ECLI:NL:RBDHA:2022:10030

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
30 september 2022
Publicatiedatum
3 oktober 2022
Zaaknummer
09/060303-22
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor zware mishandeling en bedreiging met zware mishandeling

Op 30 september 2022 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van zware mishandeling en bedreiging met zware mishandeling. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 18 maanden. De zaak betreft een incident dat plaatsvond op 9 maart 2022 in 's-Gravenhage, waarbij de verdachte het slachtoffer, [slachtoffer 1], met een mes heeft verwond. De rechtbank oordeelde dat de verdachte opzettelijk zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht aan het slachtoffer, wat resulteerde in een groot litteken in het gelaat en andere verwondingen. De rechtbank sprak de verdachte vrij van poging tot doodslag, omdat er onvoldoende bewijs was voor de intentie om het leven van het slachtoffer te nemen. Daarnaast werd de verdachte ook schuldig bevonden aan bedreiging van twee politieagenten, [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3], door hen te bespatten met bloed en te zeggen dat hij HIV-positief was, wat hen in redelijke vrees bracht voor een mogelijke besmetting. De rechtbank heeft de vorderingen van de benadeelde partijen gedeeltelijk toegewezen, waarbij [slachtoffer 1] een schadevergoeding van € 8.690,00 kreeg toegewezen, en [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] elk € 400,00 voor immateriële schade. De rechtbank heeft de verdachte ook verplicht om de wettelijke rente over deze bedragen te betalen vanaf de datum van het delict.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummer: 09/060303-22
Datum uitspraak: 30 september 2022
Tegenspraak
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte] ,
geboren [geboortedatum 1] te Luban (Polen),
op dit moment gedetineerd in de penitentiaire inrichting Alphen aan den Rijn, locatie Eikenlaan.

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzittingen van 21 juni 2022 (pro forma) en 16 september 2022 (inhoudelijke behandeling).
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. M. Altena en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsman mr. C.C.J. Tuip naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1
hij op of omstreeks 9 maart 2022 te ’s-Gravenhage ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 1] opzettelijk van het leven te beroven, die [slachtoffer 1] (meermalen) met een (Stanley) mesje, althans een scherp en/of puntig voorwerp, heeft gestoken en/of gesneden in het gezicht en/of het achterhoofd, althans in het hoofd, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij op of omstreeks 9 maart 2022 te ’s-Gravenhage aan [slachtoffer 1] opzettelijk
zwaar lichamelijk letsel, te weten een groot litteken in het gelaat en/of littekens en/of steekwonden en/of snijwonden in het gezicht en/of het achterhoofd, althans in het hoofd, heeft toegebracht door die [slachtoffer 1] meermalen met een (Stanley) mesje, althans een scherp en/of puntig voorwerp, te steken en/of snijden in het gezicht en/of het achterhoofd, althans in het hoofd;
2
hij op of omstreeks 9 maart 2022 te ’s-Gravenhage [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door (opzettelijk) bloed(druppels/spetters) op en/of in de richting van die [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] te gooien en/of spetteren en/of door (vervolgens) te zeggen "I'm HIV positive" althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking.

