ECLI:NL:RBDHA:2022:10547

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 oktober 2022
Publicatiedatum
13 oktober 2022
Zaaknummer
C/09/613375 / HA ZA 21-534
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Goederenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot opheffing en wijziging van erfdienstbaarheid met betrekking tot een weg en elektriciteitskast

In deze civiele zaak, behandeld door de Rechtbank Den Haag, hebben eisers, [eiser 1] en [eiser 2], een vordering ingesteld tegen Stichting Vermogensbeheer Anatho. De eisers vorderen de opheffing van een erfdienstbaarheid van uitweg die op hun perceel rust, alsook de verwijdering van een elektriciteitskastje dat op hun grond staat. De rechtbank heeft vastgesteld dat de erfdienstbaarheid is gevestigd op 10 november 1914 en dat deze nog steeds van belang is voor de eigenaar van het heersende erf, Stichting Anatho. De rechtbank heeft de vordering tot opheffing van de erfdienstbaarheid afgewezen, omdat niet is komen vast te staan dat Stichting Anatho geen redelijk belang meer heeft bij de uitoefening ervan. Daarnaast heeft de rechtbank de vordering van Stichting Anatho tot wijziging van de erfdienstbaarheid afgewezen, omdat er geen onvoorziene omstandigheden zijn die een wijziging rechtvaardigen. De rechtbank heeft wel geoordeeld dat de eisers de drempels die zij op de weg hebben aangelegd, moeten verwijderen, omdat deze een inbreuk maken op de erfdienstbaarheid. De rechtbank heeft de vordering tot verwijdering van het elektriciteitskastje toegewezen, omdat Stichting Anatho geen recht heeft op het gebruik ervan. De proceskosten zijn gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK DEN HAAG

Team handel
zaaknummer / rolnummer: C/09/613375 / HA ZA 21-534
Vonnis van 12 oktober 2022
in de zaak van

1.[eiser 1] te [plaats 1] ,

2.
[eiser 2]te [plaats 1] ,
eisers in conventie,
verweerders in reconventie,
advocaat mr. A.P. van Dijk te Den Haag,
tegen
STICHTING VERMOGENSBEHEER ANATHOte [plaats 1] ,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
advocaat mr. D.G. Lasschuit te Leiden.
Partijen worden hierna [eisers] en Stichting Anatho genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het procesdossier bestaat uit de volgende stukken:
  • de dagvaarding van 27 mei 2021, met producties 1 tot en met 7;
  • de conclusie van antwoord in conventie tevens conclusie van eis in reconventie, met producties 1 tot en met 12;
  • de akte indienen nadere producties tevens conclusie van antwoord in reconventie, met producties 8 tot en met 12;
  • het tussenvonnis van 13 april 2022, waarbij een descente en een mondelinge behandeling zijn bevolen;
  • de akte indienen nadere producties tevens wijziging van eis, met producties 13 tot en met 21 aan de zijde van [eisers] ;
  • de akte overleggen producties tevens wijziging en vermeerdering van eis, met producties 13 tot en met 47 aan de zijde van Stichting Anatho;
  • de antwoordakte vermeerdering van eis aan de zijde van Stichting Anatho; en
  • het proces-verbaal van de descente van 5 juli 2022.
1.2.
De descente heeft plaatsgevonden op 5 juli 2022. Aansluitend heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden, waarvan de griffier aantekeningen heeft gemaakt. Het proces-verbaal van de descente is buiten de aanwezigheid van partijen opgemaakt. Partijen zijn in de gelegenheid gesteld om eventuele onjuistheden van feitelijke aard per brief aan de rechtbank kenbaar te maken. Bij brief van 7 september 2022 heeft Stichting Anatho haar opmerkingen op het proces-verbaal kenbaar gemaakt. Bij brief van 15 september 2022 hebben [eisers] hun opmerkingen op het proces-verbaal kenbaar gemaakt. Het proces-verbaal van de descente wordt gelezen met inachtneming van deze opmerkingen.
1.3.
Ten slotte is na een aanhouding voor het beproeven van een schikking een datum voor het wijzen van vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eisers] zijn sinds 2 oktober 2014 eigenaar van een perceel grond met woning en toebehoren aan de [adres 1] te [plaats 1] , kadastraal bekend gemeente [plaats 1] , [sectieletter 1] , [sectienummer 1] (hierna: [perceelnr 1] ).
2.2.
Stichting Anatho is sinds 31 december 2020 eigenaar van een perceel landbouwgrond achter de [adres 2] te [plaats 1] , kadastraal bekend gemeente [plaats 1] , [sectieletter 1] , [sectienummer 2] (hierna: [perceelnr 2] ). Stichting Anatho heeft [perceelnr 2] gekocht van de heer [naam 1] (hierna: [naam 1] ) en mevrouw [naam 2] (hierna: [naam 2] ). [naam 1] en [naam 2] zijn bestuurders van Stichting Anatho.
2.3.
Op dit moment zijn [naam 1] en [naam 2] (in privé) eigenaar van het perceel, kadastraal bekend gemeente [plaats 1] , [sectieletter 1] , [sectienummer 3] (hierna: [perceelnr 3]
) en het perceel grond met woning aan de [adres 2] te [plaats 1] , kadastraal bekend gemeente [plaats 1] , [sectieletter 1] , [sectienummer 4] (hierna: [perceelnr 4] ).
2.4.
De huidige kadastrale situatie volgt uit de volgende kaart (
figuur 1):
figuur 1
2.5.
Op [perceelnr 1] (het perceel van [eisers] ) rust een erfdienstbaarheid van uitweg ten behoeve van onder meer [perceelnr 2] (het perceel van Stichting Anatho). Deze erfdienstbaarheid is gevestigd op 10 november 1914 en als volgt omschreven:
“Ten vierde: de aan den verkoopers in eigendom verblijvende kadastrale perceelen gemeente [plaats 2] [sectieletter 2] nommer [4x perceelnrs] en gemeente [plaats 1] [sectieletter 1] nommers [2x perceelnrs] worden belast met de erfdienstbaarheid van uitweg ter breedte van minstens drie meter, gemeten op den vlakken grond ten behoeve van het in deze verkochte perceel van en naar den weg.”
2.6.
De in 2.5 genoemde weg (hierna: de weg) is 3,10 meter breed.
2.7.
In de leveringsakte van 2 oktober 2014 waarbij [eisers] eigenaar werden van [perceelnr 1] , is de volgende tekst opgenomen:
BEPALINGEN KOOPOVEREENKOMST
(…)
Koper is bekend met de erfdienstbaarheden die rusten op dit gedeelte van het perceel, zie bijgevoegde Kadastrale kaart.Het pad moet circa 5” (vijf) “meter breed zijn, gemeten vanuit de erfgrens.Er ligt een elektriciteitskabel naar het achtergelegen schuurtje met een elektriciteitskastje aan de weg.”
2.8.
De zoon van [eisers] (hierna: [naam 3] ) heeft een brief d.d. 14 augustus 2016 aan de rechtsvoorgangers van Stichting Anatho, de heer [naam 4] en de heer [naam 5] , gestuurd, met daarin de volgende tekst:
“(…) Fijn dat jullie de lelijke oude meterkast van het pomphuis aan de weg willen vervangen met een nieuwe, dat staat wat netter.
Ik heb jouw verzoek om de kast in verband met nieuw te plaatsen hekwerk te verplaatsen binnen in onze tuin voor de veiligheid met mijn ouders nog even besproken.
