ECLI:NL:RBDHA:2016:10531
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening+bodemzaak
- Rechtspraak.nl
Asielaanvraag en Dublinverordening: Bevoegdheid tot overdracht aan Kroatië
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 14 juli 2016 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij eiser, van Syrische nationaliteit, een aanvraag tot verlening van een verblijfsvergunning had ingediend. De staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder, had de aanvraag niet in behandeling genomen, omdat Kroatië verantwoordelijk zou zijn voor de behandeling van de aanvraag. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening om overdracht aan Kroatië te verbieden totdat op het beroep was beslist.
De rechtbank heeft vastgesteld dat verweerder al was aangevangen met de inhoudelijke behandeling van eisers asielrelaas, zoals bedoeld in artikel 2, aanhef en onder d, van de Dublinverordening. Dit betekent dat verweerder niet meer bevoegd was om eiser over te dragen aan Kroatië. De rechtbank oordeelde dat de claim te laat was gelegd en dat de gevolgen van technische mankementen binnen de risicosfeer van verweerder vallen. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en oordeelde dat verweerder het asielverzoek van eiser verder moest beoordelen.
De rechtbank heeft ook de proceskosten van eiser vergoed, vastgesteld op € 1.488,-. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen hebben de mogelijkheid om binnen een week hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheden van de overheid in asielprocedures en de toepassing van de Dublinverordening.