3.De bewijsbeslissing

3.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot vrijspraak van poging tot moord en tot bewezenverklaring van de impliciet onder 1 primair ten laste gelegde poging tot doodslag en het onder 2 ten laste gelegde.
3.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft integrale vrijspraak van het onder 1 ten laste gelegde bepleit en heeft zich ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank, maar vrijspraak bepleit ten aanzien van het onderdeel
misdrijf tegen het leven gericht.
3.3.
Gebruikte bewijsmiddelen
De rechtbank heeft hierna opgenomen de wettige bewijsmiddelen met de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden.
Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het [nummer] , van de politie eenheid Den Haag, Districtsrecherche Den Haag-Zuid, met bijlagen (doorgenummerd pagina 1 t/m 171).
Ten aanzien van feit 1
1. Het proces-verbaal van aangifte [slachtoffer 1] , opgemaakt op 10 maart 2022, voor zover inhoudende (p. 21 en 22):
Op 9 maart 2022 was ik in Den Haag. Ik zag dat man 1 plots met zijn linker of rechterarm richting mijn gezicht ging. Ik voelde pijn en ik zag veel bloed. Ik zag dat man 1 maar steeds met zijn hand van boven naar beneden bewoog in de omgeving van mijn hoofd en gezicht. Ik voelde steeds pijn op mijn gezicht en hoofd. Ik heb heel veel hechtingen in mijn gezicht.
2. Het geschrift, te weten geneeskundige verklaring van 18 mei 2022 voor zover inhoudende (p. 168):jarige patiënt presenteert zich na een ruzie met
1. steekverwonding linkerzijde gelaat
2. steekverwonding behaarde hoofdhuid links
3. steekverwonding behaarde hoofdhuid rechts
tav 1
Hechten op SEH middels ethilon 4.0 (16x)
tav 2
Hechten op SEH middels ethilon 3.0 (9x)
tav 3
Hechten op SEH middels ethilon 3.0 (8x)
3. Het proces-verbaal van bevindingen met bijlagen, opgemaakt op 9 maart 2022, voor zover inhoudende (p. 59 t/m 74):
Op 9 maart 2022 kwamen wij aan in het ziekenhuis. Het slachtoffer bleek te zijn: [slachtoffer 1] geboren [geboortedatum 2] Elblag
(Polen). Ik zag dat het slachtoffer een snee in zijn linker wang had. Ik zag dat de snee ongeveer tien centimeter lang was. Ik zag dat het slachtoffer een snee op zijn achterhoofd heeft. Ik zag dat de snee op zijn hoofd ongeveer tien centimeter lang was.
4. Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 9 maart 2022, voor zover inhoudende (p. 76):
Ik hoorde de verdachte roepen: “I did it”.
5. Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 9 maart 2022, voor zover inhoudende (p. 49):
Ik zag naast het slachtoffer, bij het portiek, allemaal bloed op te grond liggen. Ik zag dat er vlak voor de trap een snijgedeelte van een stanleymes lag.
6. Het proces-verbaal van verhoor van verdachte, op 23 maart 2022 opgemaakt en ondertekend door de rechter-commissaris belast met de behandeling van strafzaken in deze rechtbank en de griffier, voor zover inhoudende:
Daarna is het gevecht ontstaan. Het kan zijn dat ik hem heb geraakt bij die worsteling.
Ten aanzien van feit 2
1. Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt door [slachtoffer 3] op 10 maart 2022, voor zover inhoudende (p. 9 en 10):
Op 9 maart 2022 was ik in 's-Gravenhage. Ik zag dat de verdachte zijn rechterhand, die onder het bloed zat, optilde tot ongeveer ooghoogte. Ik zag dat de verdachte een vuist maakte met zijn rechterhand. Ik zag dat de verdachte vervolgens zijn rechterarm strekte in de richting van het gezicht van collega [slachtoffer 2] en mijn gezicht. Ik zag dat de verdachte zijn vuist opende, kennelijk om het bloed dat op zijn rechterhand zat in het gezicht van collega [slachtoffer 2] en mij te krijgen. Ik zag dat de verdachte op minder dan twee meter afstand van mij stond. Ik voelde en hoorde meerdere bloeddruppels op mij terechtkomen, op mijn armen en op mijn borst. Even later hoorde ik de verdachte schreeuwen: “I am HIV positive!”. Ik zag dat de verdachte genaamd was: [verdachte] , geboren [geboortedatum 1] .
Even later hoorde ik dat [verdachte] in het politieprocessensysteem bekend staat als HIV-patiënt.
Eenmaal op bureau zag ik dat ik veel bloedspetters op mij zaten. Ik zag dat ik bloedspetters had op mijn blote armen. Ik zag dat er bloedspetters zaten op mijn
portofoons, die op een paar centimeter afstand van mijn gezicht zitten. Ik zag dat er bloedspetters zaten op mijn werkbroek. Ik zag dat er bloedspetters zaten op mijn werkpolo. Ik zag dat er bloedspetters zaten op mijn steekwerende vest. Ik zag dat er bloedspetters zaten op mijn linker werkschoen. Ik was nog steeds bang dat ik mogelijk besmet zou zijn met HIV.
2. Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt door [slachtoffer 2] op 9 maart 2022, voor zover inhoudende (p. 76):
Ik zag dat de man op dat moment op ongeveer 2 meter afstand van mij stond. Ik zag dat de man zijn arm optilde en met zijn bebloede hand schudde richting mij en richting [slachtoffer 3] . Hierdoor leek het alsof de man het bloed van zijn hand op mij wilde schudden. Ik voelde direct na het schudden dat er meerdere druppels bloed op mijn hoofd en kleding vielen. Ik hoorde de verdachte zeggen: “I'm HIV positive”. Ik hoorde van [slachtoffer 3] dat ik een bloed spetter op de zijkant van mijn hoofd had. Verder zag ik ook dat ik bloed op mijn linkerhand en linker pols had. Ook zag ik dat mijn uniform zoals mijn steekvest en broek onder bloed zaten.