Zij vinden het prima als jullie dan vanaf volgend jaar met de start jaarlijkse bijdrage onderhoud overpad ook meer meebetalen dan de andere buren.
Ons hekwerk wordt zoals het er naar uitziet in november of voorjaar volgend jaar geplaatst dus graag de nieuwe kast plaatsen voor die tijd.”
2.9.
Bij brief van 30 december 2019 heeft de heer [naam 4] , mede namens
[naam 5] , als volgt aan [eisers] bericht:
“Hierbij bericht ik u dat het perceel grond, gelegen achter uw woning en waarvoor ik, ten behoeve van de erfdienstbaarheid van overpad, in 2019 € 386,25 onderhoudskosten betaalde, niet meer in mijn bezit is.
Ik ga ervan uit dat u de onderhoudskosten voor 2020 en volgende bij de nieuwe eigenaar in rekening brengt.”
2.10.
Op 30 maart 2020 hebben [eisers] de heer [naam 1] (bestuurder van Stichting Anatho) aangeschreven met het verzoek om, onder andere, (i) de jaarlijkse bijdrage in onderhoudskosten voor de weg te betalen, (ii) te voldoen aan de volgens [eisers] bestaande afspraken over het gebruik van het recht van overpad en (iii) het elektriciteitskastje op het perceel van [eisers] te verwijderen. Daarnaast hebben [eisers] in een e-mail van 16 april 2021 aan Stichting Anatho verzocht om een bedrag van € 1.542,75 aan schadevergoeding voor herstelwerkzaamheden aan de weg te betalen. Stichting Anatho heeft aan beide verzoeken geen gehoor gegeven.
2.11.
Op 27 mei 2021 hebben [eisers] Stichting Anatho gedagvaard.
2.12.
Op 8 juli 2021 heeft de heer [naam 4] in een e-mail het volgende verklaard:
“Op jouw verzoek kan ik je als buurman en vorige eigenaar van je [perceelnr 2] , dat voordien toebehoorde tot ons [perceelnr 5] , het volgende berichten.
Aangaande het gestelde in de dagvaarding onder punt 9 kan ik verklaren dat de genoemde electrakast, die dient ter voorziening van elektriciteit aan de waterpomp op je land, al geruime tijd op die plaats staat.
De Kast stond er in ieder geval al jaren voordat [eiser 1] daar kwam wonen en is bij mijn weten nooit verplaatst.
Ergens in 2015 heb ik vastgesteld dat de kast door tijd en weersinvloeden slecht geworden was en besloten om deze te herstellen. Daartoe heb ik een handige klusser in de arm genomen. Die heeft toen de oude kast vervangen voor de huidige en ik heb hem daarvoor contant betaald.
De vervanging van de kast heeft toen een paar dagen in beslag genomen, waarbij tenminste 3 man af- en gewerkt hebben. Lijkt mij sterk dat de [eiser 1] dat niet gemerkt heeft. Hij heeft mij er ook nooit over aangesproken.”
2.13.
In een schrijven van 21 juni 2022 heeft de heer [naam 6], technisch specialist van Heemskerk Riooltechniek, het volgende verklaard:
Verklaring i.v.m. vervanging stroomkast – [adres 1] te [plaats 2]
In 2017 hebben wij in opdracht van dhr. [naam 5] en [naam 4] , de oude in slecht zijnde staat Polyester kast vervangen door één nieuwe RVS kast inclusief RVS sokkel.
Wij hebben de nieuwe kast op exact dezelfde locatie teruggeplaatst, dit kon ook niet anders omdat het kWh meterbord inclusief voedingskabel net lang genoeg was om deze terug te monteren in de nieuwe kast.”

3.Het geschil

in conventie

3.1.
[eisers] vorderen bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, samengevat en na wijziging van eis en na nadere toelichting tijdens de mondelinge behandeling:
primair
I. op te heffen de erfdienstbaarheid van uitweg ter breedte van minstens drie meter zoals deze is gevestigd bij akte van 10 november 1914 en voor zover deze thans bestaat ten behoeve van het heersende erf, [perceelnr 2] , en ten laste van het dienende erf, [perceelnr 1] ;
II. Stichting Anatho te veroordelen tot het verlenen van medewerking aan het inschrijven van deze opheffing in de openbare registers voor zover dat is vereist, een en ander op verbeurte van een dwangsom van € 500,- per dag dat Stichting Anatho daarmee in gebreke blijft;
subsidiair
III. Stichting Anatho te veroordelen om per 1 januari 2023 jaarlijks, vóór 1 januari van het betreffende jaar, aan [eisers] te voldoen een onderhoudsbijdrage voor de weg van € 434,73 per jaar, welk bedrag jaarlijks wordt geïndexeerd met 3%;
primair en subsidiair
IV. Stichting Anatho te veroordelen tot betaling van € 1.266,58, zijnde de verschuldigde onderhoudsbijdragen over de jaren 2020 (€ 409,78), 2021 (€ 422,07) en 2022 (€ 434,73) en een bedrag van € 1.542,75 ter zake van herstelkosten aan de weg, de bedragen te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 24 april 2021 tot aan de dag van volledige voldoening;
V. Stichting Anatho te veroordelen om binnen één maand na betekening van het vonnis de zich op het perceel van [eisers] bevindende elektriciteitskast te verwijderen en verwijderd te houden, bij (niet) tijdige voldoening daaraan, Stichting Anatho een dwangsom verbeurt van € 1.000,- per dag, een gedeelte van een dag voor een volle gerekend;
VI. Stichting Anatho te veroordelen in de kosten van het geding.
3.2.
Stichting Anatho voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
in reconventie
3.4.
Stichting Anatho vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, samengevat en na wijziging van eis en eisvermeerdering en na nadere toelichting tijdens de mondelinge behandeling:
primair
I. dat de bestaande erfdienstbaarheid op grond van artikel 5:80 BW zodanig wordt gewijzigd, dat de breedte van de erfdienstbaarheid van weg wordt vergroot van drie naar vijf meter;
subsidiair
II. [eisers] te veroordelen om binnen 30 dagen na betekening van het vonnis de door hen aan het begin van de weg, waar deze uitkomt op de [straatnaam] , geplaatste hekwerken en bloembakken te verwijderen en verwijderd te houden, zulks op verbeurte van een dwangsom van € 5.000,- per dag voor iedere dag dat [eisers] na 30 dagen na betekening van het vonnis in gebreke blijven daaraan te voldoen;
primair en subsidiair
III. [eisers] te veroordelen om binnen 30 dagen na betekening van het vonnis de door hen in de weg aangelegde drempels te verwijderen, zulks op verbeurte van een dwangsom van € 5.000,- per dag voor iedere dag dat zij in gebreke blijven aan het vonnis te voldoen;
IV. [eisers] te verbieden om de erfdienstbaarheid van weg na twee dagen na betekening van het vonnis op welke wijze en op welk tijdstip dan ook af te sluiten of het gebruik daarvan te verhinderen, zulks op verbeurte van een dwangsom van
€ 5.000,- per overtreding en voor iedere dag dat de overtreding voortduurt;
V. voor recht te verklaren dat met betrekking tot de elektriciteitskast op het perceel van [eisers] en de kabel die vanaf de openbare weg naar deze kast loopt en vanaf deze kast naar het pomphuisje op het erf van Stichting Anatho loopt door verjaring een erfdienstbaarheid is ontstaan tot het hebben van deze kast en deze kabels op het perceel van [eisers] ;
VI. [eisers] te verbieden om na twee dagen na betekening van het vonnis met de bestuurders van Stichting Anatho, hun kinderen, hun huurders en de door hen in te schakelen hulppersonen contact te hebben, hen aan te spreken of telefonisch, schriftelijk, via derden, via social media of anderszins contact met hen op te nemen, zulks op verbeurte van een dwangsom van € 10.000,- per overtreding;
VII. [eisers] te veroordelen om binnen 30 dagen na betekening van het vonnis toestemming en medewerking te verlenen om de verouderde elektriciteitsmeter te vervangen door een slimme meter, zulks op verbeurte van een dwangsom van
€ 5.000,- per dag voor iedere dag dat zij in gebreke blijven aan het vonnis te voldoen;
VIII. [eisers] te veroordelen om € 1.631,25 aan Stichting Anatho te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 15 dagen na 23 juni 2022;
IX. [eisers] te veroordelen in de kosten van het geding.
3.5.
