ECLI:NL:RBDHA:2022:10585

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 februari 2022
Publicatiedatum
14 oktober 2022
Zaaknummer
NL22.1023
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag van een Syrische nationaliteit met Argentijnse achtergrond en de beoordeling van een buitenlands vestigingsalternatief

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 23 februari 2022 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, een Syrische nationaliteit met ook de Argentijnse nationaliteit, in beroep ging tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had de aanvraag afgewezen op 14 januari 2022, met de motivering dat de aanvraag ongegrond was. Eiser was niet verschenen op de zitting, maar zijn gemachtigde was aanwezig via Skype. De rechtbank heeft de zaak behandeld en de argumenten van eiser overwogen, waaronder de stelling dat verweerder onvoldoende had gemotiveerd waarom hij geen gehoor had gehouden over de Argentijnse nationaliteit van eiser.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de asielaanvraag van eiser op basis van zijn Syrische nationaliteit was behandeld, maar dat er ook vragen waren gesteld over zijn Argentijnse nationaliteit. Eiser voerde aan dat hij nooit in Argentinië was geweest en dat hij daar geen banden had, waardoor hij niet in dat land kon worden beschermd. De rechtbank oordeelde dat verweerder niet had getoetst aan de vereisten van artikel 31, vierde lid, van de Vreemdelingenwet, en dat de conclusie dat er geen buitenlands vestigingsalternatief was, onjuist was. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit, maar liet de rechtsgevolgen in stand, omdat verweerder voldoende had getoetst of Argentinië een veilig land voor eiser was.

De rechtbank concludeerde dat eiser niet in aanmerking kwam voor toelating op grond van de Vreemdelingenwet, maar dat de aanvraag terecht was afgewezen als ongegrond. Eiser werd in het gelijk gesteld in zijn beroep, en de rechtbank veroordeelde de verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 759,-. De uitspraak werd openbaar gemaakt en er werd een rechtsmiddel tegen de uitspraak aangekondigd.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.1023

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. M.J.A. Rinkes),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: Y. Rikken)

ProcesverloopBij besluit van 14 januari 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de algemene procedure afgewezen als ongegrond.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep op 8 februari 2022 op zitting behandeld. Eiser is, met bericht van verhindering, niet verschenen. De gemachtigde van verweerder heeft via Skype voor Bedrijven deelgenomen aan de zitting.