3. De verklaring van de verdachte, afgelegd op de terechtzitting van 16 september 2022, voor zover inhoudende:
Het zou wel kunnen dat ik met mijn vuist heb bewogen waaraan ik gewond was waardoor er bloed rond spetterde. Ik heb vervolgens expres gezegd dat ik HIV positief was.
3.4.
Bewijsoverwegingen
Ten aanzien van feit 1
Op 9 maart 2022 heeft in Den Haag een incident plaatsgevonden waarbij aangever met een mes in zijn gezicht en in zijn achterhoofd is gesneden. De drie opgelopen wonden zijn in het ziekenhuis gehecht. Aangever heeft verklaard dat de verdachte eerder op de avond boos is weggelopen uit de woning van een gemeenschappelijke kennis. Vervolgens is aangever naar een pizzarestaurant gegaan. Aldaar troffen de verdachte en aangever elkaar en ontstond een woordenwisseling, waarna volgens aangever de verdachte hem aanviel met, kennelijk, een mes in zijn handen.
De rechtbank dient de vraag te beantwoorden hoe deze handelingen dienen te worden gekwalificeerd.
Poging tot doodslag?
De rechtbank stelt vast dat er onvoldoende objectief informatie is over de wijze van steken of snijden, de kracht waarmee de verdachte heeft uitgehaald en de diepte van de steekverwondingen. Zo valt uit de medische informatie weliswaar af te leiden dat aangever verwondingen heeft opgelopen in zijn gezicht en op zijn achterhoofd, maar uit het dossier blijkt niet hoe diep de verwondingen waren, of dit letsel met kracht is toegebracht, op welke afstand van de verwondingen zich vitale organen bevinden en of de toegebrachte verwondingen mogelijk levensbedreigend zijn geweest. Nu dit bewijs ontbreekt, kan de rechtbank niet vaststellen dat er een aanmerkelijke kans op de dood was, laat staan dat de verdachte die kans bewust heeft aanvaard. Dit betekent dat er onvoldoende bewijs is voor het (voorwaardelijke) opzet van de verdachte op de dood van aangever, zodat de verdachte van het onder 1 primair ten laste gelegde behoort te worden vrijgesproken.
Zware mishandeling?
Het handelen van de verdachte levert naar het oordeel van de rechtbank wel op het opzettelijk toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. Het letsel toegebracht bij aangever kan, gelet op artikel 82 van het Wetboek van Strafrecht en de rechtspraak hierover, worden gekwalificeerd als zwaar lichamelijk letsel. Bij de beoordeling of er sprake is van zwaar lichamelijk letsel kan worden betrokken of restschade aanwezig is, in het bijzonder in de vorm van één of meerdere littekens. Daarbij kunnen van belang zijn het uiterlijk en de ernst van het litteken en daarmee samenhangend de mate waarin dat litteken het lichaam ontsiert, en eventueel of in verband met dat litteken – langdurige – pijnklachten (hebben) bestaan (ECLI:NL:HR:2018:1051).
In het onderhavige geval heeft aangever drie forse hoofdwonden opgelopen, waarvan één snijwond in de rechterwang. Zoals op de foto op pagina 62 van het dossier te zien is, begint de snijwond in het gezicht van aangever bij de wenkbrauw en eindigt deze bij de mondhoek. Deze snijwond is ongeveer 10 centimeter. In totaal zijn 33 hechtingen aangebracht om de drie wonden te laten helen, waarvan 16 hechtingen in het gezicht. Aangever heeft aan het incident een groot, ontsierend en zichtbaar litteken in zijn gezicht overgehouden. Verder heeft aangever twee grote littekens op zijn achterhoofd. De rechtbank is van oordeel dat dit letsel als zwaar lichamelijk letsel is aan te merken en acht daarom het onder 1 subsidiair ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen.
Ten aanzien van feit 2
Volgens vaste jurisprudentie van Hoge Raad is voor een veroordeling voor bedreiging als bedoeld in artikel 285 van het Wetboek van Strafrecht vereist dat de bedreiging van dien aard is en onder zodanige omstandigheden is gedaan dat bij de bedreigde de redelijke vrees kon ontstaan dat de bedreiger zijn bedreiging zou gaan waarmaken.
Uit de genoemde bewijsmiddelen blijkt dat de verdachte bloedspetters op en in de richting van de verbalisanten heeft gespetterd en vervolgens heeft gezegd: “I'm Hiv positive”.
De rechtbank is van oordeel dat onder deze omstandigheden bij de verbalisanten de redelijke vrees kon ontstaan dat zij door toedoen van de verdachte een hiv-besmetting konden oplopen. Gelet op vaste jurisprudentie is de dreiging van een hiv-besmetting niet te kwalificeren als een tegen het leven gericht gevaar, maar wel als zwaar lichamelijk letsel.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat het onder 2 ten laste gelegde wettig en overtuigend is bewezen. De verdachte zal worden vrijgesproken van het onderdeel
misdrijf tegen het leven gericht.
3.5.
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
1
hij op 9 maart 2022 te ’s-Gravenhage aan [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een groot litteken in het gelaat en littekens en snijwonden in het gezicht en het achterhoofd, heeft toegebracht door die [slachtoffer 1] meermalen met een (Stanley)mes te snijden in het gezicht en het achterhoofd;
2
hij op 9 maart 2022 te ’s-Gravenhage [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] heeft bedreigd met zware mishandeling, door opzettelijk bloedspetters op en in de richting van die [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] te spetteren en door vervolgens te zeggen "I'm HIV positive".