[eisers] voeren verweer.
3.6.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Gelet op de samenhang van de vorderingen in conventie en in reconventie, ziet de rechtbank aanleiding om deze gezamenlijk te bespreken.
Opheffing erfdienstbaarheid (vorderingen I en II [eisers] )
4.2.
[eisers] vorderen ten eerste opheffing van de erfdienstbaarheid van weg voor zover deze bestaat ten behoeve van [perceelnr 2] . In het verlengde daarvan vorderen zij dat Stichting Anatho wordt veroordeeld om medewerking te verlenen aan de inschrijving van die opheffing in de openbare registers.
4.3.
In artikel 5:79 BW is bepaald dat op vordering van de eigenaar van een dienend erf ( [eisers] ) een erfdienstbaarheid kan worden opgeheven als de eigenaar van het heersend erf (Stichting Anatho) geen redelijk belang meer heeft bij de uitoefening van de erfdienstbaarheid en het niet aannemelijk is dat de mogelijkheid van uitoefening of het redelijk belang daarbij (in de toekomst) zal terugkeren. Bij deze beoordeling mogen alleen de belangen van de eigenaar van het heersend erf een rol spelen, behalve in het geval waarin misbruik van bevoegdheid wordt gemaakt (vgl. HR 28 maart 2014, ECLI:NL:HR:2014:736). Verder heeft te gelden dat een redelijk belang ontbreekt als voortzetting van de erfdienstbaarheid voor de gerechtigde niet van enige betekenis moet worden geacht. Hiervan zal echter niet snel sprake zijn. Zo heeft een gerechtigde onder meer een redelijk belang als hij door uitoefening van de erfdienstbaarheid een kortere afstand tot zijn perceel behoeft af te leggen dan hij anders zou moeten afleggen (vgl. HR 21 december 2018, ECLI:NL:HR:2018:2373).
4.4.
De rechtbank wijst de vordering tot opheffing van de erfdienstbaarheid af omdat niet is komen vast te staan dat Stichting Anatho geen redelijk belang meer heeft bij de uitoefening daarvan. Daartoe overweegt de rechtbank als volgt.
4.5.
[eisers] betogen dat [perceelnr 2] ook kan worden bereikt via de percelen
[perceelnr 3] en [perceelnr 4] die in handen zijn van de bestuurders van Stichting Anatho en dat Stichting Anatho op dit moment ook geen huurders meer heeft. De rechtbank acht dit onvoldoende om aan te nemen dat Stichting Anatho geen redelijk belang meer heeft bij de uitoefening van de erfdienstbaarheid. De percelen [perceelnr 3] en [perceelnr 4] zijn namelijk geen eigendom van Stichting Anatho en als deze percelen in de toekomst zouden worden verkocht aan een derde, heeft Stichting Anatho geen uitweg meer naar de openbare weg. Reeds daarom heeft Stichting Anatho belang bij instandhouding van de erfdienstbaarheid. Verder spelen de belangen van [eisers] bij opheffing geen rol, behalve in het geval waarin Stichting Anatho misbruik van bevoegdheid maakt. De lat voor misbruik van bevoegdheid ligt hoog. [eisers] voeren in dit kader aan dat (huurders van) Stichting Anatho – buiten de weg – over het terrein van [eisers] rijdt/rijden en dat [eisers] en [naam 3] meermaals zijn uitgescholden en/of gefilmd. Wat daar ook van zij, deze omstandigheden leveren naar het oordeel van de rechtbank geen misbruik van bevoegdheid aan de zijde van Stichting Anatho op die opheffing van de erfdienstbaarheid rechtvaardigt.
4.6.
De vordering tot opheffing van de erfdienstbaarheid en de gevorderde medewerking tot inschrijving van die opheffing (vorderingen I en II van [eisers] ) worden daarom afgewezen.
Wijziging erfdienstbaarheid (vordering I in reconventie Stichting Anatho)
4.7.
Stichting Anatho vordert op haar beurt wijziging van de erfdienstbaarheid op grond van artikel 5:80 BW, zodanig dat de breedte van de erfdienstbaarheid wordt vergroot van drie naar vijf meter.
4.8.
Wijziging op grond van artikel 5:80 BW is alleen aan de orde als sprake is van onvoorziene omstandigheden op grond waarvan (i) de uitoefening van de erfdienstbaarheid blijvend of tijdelijk onmogelijk is geworden of (ii) het belang van de eigenaar van het heersende erf (Stichting Anatho) aanzienlijk is verminderd. De wijziging kan slechts ten doel hebben het herstel van de mogelijkheid van uitoefening dan wel van het belang dat partijen bij de vestiging op het oog hadden. Dit brengt mee dat de mogelijkheid tot wijziging beperkt blijft tot die gevallen waarin aangenomen kan worden dat, als partijen met de gewijzigde omstandigheden rekening hadden gehouden, zij aan de erfdienstbaarheid een ruimere inhoud hadden gegeven.
4.9.
Anders dan Stichting Anatho betoogt, is in deze kwestie geen sprake van onvoorziene omstandigheden die de uitoefening van de erfdienstbaarheid (praktisch) onmogelijk maken. In de vestigingsakte van 10 november 1914 is expliciet vastgelegd dat de weg minstens drie meter breed moet zijn. Tussen partijen staat niet ter discussie dat de weg ter hoogte van de geplaatste hekwerken 3,10 meter breed is. In zoverre voldoet de weg dus aan de afspraken in de vestigingsakte. Dat er in de leveringsakte van 2 oktober 2014 tussen [eisers] en hun rechtsvoorganger staat opgenomen dat de weg circa vijf meter breed moet zijn, gemeten vanaf de erfgrens, doet daar niet aan af. Zoals Stichting Anatho ook onderkent, is deze afspraak niet in de vorm van een erfdienstbaarheid gevestigd waaraan Stichting Anatho rechten kan ontlenen. Daarnaast is niet gesteld of gebleken dat Stichting Anatho op andere manier rechten aan die (partij)afspraak kan ontlenen.
4.10.
