 januari 2006, ECLI:NL:XX:2006:AV3568 (https://www.navigator.nl/document/id52200601315043599admusp?ctx=WKNL_CSL_10000001&anchor=id-12487bc4754755c7639acefbd95c035b).
3.Zie onder meer de uitspraken van 3 maart 2021, ECLI:NL:RVS:2021:425 en 13 november 2013, ECLI:NL:RVS:2013:2085 (https://www.raadvanstate.nl/uitspraken/@92796/201207970-1-v3/).
4.Zie de arresten Khan tegen Duitsland (38030/12), Maslov tegen Oostenrijk (1638/03) en Butt tegen Noorwegen (47017/09).
5.Zie de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Amsterdam, van 13 augustus 2014, ECLI:NL:RBDHA:2014:10182.
6.Richtlijnen voor toepassing van artikel 8 van het EVRM.
7.ECLI:NL:RVS: 2022:2006.
9.Algemene wet bestuursrecht.