4.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

4.1.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat sprake was van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van de verdachte door aangever. Het was voor de verdachte daarom noodzakelijk en gerechtvaardigd om zo te handelen. De verdachte werd immers geslagen door aangever en aangever had een mes(je) in zijn hand. De verdachte heeft daarom het mes(je) afgepakt, waarbij beiden gewond zijn geraakt. Het toegepaste geweld is binnen de kaders van proportionaliteit en subsidiariteit gebleven. Er is sprake van een noodweersituatie en de verdachte dient derhalve te worden vrijgesproken.
4.2.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat van een noodweersituatie niet is gebleken. De verdachte is zelf naar het pizzarestaurant gegaan en heeft daar de confrontatie gezocht met aangever. Verder heeft de verdachte verschillende verklaringen afgelegd over het stanleymes. Er zijn geen aanknopingspunten in het dossier voor de aannemelijkheid van het scenario van de verdachte.
4.3.
Het oordeel van de rechtbank
Voor een geslaagd beroep op noodweer, als bedoeld in artikel 41, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, is vereist dat er sprake is van een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding van eigen of eens anders lijf, eerbaarheid of goed. Van een ogenblikkelijke aanranding is ook sprake bij een onmiddellijk dreigend gevaar voor een aanranding. Een beroep op noodweer kan niet worden aanvaard ingeval de gedraging van degene die zich op deze rechtvaardigingsgrond beroept, noch op grond van diens bedoeling, noch op grond van de uiterlijke verschijningsvorm van zijn gedraging kan worden aangemerkt als “verdediging”, maar – naar de kern bezien – als aanvallend moet worden gezien, bijvoorbeeld gericht op een confrontatie of deelneming aan een gevecht (zie het arrest van de Hoge Raad van 22 maart 2016, ECLI:NL:HR:2016:456).
Gelet op de feitelijke toedracht van de confrontatie tussen de verdachte en aangever, zoals deze uit het dossier naar voren komt, is de rechtbank van oordeel dat niet aannemelijk is geworden dat sprake was van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding door aangever of een dreiging daarvan. Uit de processtukken doemt juist het beeld op van een verdachte die zelf de confrontatie heeft opgezocht met aangever. Bovendien blijkt uit geen van de andere verklaringen in het dossier dat de verdachte is aangevallen door aangever. De rechtbank verwerpt daarom het beroep op noodweer.
Het bewezen verklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