Stichting Anatho voert verder nog aan dat de door [eisers] langs de weg aangebrachte erfafscheiding en drempels het vrijwel onmogelijk maken om vanaf de [straatnaam] met landbouwvoertuigen of ander zwaar materiaal de weg op of af te rijden. Volgens Stichting Anatho was dat voorheen anders en kon de eigenaar van [perceelnr 2] ongehinderd gebruik maken van de weg. Nog los van de vraag of de stelling van Stichting Anatho feitelijk juist is, geldt dat zij eraan voorbij gaat dat dit geen onvoorziene omstandigheden betreffen als bedoeld in artikel 5:80 BW. Een mogelijke schending van de erfdienstbaarheid (bijvoorbeeld onrechtmatige inperking daarvan) door [eisers] als nieuwe eigenaar is geen situatie die partijen bij de vestiging van de erfdienstbaarheid niet hadden kunnen voorzien. Ook anderszins is niet gesteld of gebleken dat partijen bij de vestiging van de erfdienstbaarheid een ruimere inhoud hadden gegeven aan de erfdienstbaarheid als zij rekening hadden gehouden met de gewijzigde omstandigheden.
4.11.
De vordering tot wijziging van de erfdienstbaarheid (vordering I van Stichting Anatho) wordt daarom afgewezen.
Hekwerken, bloembakken en drempels (vorderingen II en III Stichting Anatho)
4.12.
Stichting Anatho vordert subsidiair, voor zover de erfdienstbaarheid van weg niet kan worden gewijzigd, dat [eisers] wordt veroordeeld om de aan het begin van de weg, waar deze uitkomt op de [straatnaam] , geplaatste hekwerken en bloembakken te verwijderen en verwijderd te houden, op straffe van een dwangsom. Daarnaast vordert zij verwijdering van de door [eisers] in de weg aangelegde drempels, ook op straffe van een dwangsom. Aan deze vorderingen legt Stichting Anatho ten grondslag dat [eisers] inbreuk maken op de erfdienstbaarheid.
4.13.
Uitgangspunt bij de beoordeling van dit geschilpunt is artikel 5:73 lid 1 BW. Uit die bepaling volgt dat de inhoud van de erfdienstbaarheid en de wijze van uitoefening daarvan worden bepaald door de akte van vestiging en, voor zover in die akte regels daarover ontbreken, door de plaatselijke gewoonte. Bestaat er ook dan nog twijfel, dan is beslissend de wijze waarop de erfdienstbaarheid geruime tijd te goeder trouw is uitgeoefend. Bij de uitleg van de akte van vestiging komt het aan op de in de notariële akte tot uitdrukking gebrachte partijbedoeling, die moet worden afgeleid uit de in de akte gebruikte bewoordingen, uit te leggen naar objectieve maatstaven in het licht van de gehele inhoud van de akte.
4.14.
Zoals hiervoor bij 4.9 reeds is besproken, is in de vestigingsakte van 10 november 1914 expliciet vastgelegd dat de weg minstens drie meter breed moet zijn. De wijze van uitoefening van de erfdienstbaarheid is niet in de akte bepaald, zodat moet worden teruggevallen op de plaatselijke gewoonte.
Hekwerken
4.15.
De rechtbank begrijpt uit de stellingen van Stichting Anatho dat de plaatselijke gewoonte sinds de vestiging van de erfdienstbaarheid was dat landbouwvoertuigen zonder beperkingen over de weg konden rijden. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de heer [naam 7] (hierna: [naam 7]), eigenaar van het perceel, kadastraal bekend gemeente [plaats 1] , [sectieletter 1] , [sectienummer 6] (hierna: [perceelnr 6]), daarover verklaard dat men vroeger al met trekkers en aanhangers over de weg reed en dat de ontwikkeling is dat er tegenwoordig steeds zwaarder materieel wordt gebruikt. Volgens Stichting Anatho kunnen de huidige landbouwvoertuigen door de geplaatste hekwerken de draai vanaf de openbare weg naar de weg niet meer maken en zijn [eisers] daarom gehouden om deze hekwerken te verwijderen.
4.16.
De rechtbank gaat daar niet in mee. Hoewel [eisers] niet weerspreken dat de weg sinds jaar en dag wordt gebruikt voor landbouwvoertuigen, hebben zij terecht opgemerkt dat de landbouwvoertuigen wel degelijk de weg op kunnen draaien. Op de door Stichting Anatho overgelegde filmpjes is te zien dat de draai weliswaar niet makkelijk, maar ook niet onmogelijk is. Verder hebben [eisers] naar voren gebracht dat er, sinds Stichting Anatho eigenaar is van [perceelnr 2] , met steeds zwaarder materieel over de weg wordt gereden. De rechtbank begrijpt de stelling van [eisers] zo dat het materieel dat (de huurders van) Stichting Anatho gebruikt/gebruiken, groter is dan hetgeen de plaatselijke gewoonte was/is. Die stelling wordt ook onderschreven door de verklaring van de oud-huurder van Stichting Anatho, de heer [naam 8] (hierna: [naam 8]), die verklaart dat
“de landbouwmachines anno 2022 wat groter en breder zijn.”Hoewel het betreden van de weg met groter en zwaarder materieel – voor zover dat lukt binnen de breedte van drie meter – in principe mag, kan van [eisers] niet worden verwacht dat zij de weg verbreden door de hekwerken weg te halen om zo plaats te bieden aan het steeds groter wordende materieel. Dat zou, gelet op de plaatselijke gewoonte, resulteren in een onevenredige verzwaring van de erfdienstbaarheid.
4.17.
De conclusie is dat [eisers] de hekwerken niet hoeven te verwijderen en dat de vordering van Stichting Anatho op dit punt (vordering II Stichting Anatho, voor wat betreft de hekken) wordt afgewezen.
Bloembakken
4.18.
Nu de rechtbank tijdens de descente heeft vastgesteld dat er geen bloembakken op de weg meer aanwezig zijn, heeft Stichting Anatho geen belang meer bij haar vordering tot verwijdering van de bloembakken. De rechtbank zal de vordering van Stichting Anatho op dit punt (vordering II van Stichting Anatho, voor wat betreft de bloembakken) daarom afwijzen.
Drempels
4.19.
Ten aanzien van de op de weg aanwezige drempels overweegt de rechtbank als volgt. Tussen partijen is niet in geschil dat de weg voorheen, dat wil zeggen voordat [eisers] eigenaar werden van [perceelnr 1] , onverhard was en dat op de weg geen drempels aanwezig waren. Ook staat vast dat zowel Stichting Anatho als haar rechtsvoorgangers met landbouwvoertuigen over de weg hebben gereden. Verder is niet in geschil dat [eisers] de weg in 2015 gedeeltelijk hebben verhard en, in afwijking van de plaatselijke gewoonte, recentelijk drempels op de weg hebben aangebracht. Stichting Anatho heeft middels foto’s en een video voldoende onderbouwd dat de door [eisers] aangelegde drempels dermate hoog zijn dat het niet langer mogelijk is om met lage voertuigen, zoals een personenauto of een busje over de weg te rijden zonder de bodem van de auto te beschadigen. Met de aanleg van de drempels maken [eisers] dus een inbreuk op de wijze van uitoefening van de erfdienstbaarheid.
4.20.
De conclusie is dat [eisers] de drempels zullen moeten verwijderen. De rechtbank zal de vordering van Stichting Anatho (vordering III van Stichting Anatho) daarom toewijzen, met dien verstande dat [eisers] de drempels binnen dertig dagen na betekening van het vonnis moeten verwijderen, op straffe van een dwangsom van € 500,- per dag dat [eisers] hieraan niet voldoen en met een maximum van € 5.000,-.
4.21.