Overwegingen

Eiser is geboren op [1962] en heeft de Argentijnse en Syrische nationaliteit.
Eiser heeft aan zijn asielaanvraag ten grondslag gelegd dat hij Syrië heeft verlaten vanwege de algemene situatie en niet kan terugkeren naar Syrië. Daarnaast wordt eiser als Soenniet gediscrimineerd in Syrië en is hij daar twee keer opgehaald door de inlichtingendienst. Verder is eiser meerdere malen beledigd door handlangers van het regime omdat hij soennitisch is. Eiser bezit naast het Syrische nationaliteit ook de Argentijnse nationaliteit. Eiser verklaart dat hij niet in Argentinië kan wonen omdat hij daar geen banden mee heeft. Verder heerst er armoede, worden er diefstallen gepleegd, zijn er bendes en is de gezondheidszorg daar niet goed.
Het bestreden besluit
Het asielrelaas van eiser bevat volgens verweerder de volgende relevante elementen:
1. Identiteit, nationaliteit en herkomst;
2. Problemen in Syrië.
Verweerder acht de elementen 1 en 2 geloofwaardig. Verweerder stelt zich vervolgens op het standpunt dat eiser niet kan worden aangemerkt als vluchteling in de zin van het Vluchtelingenverdrag. Daartoe overweegt verweerder dat de problemen van eiser in Syrië niet te herleiden zijn tot één van de gronden van het Verdrag. Eiser kan zich, voor zover hij zich beroept op de algehele veiligheidssituatie in Syrië en in dat kader een beroep doet op een reëel risico op ernstige schade, in Argentinië wonen.
Aanvullend gehoor
4. Eiser voert aan dat verweerder ten onrechte geen gehoor vestigingsalternatief of gehoor veilig land van herkomst heeft gehouden, nu de aanvraag is afgewezen op zijn Argentijnse nationaliteit. Eiser meent dat verweerder hem in een apart gehoor had moeten bevragen over zijn tweede nationaliteit. Door eiser hier niet over te horen, heeft verweerder in strijd gehandeld met artikel 3.113, tweede lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb). Ook zijn in het nader gehoor uitputtend vragen gesteld over Syrië. De vragen over Argentinië lijken zinloos omdat eiser nooit in Argentinië is geweest. Ook heeft verweerder het vertrouwen opgewekt dat zijn Argentijnse nationaliteit er niet toe doet, omdat hij is gehoord over zijn asielmotieven in Syrië. Eiser is er nooit op gewezen dat de aanvraag zal worden afgewezen op grond van zijn Argentijnse nationaliteit.
5. De rechtbank stelt vast dat de asielaanvraag van eiser in behandeling is genomen en op grond van artikel 31, eerste lid, van de Vreemdelingenwet (Vw) ongegrond is verklaard. Verweerder heeft beoordeeld of eiser gelet op zijn asielverhaal in aanmerking komt voor asiel in Nederland waarbij rekening is gehouden met zijn twee nationaliteiten. De zaak van eiser is dus niet vergelijkbaar met de zaken van de uitspraken waar eiser naar verwijst [1] , dat betreffen Dublin-zaken waarin een beslissing voorligt om de aanvraag niet in behandeling te nemen. Omdat eiser naast zijn Syrische nationaliteit ook de Argentijnse nationaliteit heeft, zijn in het asielverhoor ook vragen gesteld over de banden van eiser met Argentinië en de gevolgen die een eventuele uitzetting van eiser naar dit land voor hem heeft. Eiser hoeft hier niet meer apart over te worden gehoord. Dit zou geen meerwaarde hebben. Omdat de asielaanvraag niet niet-ontvankelijk is verklaard op één van de gronden van artikel 30a, eerste lid, van de Vw, is artikel 3.113, tweede lid, van het Vb, waar eiser naar verwijst, niet van toepassing. Het beroep op dit artikel slaagt daarom niet. Door ook vragen te stellen over Syrië heeft verweerder geenszins het vertrouwen gewekt dat zijn asielverhaal alleen op grond van zijn ervaringen in Syrië zal worden beoordeeld, daarbij zijn Argentijnse nationaliteit buiten beschouwing latend.
Buitenlands vestigingsalternatief
6. Eiser voert aan dat verweerder had moeten beoordelen of Argentinië voor eiser een buitenlands vestigingsalternatief is als bedoeld in artikel 31, vierde lid, aanhef en onder e, van de Vw. Verweerder heeft onvoldoende gemotiveerd of van eiser in redelijkheid mocht worden verwacht dat hij zich onder de bescherming van Argentinië stelt. Eiser is nooit in Argentinië geweest, heeft daar geen banden en kan gezien zijn leeftijd geen bestaan opbouwen. Eiser verwijst in dit kader naar de uitspraak van rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem van 24 januari 2020 [2] en de jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS). [3]
7. De rechtbank stelt allereerst vast dat eiser zowel de Syrische als de Argentijnse nationaliteit heeft. Dit is niet in geschil. Op grond van artikel 31, vierde lid, aanhef en onder e, van de Vw wordt bij de beoordeling van de aanvraag van een verblijfsvergunning onder meer rekening gehouden met de vraag of in redelijkheid kan worden verwacht dat de vreemdeling zich onder de bescherming kan stellen van een ander land waar hij zich op zijn nationaliteit kan beroepen. Uit vaste jurisprudentie van de ABRvS [4] volgt dat er enkele vereisten zijn voor het tegenwerpen van een vestigingsalternatief. De vreemdeling moet namelijk daadwerkelijk de nationaliteit hebben van het desbetreffende land en verweerder moet vaststellen dat van een vreemdeling in redelijkheid verwacht kan worden dat hij zich onder de bescherming van de autoriteiten van het desbetreffende land stelt. Daarbij moet verweerder alle door de vreemdeling aangevoerde feiten en omstandigheden betrekken.
8. Verweerder heeft ter zitting onderkend dat in het bestreden besluit niet is getoetst aan artikel 31, vierde lid, aanhef en onder e, van de Vw. Verweerder heeft de aanvraag van eiser op die grond ook niet niet-ontvankelijk verklaard. Verweerder heeft in het bestreden besluit evenwel geoordeeld dat eiser als staatsburger van Argentinië de bescherming en bijstand van de Argentijnse autoriteiten kan krijgen [5] , maar heeft daarbij niet onderkend dat in dat geval sprake is van een vestigingsalternatief als bedoeld in artikel 31, vierde lid, aanhef en onder e, van de Vw. Het standpunt dat geen sprake is van een buitenlands vestigingsalternatief is dus onjuist. Omdat eiser hiertegen terecht in beroep is opgekomen, ziet de rechtbank aanleiding om het besluit te vernietigen. De vraag die dan voorligt is of de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand kunnen worden gelaten.
9. De rechtbank beantwoordt deze vraag bevestigend. Verweerder heeft in het nader gehoor vragen gesteld over Argentinië en of het voor eiser veilig is om naar dit land af te reizen. De door eiser genoemde omstandigheden zijn meegewogen bij de beoordeling of Argentinië voor hem een veilig land is om naar toe te gaan. De rechtbank volgt verweerder in zijn standpunt dat de door eiser genoemde omstandigheden betrekking hebben op de algemene situatie in Argentinië en dat deze omstandigheden niet voldoende zijn voor de conclusie dat hij niet naar Argentinië kan afreizen om daar bescherming te zoeken. Dat eiser geen banden heeft met Argentinië en al op leeftijd is, zijn in zijn algemeenheid ook geen omstandigheden op grond waarvan Argentinië voor eiser niet meer kan worden aangemerkt als vestigingsalternatief. Nu verweerder heeft getoetst of Argentinië voor eiser een veilig land (een beschermingsalternatief) is, ziet de rechtbank aanleiding om de rechtsgevolgen in stand te laten. De door eiser genoemde uitspraken, geeft de rechtbank geen aanleiding om tot een ander oordeel te komen. Verweerder heeft alle door eiser genoemde omstandigheden bij de beoordeling betrokken en daarmee voldaan aan zijn bewijslast.
Conclusie
10. Eiser komt niet in aanmerking voor toelating op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a of b, van de Vw. De aanvraag is terecht afgewezen als ongegrond.
10. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit. De rechtbank ziet aanleiding om de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten.
10. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 759,- (1 punt voor het indienen van een beroepschrift met een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van dat besluit in stand blijven;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 759,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B. Fijnheer, rechter, in aanwezigheid van mr.S. Sari, griffier.
De uitspraak is uitgesproken en bekendgemaakt op:
en zal worden openbaar gemaakt door publicatie op www.rechtspraak.nl
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.ECLI:NL:RBDHA:2016:10531 en ECLI:N:RVS:2014:3385.
3.ABRvS van 18 juli 2014, ECLI:NL:RVS:2014:2815; ABRvS van 11 september 2015, ECLI:NL:RVS:2015:2954 en ABRvS van 8 oktober 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2397.
5.Zie pagina 3 van het voornemen die deel uitmaakt van het bestreden besluit.