5.1.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman van de verdachte heeft betoogd dat, indien de rechtbank het beroep op noodweer niet honoreert, de verdachte een beroep toekomt op noodweerexces, zoals bedoeld in artikel 41, tweede lid, Sr, nu er sprake was van een hevige emotionele gemoedstoestand van de verdachte.
5.2.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat er geen geslaagd beroep kan worden gedaan op noodweerexces, omdat niet is gebleken van een hevige emotionele toestand bij de verdachte.
5.3.
Het oordeel van de rechtbank
Gelet op wat onder 4.3 is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat geen sprake is geweest van een noodweersituatie, zodat het beroep op noodweerexces reeds daarom niet slaagt. Ook is niets gebleken van een hevige gemoedsbeweging bij de verdachte. Het verweer wordt daarom verworpen.
De verdachte is strafbaar, omdat geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vijf jaar, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht.
6.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman van de verdachte heeft de rechtbank in overweging gegeven dat, indien tot strafoplegging wordt gekomen, rekening gehouden dient te worden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals de omstandigheid dat hij niet eerder is veroordeeld voor geweldsfeiten, dat de voorlopige hechtenis een zware wissel op hem heeft getrokken en het nooit de bedoeling van de verdachte is geweest om aangever te verwonden. Verder heeft de raadsman gewezen op rechtspraak waarin gevangenisstraffen tot tien maanden zijn opgelegd bij bewezenverklaring van zware mishandeling.
6.3.
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan zware mishandeling door het slachtoffer, midden op straat, aan te vallen met een mes en hem drie snijwonden toe te brengen. Het slachtoffer heeft hierdoor een ontsierend en zichtbaar litteken in zijn gezicht opgelopen, waarmee hij de rest van zijn leven geconfronteerd zal worden. Ook heeft het slachtoffer aan de aanval twee grote littekens op zijn achterhoofd overgehouden.
Door zijn handelen heeft de verdachte op zeer ernstige wijze inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. De verdachte heeft zich hierbij volkomen onverschillig getoond voor de psychische en lichamelijke schade die hij met zijn handelen bij het slachtoffer kon veroorzaken. Dat het voorval ook psychische schade ten gevolge heeft gehad, is gebleken uit de vordering van slachtoffer tot vergoeding van zijn schade en hetgeen door zijn raadsman naar voren is gebracht. De verdachte heeft verder geen enkele verantwoordelijkheid genomen voor zijn handelen. De rechtbank rekent dit de verdachte zwaar aan.
De verdachte heeft zich daarnaast schuldig gemaakt aan bedreiging met zware mishandeling van twee politieagenten. Zij hebben zich ernstig bedreigd gevoeld omdat de verdachte hen met bloed onder heeft gespetterd en daarbij heeft gezegd dat hij hiv-positief was. Begrijpelijkerwijs hebben zij zich grote zorgen gemaakt over een mogelijke besmetting. Gelukkig is later gebleken dat zij dat - evenals de verdachte - niet waren. Ook op deze bedreiging, waarbij de verdachte zich respectloos tegenover de politie heeft gedragen, past een krachtige reactie.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van de verdachte van 12 juni 2022. Daaruit blijkt dat de verdachte meerdere keren is veroordeeld voor vermogensdelicten en dat hij in 2017 de ISD-maatregel opgelegd heeft gekregen.
Gelet op wat hiervoor is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden volstaan met een lichtere of andere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming van na te melden duur met zich brengt. Gelet op hetgeen in soortgelijke zaken wordt opgelegd acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden passend en geboden, met aftrek van de tijd die de verdachte reeds in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
De rechtbank zal een gevangenisstraf opleggen van kortere duur dan de door de officier van justitie gevorderde straf, nu de rechtbank komt tot een andere bewezenverklaring dan waarop de officier van justitie haar eis heeft gebaseerd en de rechtbank van oordeel is dat de op te leggen straf de ernst van het bewezen verklaarde voldoende tot uitdrukking brengt.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.