De aanleiding voor de aanleg van de drempels door [eisers] was dat er te hard zou worden gereden over de weg. De rechtbank geeft Stichting Anatho daarom in overweging om afspraken over de rijsnelheid te maken met eventuele (toekomstige) huurders.
Verbod afsluiting erfdienstbaarheid van weg (vordering IV Stichting Anatho)
4.22.
Verder vordert Stichting Anatho een verbod voor [eisers] om de weg op welke wijze en op welk tijdstip dan ook af te sluiten of het gebruik daarvan te verhinderen. Volgens Stichting Anatho maken [eisers] de uitoefening van de erfdienstbaarheid regelmatig onmogelijk door de weg af te sluiten door het plaatsen van een met beton gevulde vuilnisbak en een rood met wit gekleurde ketting. Ter onderbouwing hebben zij diverse foto’s, een filmpje en een verklaring van [naam 8] overgelegd waaruit dit blijkt. [eisers] hebben niet weersproken dat zij de weg soms afsluiten, maar volgens hen is dat alleen op zon- en feestdagen en gaat het om een – eenvoudig te verwijderen – groenbak met een simpele plastic ketting. Volgens [eisers] wordt Stichting Anatho hierdoor niet belemmerd in de uitoefening van de erfdienstbaarheid.
4.23.
De rechtbank stelt voorop dat in de vestigingsakte van de erfdienstbaarheid niets is bepaald over de mogelijkheid tot beperking van de toegang van de weg. Uitgangspunt is dus een onbelemmerde uitweg voor Stichting Anatho, zonder algehele afsluiting of blokkade van de weg op gezette tijden. [eisers] moeten er dus voor zorgen dat Stichting Anatho onbelemmerd toegang houdt om de erfdienstbaarheid uit te oefenen, ook op zon- en feestdagen. Verder blijkt uit de door Stichting Anatho overgelegde filmpjes dat [eisers] de toegang van de weg hebben belemmerd met een container en plastic ketting, maar ook door zelf op de container te gaan zitten en voorts te weigeren om (de voormalig huurder van) Stichting Anatho toegang te verlenen. Om die reden heeft Stichting Anatho belang bij het door haar gevorderde verbod op het verhinderen van het gebruik van de erfdienstbaarheid van weg door Stichting Anatho.
4.24.
Het gevorderde verbod op afsluiting van de weg kan echter in zijn algemeenheid niet worden toegewezen. Stichting Anatho ziet daarbij over het hoofd dat [eisers] op grond van artikel 5:48 BW in beginsel de bevoegdheid hebben om hun erf af te sluiten. Maken [eisers] van die bevoegdheid gebruik, dan moeten zij er wel voor zorgen dat Stichting Anatho onbelemmerde toegang behoudt tot het erf om de erfdienstbaarheid uit te kunnen oefenen. In de regel zal dit betekenen dat [eisers] aan Stichting Anatho de mogelijkheid moeten bieden om zich op elk moment en zonder telkens afhankelijk te zijn van de directe medewerking van [eisers] , de toegang tot het erf te verschaffen ter uitoefening van de erfdienstbaarheid (zie HR 23 juni 2006, ECLI:NL:HR:2006:AW6598). Nu Stichting Anatho niet heeft toegelicht waarom de afsluiting van de weg in algemene zin moet worden verboden, kan dit gedeelte van de vordering niet worden toegewezen.
4.25.
De rechtbank zal de door Stichting Anatho ingestelde vordering (vordering IV van Stichting Anatho) daarom toewijzen voor zover het betrekking heeft op de belemmering van de toegang tot de weg, met daaraan gekoppeld een dwangsom van € 1.000,- per overtreding, met een maximum van € 10.000,-.
Onderhoudsbijdrage (vorderingen III en IV gedeeltelijk [eisers] )
4.26.
[eisers] stellen zich verder op het standpunt dat Stichting Anatho is gehouden om een onderhoudsbijdrage te betalen voor het gebruik van de weg. In dat kader hebben [eisers] aangevoerd dat zij met de rechtsvoorgangers van Stichting Anatho hebben afgesproken dat zij meebetalen aan het onderhoud van de weg. [eisers] vorderen daarom betaling van een bedrag van in totaal € 1.266,58, welk bedrag bestaat uit de verschuldigde onderhoudsbijdragen over de jaren 2020 (€ 409,78), 2021 (€ 422,07) en 2022 (€ 434,73). Ook vorderen zij veroordeling van Stichting Anatho tot betaling van een bedrag van € 434,73 per jaar aan onderhoudsbijdrage, met ingang van 1 januari 2023 en jaarlijks te indexeren met 3%.
4.27.
De rechtbank oordeelt dat deze vordering moet worden afgewezen, omdat er geen rechtsgrond voor de gevorderde betaling bestaat. Zoals Stichting Anatho terecht aanvoert, blijkt nergens uit dat zij gehouden is om retributie in de zin van artikel 5:70 BW te betalen of anderszins bij te dragen in de onderhoudskosten. Ook heeft zij terecht aangevoerd dat zij geen partij is bij de overeenkomst waarop [eisers] zich beroepen. Deze overeenkomst hebben [eisers] immers gesloten met de rechtsvoorgangers van Stichting Anatho en het is niet vast komen te staan dat deze overeenkomst is overgegaan op Stichting Anatho. Uit de door [eisers] overgelegde brief van de rechtsvoorganger van Stichting Anatho – waarin staat dat hij ervan uitgaat dat [eisers] de onderhoudskosten voor 2020 en volgende bij de nieuwe eigenaar in rekening zullen brengen – kan dat in ieder geval niet worden afgeleid (zie onder 2.9).
4.28.
De conclusie is dat, nu een rechtsgrond voor de gevorderde onderhoudsbijdrage ontbreekt, de vorderingen van [eisers] (vorderingen III en IV gedeeltelijk van [eisers] ) op dit punt zullen worden afgewezen.
Herstelkosten pad (vordering IV gedeeltelijk [eisers] )
4.29.
[eisers] vorderen voorts een bedrag van € 1.542,75 voor de herstelkosten aan de weg. De rechtbank begrijpt uit de stellingen van [eisers] dat zij een beroep doen op onrechtmatige daad. Volgens [eisers] veroorzaakt het zware verkeer dat over de weg rijdt schade, doordat de kanten van de weg kapot worden gereden en er beschadigingen aan en spoorvorming in het wegdek zijn ontstaan. Tijdens de mondelinge behandeling hebben [eisers] toegelicht dat de schade in 2021 door de voormalig huurder van Stichting Anatho is veroorzaakt. De rechtbank begrijpt het standpunt van [eisers] aldus dat Stichting Anatho onrechtmatig jegens hen handelt, omdat het gedrag van haar huurder aan haar moet worden toegerekend. Stichting Anatho betwist dat zij aansprakelijk is voor de gestelde schade. Volgens haar is er geen schade en zelfs als die er zou zijn, dan is die schade het gevolg van het feit dat [eisers] de weg hebben verhard. Verder wijst Stichting Anatho erop dat zij niet aansprakelijk is voor eventuele schade die door haar huurder zou zijn veroorzaakt en dat [eisers] zich in dat geval tot haar huurder moeten wenden.
4.30.
De rechtbank oordeelt dat de schadevergoedingsvordering van [eisers] moet worden afgewezen en licht dat als volgt toe. Niet in geschil is dat de weg van oorsprong onverhard was en dat [eisers] de weg omstreeks 2015 op eigen initiatief gedeeltelijk hebben verhard. [eisers] hebben daarmee het risico genomen dat – in ieder geval voor wat betreft het verharde deel van de weg – verzakking kon optreden. Het kan echter in het midden blijven voor wiens rekening en risico de verzakking moet komen, aangezien niet is vast komen te staan dat de door [eisers] gestelde schade door Stichting Anatho of haar huurder is veroorzaakt. Ter zitting hebben [eisers] namelijk zelf verklaard dat de heer [naam 9] (hierna: [naam 9]), eigenaar van het perceel kadastraal bekend gemeente [plaats 1] , [sectieletter 1] , [sectienummer 7] (hierna: [perceelnr 7]), het begin van de weg heeft beschadigd. Verder heeft [naam 7] verklaard dat zijn huurders ook met zwaar materieel gebruik hebben gemaakt van de weg. Als de rechtbank tot uitgangspunt neemt dat de schade inderdaad is veroorzaakt door zwaar materieel, dan kan bij deze stand van zaken dus niet worden vastgesteld dat de schade volledig of in overwegende mate door Stichting Anatho of haar huurder is veroorzaakt. De vordering van [eisers] moet reeds om die reden worden afgewezen.
Elektriciteitskastje en kabels (vordering V [eisers] en vordering V Stichting Anatho)
4.31.
Verder is tussen partijen in geschil of het elektriciteitskastje dat op [perceelnr 1] staat door Stichting Anatho moet worden verwijderd. [eisers] menen dat dit het geval is, omdat de bruikbaarheid van hun perceel afneemt door de aanwezigheid van het elektriciteitskastje. Ook stellen zij dat het onwenselijk is dat zij Stichting Anatho toegang moeten verschaffen tot het elektriciteitskastje, omdat de verhoudingen tussen partijen verstoord zijn en het bovendien een inbreuk op het recht van privacy van [eisers] oplevert.
Ontstaan erfdienstbaarheid door verjaring
4.32.
Stichting Anatho betwist de stellingen van [eisers] en doet allereerst een beroep op verjaring. Volgens Stichting Anatho heeft het elektriciteitskastje (de rechtbank begrijpt: ook de kabels die van en naar het elektriciteitskastje leiden) altijd op dezelfde plek op [perceelnr 1] gestaan. Volgens Stichting Anatho is zij door verjaring eigenaar geworden van een erfdienstbaarheid tot het hebben van een elektriciteitskastje en kabels op de grond van [eisers]
4.33.
De rechtbank neemt tot uitgangspunt dat Stichting Anatho – voor zover het betreft het omhulsel van de nutsvoorzieningen – eigenaar is van het elektriciteitskastje. Dat heeft zij op de mondelinge behandeling bevestigd. Verder gaat de rechtbank ervan uit dat het elektriciteitskastje (met kabels) in ieder geval sinds 1997 op [perceelnr 1] aanwezig is. Dat volgt uit een – door Stichting Anatho overgelegde – e-mail van de makelaar van [naam 1] van 10 juni 2022, waarin hij als volgt verklaart:
“de heren [naam 10] hebben verklaart dat in 1997 een elektriciteitskast is geplaatst aan de weg t.b.v. de waterpomp op het achtergelegen land.”Die verklaring is niet door [eisers] weersproken. Dat betekent dat de vraag of sprake is van het ontstaan van een erfdienstbaarheid door verjaring, moet worden beantwoord naar de regels voor verjaring zoals die zijn opgenomen in het huidige Burgerlijk Wetboek (die vanaf 1 januari 1992 gelden).
4.34.
Een erfdienstbaarheid kan door verjaring ontstaan door een onafgebroken en ondubbelzinnig bezit gedurende twintig jaar of, als de bezitter te goeder trouw is, gedurende tien jaar. Stichting Anatho stelt niet dat zij te goeder trouw was en beroept zich dus op bevrijdende verjaring, waarvoor een termijn van twintig jaar geldt. Voor bezit is alleen het gebruik van andermans erf onvoldoende. Volgens vaste rechtspraak vereist bezit van een erfdienstbaarheid namelijk een zodanige machtsuitoefening over het erf van een ander, dat naar verkeersopvatting daar voor de eigenaar van het erf de uitoefening van het recht van erfdienstbaarheid in valt te herkennen. De eigenaar van het erf moet uit de wijze van uitoefening naar objectieve maatstaven kunnen afleiden dat de ander van zijn erf gebruik maakt op grond van een door die ander gepretendeerde erfdienstbaarheid. Er moet dus, behalve het gebruik, ook sprake zijn van bijkomende objectieve omstandigheden die de uitoefening van een erfdienstbaarheid onderbouwen. De rechtvaardiging (voor het ontstaan van een recht van erfdienstbaarheid) ontbreekt als de desbetreffende inbreuk op het dienend erf wordt gepretendeerd op een andere grond, zoals een persoonlijk recht uit hoofde van een overeenkomst of toestemming van de eigenaar van het dienende erf (zie de conclusie van A-G Rank-Berenschot bij HR 1 maart 2013, ECLI:NL:HR:2013:BY6754).
4.35.
Samengevat en meer concreet toegepast op dit geval betekent de eis van bezit dat er feitelijke omstandigheden aanwezig moeten zijn, waaruit naar verkeersopvattingen naar buiten toe ondubbelzinnig blijkt dat de eigenaar van [perceelnr 2] – dat wil zeggen Stichting Anatho en haar rechtsvoorgangers – zich gerechtigd acht(ten) tot het hebben van een zakelijk recht tot het hebben van een elektriciteitskastje met kabels op [perceelnr 1] .
4.36.
De rechtbank stelt voorop dat de stelplicht en bewijslast ten aanzien van de aanwezigheid van zulke omstandigheden op Stichting Anatho rust, omdat zij zich beroept op de rechtsgevolgen van die feiten (namelijk het ontstaan van een recht van erfdienstbaarheid op [perceelnr 1] door verjaring).
4.37.
Stichting Anatho heeft voor de aanwezigheid van bezit gewezen op het feit dat het elektriciteitskastje in ieder geval 20 jaar op dezelfde plek heeft gestaan. [eisers] hebben dat betwist en hebben naar voren gebracht dat het elektriciteitskastje in 2016 is verplaatst. Stichting Anatho heeft verder gewezen op de hiervoor onder 2.7 genoemde leveringsakte tussen [eisers] en hun rechtsvoorgangers, waarin de volgende tekst staat:
“Er ligt een elektriciteitskabel naar het achtergelegen schuurtje met een elektriciteitskastje aan de weg.”Stichting Anatho leidt uit die tekst af dat [eisers] op de hoogte waren van het feit dat door verjaring een erfdienstbaarheid zou zijn ontstaan. De rechtbank begrijpt uit de stellingen van Stichting Anatho dat zij bedoelt dat uit het voorgaande volgt dat Stichting Anatho (en haar rechtsvoorgangers) de kenbare pretentie hebben tot het hebben van een elektriciteitskastje met kabels op [perceelnr 1] .
4.38.