7.De vorderingen van de benadeelde partijen en de schadevergoedingsmaatregelen

Ten aanzien van feit 1 subsidiair
[slachtoffer 1] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert een schadevergoeding van € 10.609,00, te vermeerderen met de wettelijke rente. Dit bedrag bestaat uit € 690,00 aan materiële schade (eigen risico zorgkosten en beschadigde kleding) en € 10.000,00 aan immateriële schade. Tevens heeft de benadeelde partij verzocht om vergoeding van de proceskosten, te weten reiskosten van een bedrag van € 130,00.
7.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij integraal toegewezen dient te worden.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich ten aanzien van het
eigen risicogerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Ten aanzien van de
kledingheeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat deze post onvoldoende is onderbouwd. Er is onder andere geen rekening gehouden met het afschrijvingspercentrage. Verder heeft raadsman zich ten aanzien van de immateriële schade op het standpunt gesteld dat het toe te wijzen bedrag dient te worden gematigd, onder verwijzing naar ECLI:NL:RBZWB:2021:2905. Tot slot heeft de raadsman zich ten aanzien van de
reiskostenop het standpunt gesteld dat de vordering ter zake afgewezen dient te worden, omdat deze post niet onderbouwd is.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
Materiële schade
Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan naar het oordeel van de rechtbank worden vastgesteld dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden door het bewezenverklaarde feit.
Ten aanzien van het
eigen risico van de zorgkostenis de rechtbank van oordeel dat het gevorderde bedrag voldoende is onderbouwd. Zij zal de vordering tot het bedrag van € 385,00 toewijzen.
Ten aanzien van de
kledingstaat vast dat deze is beschadigd of onbruikbaar is geworden door het steekincident. De verdachte heeft geen aankoopbonnen of andere stukken overgelegd, waaruit de exacte waarde van de beschadigde kleding blijkt. De benadeelde partij heeft echter wel stukken overgelegd met prijzen van specifieke (merk)kleding. De rechtbank zal daarom gebruik maken van haar schattingsbevoegdheid (artikel 6:97 van het Burgerlijk Wetboek). Zij stelt de omvang van dit onderdeel van de materiële schade naar redelijkheid vast op het gevorderde bedrag van € 305,00 en zal de vordering tot dit bedrag toewijzen.
Immateriële schade
Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan worden vastgesteld dat de benadeelde partij rechtstreeks immateriële schade heeft geleden door het bewezenverklaarde feit. Gelet op wat namens de benadeelde partij ter toelichting op zijn vordering is aangevoerd en hetgeen in vergelijkbare zaken is toegewezen, kan de rechtbank de geleden immateriële schade naar billijkheid vaststellen op een bedrag van € 8.000,00. Voor het overige zou de behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding opleveren, zodat de rechtbank de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk zal verklaren in de vordering tot schadevergoeding. De benadeelde partij kan dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank zal - gelet op het voorgaande - de vordering toewijzen tot een bedrag van € 8.6909,00, bestaande uit € 690,00 aan materiële schade en € 8.000,00 aan immateriële schade.
De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente toewijzen met ingang van 9 maart 2022, omdat vast is komen te staan dat de schade vanaf die datum is ontstaan.
Proceskosten
Nu de vordering tot schadevergoeding gedeeltelijk wordt toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt. De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op nihil. De rechtbank zal de vordering tot vergoeding van
reiskostenafwijzen, omdat deze post onvoldoende is onderbouwd. Daarnaast wordt de verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Schadevergoedingsmaatregel
De verdachte zal voor het bewezenverklaarde strafbare feit onder 1 subsidiair worden veroordeeld en hij is daarom tegenover de benadeelde partij aansprakelijk voor schade die door dit feit aan hem is toegebracht. De rechtbank zal aan de verdachte de verplichting opleggen om aan de Staat te betalen een bedrag van € 8.690,00, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 9 maart 2022 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald, ten behoeve van [slachtoffer 1] .
Ten aanzien van feit 2
[slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] hebben zich ieder als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en zij vorderen ieder een schadevergoeding van € 484,00, te vermeerderen met de wettelijke rente. Dit bedrag bestaat uit immateriële schade.
7.4
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de onderhavige zaak anders is dan de zaak waar de slachtoffers in hun toelichting naar verwijzen. De verdachte in die zaak heeft medewerking verleend aan het bloedonderzoek. In de onderhavige zaak heeft de verdachte wel meegewerkt aan het bloedonderzoek. Het toe te wijzen bedrag dient daarom bij ieder gematigd te worden tot een bedrag van € 400,00.
7.5
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat het toe te wijzen bedrag bij beide benadeelde partijen gematigd dient te worden, zoals gevorderd door de officier van justitie.
7.6
Het oordeel van de rechtbank
[slachtoffer 2] en [slachtoffer 3]
Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan worden vastgesteld dat deze benadeelde partijen rechtstreeks immateriële schade hebben geleden door het bewezenverklaarde feit. Gelet op hetgeen in vergelijkbare zaken is toegewezen, zal de rechtbank de geleden immateriële schade naar billijkheid vaststellen op telkens een bedrag van € 400,00. Voor het meerdere wijst de rechtbank de vorderingen af.
Nu de vorderingen gedeeltelijk zullen worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partijen tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt. De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op nihil. Daarnaast wordt de verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partijen voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moeten maken.
De verdachte zal voor het bewezenverklaarde strafbare feit onder 2 worden veroordeeld en hij is daarom tegenover de benadeelde partijen aansprakelijk voor schade die door dit feit aan hen is toegebracht. De rechtbank zal aan de verdachte de verplichting opleggen om aan de Staat te betalen telkens een bedrag van € 400,00, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 9 maart 2022 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald, ten behoeve van [slachtoffer 2] respectievelijk [slachtoffer 3] .

8.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf en maatregelen zijn gegrond op de artikelen 36f, 57, 285 en 302 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

9.De beslissing

De rechtbank:
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1 subsidiair en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan, zoals hierboven onder 3.5. bewezen is verklaard en dat het bewezen verklaarde uitmaakt:
ten aanzien van feit 1 subsidiair:
zware mishandeling;
ten aanzien van feit 2:
bedreiging met zware mishandeling, meermalen gepleegd;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een
gevangenisstrafvoor de duur van
18 (ACHTTIEN) MAANDEN;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
de vordering van benadeelde partij [slachtoffer 1]
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 1]
deels toe tot een bedrag van € 8.690,00 en veroordeelt de verdachte om dit bedrag, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 9 maart 2022 tot de dag waarop deze vordering is betaald, te betalen aan [slachtoffer 1] ;
bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding en dat de benadeelde partij dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
wijst af de vordering tot vergoeding van de reiskosten van de benadeelde partij;
veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten van de benadeelde partij, begroot op nihil, en de kosten die ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog gemaakt moeten worden;
legt aan de verdachte op de verplichting om aan de Staat te betalen een bedrag van € 8.690,00, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 9 maart 2022 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald ten behoeve van [slachtoffer 1] ;
bepaalt dat als het verschuldigde bedrag niet volledig wordt betaald of kan worden verhaald, gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 78 dagen; de toepassing van gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op;
bepaalt dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de benadeelde partij de betalingsverplichting aan de Staat in zoverre doet vervallen, en dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de Staat de betalingsverplichting aan de benadeelde partij in zoverre doet vervallen;
de vordering van benadeelde partij [slachtoffer 2]
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 2]
deels toe tot een bedrag van € 400,00 en veroordeelt de verdachte om dit bedrag, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 9 maart 2022 tot de dag waarop deze vordering is betaald, te betalen aan [slachtoffer 2] ;
wijst de vordering voor het meerdere af;
veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten van de benadeelde partij, begroot op nihil, en de kosten die ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog gemaakt moeten worden;
legt aan de verdachte op de verplichting om aan de Staat te betalen een bedrag van € 400,00 vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 9 maart 2022 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald ten behoeve van [slachtoffer 2] ;
bepaalt dat als het verschuldigde bedrag niet volledig wordt betaald of kan worden verhaald, gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 8 dagen; de toepassing van gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op;
bepaalt dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de benadeelde partij de betalingsverplichting aan de Staat in zoverre doet vervallen, en dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de Staat de betalingsverplichting aan de benadeelde partij in zoverre doet vervallen;
de vordering van benadeelde partij [slachtoffer 3]
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 3]
deels toe tot een bedrag van € 400,00 en veroordeelt de verdachte om dit bedrag, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 9 maart 2022 tot de dag waarop deze vordering is betaald, te betalen aan [slachtoffer 3] ;
wijst de vordering voor het meerdere af;
veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten van de benadeelde partij, begroot op nihil, en de kosten die ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog gemaakt moeten worden;
legt aan de verdachte op de verplichting om aan de Staat te betalen een bedrag van € 400,00 vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 9 maart 2022 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald ten behoeve van [slachtoffer 3] ;
bepaalt dat als het verschuldigde bedrag niet volledig wordt betaald of kan worden verhaald, gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 8 dagen; de toepassing van gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op;
bepaalt dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de benadeelde partij de betalingsverplichting aan de Staat in zoverre doet vervallen, en dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de Staat de betalingsverplichting aan de benadeelde partij in zoverre doet vervallen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. B.A. Sturm, voorzitter,
mr. H.P.M. Meskers, rechter,
mr. C.M.A. de Koning, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. L. Prosperini, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 30 september 2022.