Hoewel de rechtbank het op basis van de overgelegde stukken – te weten de onder 2.13 genoemde verklaring van [naam 6] en de door Stichting Anatho overgelegde foto’s over de periode 21 mei 2007 tot en met 1 april 2020 – aannemelijk acht dat de elektriciteitskast bij de vernieuwing daarvan in de periode 2015 tot 2017 niet is verplaatst, kan dat verder in het midden blijven. Zelfs als de rechtbank er namelijk van uit zou gaan dat het elektriciteitskastje sinds 1997 op dezelfde plaats heeft gestaan, geldt dat Stichting Anatho, tegenover de gemotiveerde betwisting van [eisers] , onvoldoende heeft onderbouwd dat zij en haar rechtsvoorgangers zich daarmee gerechtigd acht(ten) tot het hebben van een recht van erfdienstbaarheid (en dus sprake is van bezit). De rechtbank acht daarvoor het volgende redengevend.
4.39.
De rechtbank hecht waarde aan de door [eisers] hiervoor bij 2.8 genoemde brief van 14 augustus 2016 van [naam 3] aan de rechtsvoorganger van Stichting Anatho. Volgens [eisers] volgt uit deze brief dat zij ermee akkoord gingen dat de elektriciteitskast op hun perceel zou komen te staan in ruil voor een hogere onderhoudsbijdrage aan de weg. Uit deze brief kan worden afgeleid dat er destijds afspraken zijn gemaakt over de plaatsing van het nieuw te realiseren elektriciteitskastje op het perceel van [eisers] Stichting Anatho heeft het bestaan van dergelijke afspraken weliswaar betwist, maar die betwisting acht de rechtbank onvoldoende gemotiveerd. De rechtbank weegt daarbij mee dat Stichting Anatho zelf in haar conclusie van antwoord heeft gesteld dat het elektriciteitskastje op verzoek van [eisers] is vernieuwd, waaruit valt af te leiden dat er destijds inderdaad overleg is geweest tussen partijen over de (vernieuwing van) de elektriciteitskast. Dergelijke afspraken vormen een contra indicatie voor inbezitneming van het recht van erfdienstbaarheid en lijken eerder te duiden op een gedoogconstructie.
4.40.
Ook de hiervoor vermelde opmerking in de leveringsakte leidt niet tot een ander oordeel, omdat dit enkel als een feitelijke mededeling kan worden opgevat dat er zich op het perceel van [eisers] een elektriciteitskabel en elektriciteitskastje bevinden zonder dat de juridische duiding hiervan duidelijk wordt gemaakt. Voor het in bezit nemen van een erfdienstbaarheid zijn bijkomende feitelijke omstandigheden vereist en die zijn verder niet gesteld of gebleken.
4.41.
De conclusie is dat van inbezitneming van een recht van erfdienstbaarheid door de rechtsvoorgangers van Stichting Anatho en dus van het ontstaan van een erfdienstbaarheid door verjaring geen sprake is.
Ontstaan erfdienstbaarheid door vestiging
4.42.
Subsidiair voert Stichting Anatho aan dat, als er niet middels verjaring een erfdienstbaarheid is ontstaan, de erfdienstbaarheid alsnog bij akte van 27 november 2012 is gevestigd. Stichting Anatho stelt dat dit volgt uit het feit dat in de leveringsakte tussen [eisers] en hun rechtsvoorganger van 2 oktober 2014 wordt verwezen naar de vestiging van een erfdienstbaarheid in een akte van 27 november 2012. Stichting Anatho ziet echter over het hoofd dat laatstgenoemde erfdienstbaarheid betrekking heeft op de percelen [perceelnr 4] (als heersend erf) en [perceelnr 1] (als dienend erf). Het [perceelnr 2] van Stichting Anatho wordt niet genoemd, zodat de gevestigde erfdienstbaarheid waar Stichting Anatho naar verwijst geen betrekking op haar perceel kan hebben.
4.43.
Slotsom is dat de gevorderde verklaring voor recht (vordering V van Stichting Anatho) zal worden afgewezen.
Vordering tot verwijdering elektriciteitskastje
4.44.
[eisers] vorderen op hun beurt verwijdering van het elektriciteitskastje. Vast staat dat Stichting Anatho eigenaar is van het (omhulsel van het) elektriciteitskastje dat op het perceel van [eisers] staat. Verder is niet gesteld of gebleken dat Stichting Anatho een recht of titel heeft voor het hebben van dit elektriciteitskastje op het perceel van [eisers] , zodat sprake is van een inbreuk op het eigendomsrecht van [eisers] , hetgeen onrechtmatig is. De vordering van [eisers] op dit punt (vordering V van [eisers] ) is daarom toewijsbaar en Stichting Anatho zal het elektriciteitskastje binnen één maand na betekening van dit vonnis moeten verwijderen. Nu het verwijderen van het elektriciteitskastje afhankelijk is van de medewerking van beide partijen, acht de rechtbank het niet opportuun om een dwangsom aan de veroordeling van Stichting Anatho te verbinden.
4.45.
De rechtbank overweegt ten overvloede dat [eisers] Stichting Anatho toestemming zal moeten verlenen om het elektriciteitskastje door Stichting Anatho van hun perceel te laten verwijderen. Ook zullen de kabels die van en naar het elektriciteitskastje lopen mogelijk moeten worden verlegd. De rechtbank geeft partijen in overweging om daar voorafgaand aan de verwijdering afspraken over te maken.
Vervanging elektriciteitsmeter (vordering VII Stichting Anatho)
4.46.
De vordering van Stichting Anatho tot veroordeling van [eisers] om medewerking te verlenen aan het vervangen van de huidige elektriciteitsmeter door een slimme meter zal, gelet op het voorgaande, ook worden afgewezen. De rechtbank heeft immers geoordeeld dat Stichting Anatho het elektriciteitskastje moet verwijderen, zodat zij de medewerking van [eisers] niet (meer) nodig heeft bij de vervanging van de elektriciteitsmeter door een slimme meter. Deze vordering (vordering VII van Stichting Anatho) zal daarom, bij een gebrek aan belang, worden afgewezen.
Contactverbod (vordering VI Stichting Anatho)
4.47.
Stichting Anatho vordert een contactverbod, inhoudende dat het [eisers] wordt verboden om met de bestuurders van Stichting Anatho, hun kinderen, hun huurders en de door hen in te schakelen hulppersonen contact te hebben, hen aan te spreken of telefonisch, schriftelijk, via derden, via social media of anderszins contact met hen op te nemen, op straffe van een dwangsom. [eisers] hebben zich tegen een contactverbod verzet.
4.48.
De rechtbank stelt voorop dat moet worden beoordeeld of het zoeken van contact door [eisers] met Stichting Anatho van een dusdanige aard is dat dit als een inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van Stichting Anatho en daarmee als onrechtmatig kwalificeert. Bij de beoordeling moet worden meegewogen dat een contactverbod, zoals Stichting Anatho vordert, een inbreuk vormt op het aan een ieder toekomend recht om zich vrijelijk te verplaatsen en zich ook vrijelijk te uiten. Voor het toewijzen van een zo ingrijpende maatregel moet sprake zijn van feiten en omstandigheden die zo’n inbreuk kunnen rechtvaardigen. De beoordeling moet plaatsvinden met inachtneming van alle omstandigheden van het geval.
4.49.
De rechtbank oordeelt dat het gevorderde contactverbod moet worden afgewezen en licht dat als volgt toe.
4.50.
Ten eerste is van belang dat het gevorderde contactverbod mede betrekking heeft op andere personen dan (de bestuurders van) Stichting Anatho zelf. Deze personen zijn echter geen partij bij deze procedure, zodat het contactverbod voor zover het die personen betreft alleen al om die reden moet worden afgewezen. Dat geldt ook voor zover het contactverbod betrekking heeft op [naam 3] Ook hij is geen partij bij deze procedure, zodat de vordering jegens hem moet worden afgewezen en zijn gedrag ook niet in de beoordeling kan worden betrokken.
4.51.
Ten tweede is het ook de vraag of Stichting Anatho als zelfstandig rechtssubject een contactverbod kan vorderen met betrekking tot haar bestuurders. Dat kan echter in het midden blijven. Zelfs als de rechtbank tot uitgangspunt zou nemen dat die mogelijkheid bestaat, geldt namelijk dat het gevorderde contactverbod in de huidige situatie niet gerechtvaardigd is. Het gevorderde contactverbod is ruim geformuleerd en verstrekkend van aard. Uit de door Stichting Anatho overgelegde foto’s en filmpjes is duidelijk geworden dat er verschillende incidenten hebben plaatsgevonden, waarbij [eiser 1] onder andere met een plastic ketting heeft geslagen, slaande bewegingen heeft gemaakt en provocerend gedrag heeft vertoond. Hoewel dit gedrag op geen enkele wijze kan worden goedgekeurd, hebben [eisers] aangevoerd dat Stichting Anatho en de aan haar gerelateerde personen het gedrag hebben uitgelokt door [eisers] veelvuldig te filmen. Ook hebben zij tijdens de mondelinge behandeling aangevoerd dat Stichting Anatho en de aan haar gerelateerde personen weten hoe ze “op de knoppen van de familie moeten drukken.” Met deze door [eisers] aangevoerde omstandigheden, die niet door Stichting Anatho zijn weersproken, houdt de rechtbank het ervoor dat niet alleen [eisers] , maar ook Stichting Anatho en de aan haar gerelateerde personen in zekere mate debet zijn aan de ontstane situatie. Tegen deze achtergrond is de rechtbank van oordeel dat het toewijzen van een verstrekkend contactverbod jegens [eisers] in dit geval niet passend is en dat de vordering (vordering VI van Stichting Anatho) moet worden afgewezen.
Gederfde huurinkomsten (vordering VIII Stichting Anatho)
4.52.
Tot slot maakt Stichting Anatho aanspraak op een bedrag van € 1.631,25 aan gederfde huurinkomsten. Volgens Stichting Anatho hebben [eisers] huurder [naam 8] weggejaagd en heeft het gedrag van [eisers] ertoe geleid dat zij er tot op heden nog niet in is geslaagd om een nieuwe huurder te vinden. Stichting Anatho heeft aangevoerd dat [eisers] meermaals potentiële nieuwe huurders heeft ontmoedigd en weggejaagd. Daarmee handelen [eisers] volgens Stichting Anatho onrechtmatig. [eisers] hebben deze stellingen betwist.
4.53.
De rechtbank is met [eisers] van oordeel dat deze vordering moet worden afgewezen, omdat het onrechtmatig handelen door [eisers] onvoldoende is onderbouwd. Daartoe overweegt de rechtbank allereerst dat niet is komen vast te staan dat het gedrag van [eisers] richting (de loonwerker van) [naam 8] de reden was voor de opzegging door [naam 8]. In de opzeggingsbrief van [naam 8] van 29 oktober 2021 staat weliswaar dat [eisers] hem en zijn loonwerkers hebben bedreigd en geïntimideerd, maar [naam 8] noemt in deze brief slechts een paar algemene, niet nader geconcretiseerde voorbeelden. Bovendien heeft [naam 8] in een WhatsApp-gesprek van 8 april 2021 met de heer [naam 1] verklaard dat hij niet bang is voor [eisers] en dat hij hun manier van handelen wel lachwekkend vindt. Gelet op de betwisting van [eisers] op dit punt, had het op de weg van Stichting Anatho gelegen om het onrechtmatig handelen van [eisers] nader te onderbouwen.
4.54.
Belangrijk is verder dat [naam 8] in zijn opzeggingsbrief ook heeft vermeld dat het door [eisers] geplaatste hekwerk een reden was voor de opzegging. Volgens [naam 8] heeft de plaatsing van het hekwerk door [eisers] ertoe geleid dat de draai naar [perceelnr 2] kort is en het voor de grote landbouwmachines, als het al lukt, niet mogelijk is om op een normale manier bij het perceel van Stichting Anatho te komen. Dit is echter geen omstandigheid die aan [eisers] kan worden tegengeworpen, gelet op het oordeel van de rechtbank hiervoor bij 4.15 e.v. dat [eisers] op dit punt niet in strijd met de erfdienstbaarheid handelen en de hekwerken mogen blijven staan. [eisers] hebben in zoverre dan ook niet onrechtmatig gehandeld.
4.55.
Tot slot heeft Stichting Anatho onvoldoende onderbouwd dat potentiële nieuwe huurders wegblijven als gevolg van onrechtmatig handelen van [eisers] Zo volgt uit de door Stichting Anatho overgelegde verklaring van haar makelaar van 22 maart 2022 dat een geïnteresseerde pachter is afgehaakt omdat hij de toegang tot het land te smal vond. Zoals hiervoor is toegelicht, is dat een omstandigheid die niet aan [eisers] kan worden tegengeworpen.
4.56.
Nu niet is komen vast te staan dat [eisers] onrechtmatig jegens Stichting Anatho hebben gehandeld, zal de rechtbank de vordering tot schadevergoeding (vordering VIII van Stichting Anatho) afwijzen.
Proceskosten
4.57.
Omdat partijen zowel in conventie als in reconventie over en weer in het (on)gelijk zijn gesteld, zullen de proceskosten worden gecompenseerd in die zin dat iedere partij in conventie en in reconventie de eigen kosten draagt.

5.De beslissing

De rechtbank:
In conventie
5.1.
veroordeelt Stichting Anatho om binnen één maand na betekening van het vonnis de zich op het perceel grond met woning en toebehoren aan de [adres 1] te [plaats 1] , kadastraal bekend gemeente [plaats 1] , [sectieletter 1] , [sectienummer 1] bevindende elektriciteitskast te verwijderen en verwijderd te houden;
5.2.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
5.3.
verklaart de veroordeling onder 5.1 uitvoerbaar bij voorraad;
5.4.
wijst het meer of anders gevorderde af;
In reconventie
5.5.
veroordeelt [eisers] om binnen 30 dagen na betekening van het vonnis de door hen in de weg op het perceel grond met woning en toebehoren aan de [adres 1] te [plaats 1] , kadastraal bekend gemeente [plaats 1] , [sectieletter 1] , [sectienummer 1] aangelegde drempels te verwijderen, zulks op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 500,- per dag voor iedere dag dat [eisers] niet aan de veroordeling voldoen, met een maximum van € 5.000,-;
5.6.
verbiedt [eisers] om het gebruik van de op het perceel grond met woning en toebehoren aan de [adres 1] te [plaats 1] , kadastraal bekend gemeente [plaats 1] , [sectieletter 1] , [sectienummer 1] rustende erfdienstbaarheid van weg door Stichting Anatho op welke wijze en op welk tijdstip dan ook te verhinderen, zulks op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 1.000,- per overtreding van dit verbod door [eisers] , met een maximum van € 10.000,-;
5.7.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
5.8.
verklaart de veroordeling onder 5.5 en het verbod onder 5.6 uitvoerbaar bij voorraad;
5.9.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.M. de Bruijn en in het openbaar uitgesproken op 12 oktober 2022. [1]

Voetnoten

1.type: 3026