ECLI:NL:RBZWB:2021:2905

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
15 juni 2021
Publicatiedatum
11 juni 2021
Zaaknummer
02-271888-19
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Zware mishandeling met een scherp voorwerp tijdens uitgaansavond

In deze strafzaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 15 juni 2021 uitspraak gedaan in een zaak tegen een verdachte die op 3 augustus 2019 in Bergen op Zoom een slachtoffer met een scherp voorwerp in het gezicht heeft gesneden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, ondanks zijn afwezigheid tijdens de zitting, wettig en overtuigend schuldig is aan zware mishandeling. De officier van justitie heeft bewijs geleverd door middel van getuigenverklaringen, camerabeelden en medische rapporten die de ernst van het letsel bevestigen. De rechtbank heeft geconcludeerd dat het letsel, dat resulteerde in een blijvend litteken, als zwaar lichamelijk letsel kan worden gekwalificeerd.

De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 10 maanden, wat lager is dan de door de officier van justitie gevorderde 30 maanden, maar passend gezien de omstandigheden van de zaak. De rechtbank heeft ook een schadevergoeding van € 3.000,- toegewezen aan het slachtoffer voor immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente. De rechtbank heeft de vordering tot materiële schade afgewezen wegens onvoldoende onderbouwing. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, waarbij de voorzitter en twee andere rechters aanwezig waren. De zaak heeft een grote impact gehad op het slachtoffer en heeft ook gevoelens van onveiligheid in de samenleving veroorzaakt.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/271888-19
vonnis van de meervoudige kamer van 15 juni 2021
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag 1] 1992 te [geboortedag 2]
wonende te [adres]
raadsman mr. J.J.J. van Rijsbergen, advocaat te Breda

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 1 juni 2021. Verdachte is niet verschenen. Wel is verschenen zijn gemachtigde raadsman. De officier van justitie, mr. C. Brandwijk, en de verdediging hebben hun standpunten kenbaar gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte op 3 augustus 2019 met een mes [slachtoffer] in het gezicht heeft gestoken of gesneden; dit feit is in meerdere juridische varianten ten laste gelegd.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte aangever [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht door hem in het gezicht te snijden met een scherp voorwerp. Zij baseert zich daarbij op de aangifte, de foto’s van het letsel (waaronder de foto’s die als bijlage bij de vordering van aangever als benadeelde partij zijn gevoegd), de medische verklaring van de huisartsenpost, de verklaring van getuige [getuige 1] , de camerabeelden van het gebeuren in de Penstraat en het aanvullende proces-verbaal met betrekking tot de camerabeelden gecombineerd met de verklaring van [naam 1] , de tweelingbroer van verdachte die in het café was. Uit dit alles maakt de officier van justitie op dat verdachte degene was die met een scherp voorwerp heeft uitgehaald naar [slachtoffer] .
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen.
Hij wijst er allereerst op dat niet kan worden bewezen dat verdachte degene is die op de camerabeelden van de Penstraat te zien is en van wie wordt gesuggereerd dat hij degene is die het letsel in het gezicht van [slachtoffer] letsel toebrengt. Evenmin kan worden bewezen dat verdachte aangever met een mes, dan wel puntig en/of scherp voorwerp in het gezicht heeft gestoken en/of gesneden.
Subsidiair voert de raadsman aan dat bij aangever geen sprake is van zwaar lichamelijk letsel en dat verdachte ook geen opzet hierop heeft gehad.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
De rechtbank stelt op grond van de bewijsmiddelen vast dat verdachte degene is die op de camerabeelden van de Penstraat twee keer uithaalt naar aangever. De rechtbank overweegt hiertoe als volgt.
Aangever heeft voorafgaand aan het incident in de Penstraat ruzie gehad met de tweelingbroer van verdachte, [naam 1] , in café “ [naam 2] ”. Deze ruzie is vastgelegd op de camerabeelden die zijn gemaakt in het café en daarop is te zien dat [naam 1] een poloshirt met korte mouwen draagt.
[naam 1] is op de camerabeelden van de Penstraat, die kort na de ruzie in het café zijn gemaakt en welke beelden ook ter zitting zijn getoond, ook te onderscheiden aan zijn poloshirt met korte mouwen. Dit komt overeen met de verklaring van aangever dat [naam 1] hem na de mishandeling door verdachte in de Penstraat nog heeft vastgepakt en tegen de muur heeft gezet. Op de camerabeelden van de Penstraat is namelijk te zien dat de persoon die aangever tegen de muur zet een poloshirt met korte mouwen draagt.
De persoon, van wie op de camerabeelden van de Penstraat is vastgelegd dat hij twee keer uithaalt naar aangever, draagt bovenkleding met lange mouwen. Beide tweelingbroers vertonen uiterlijk een sterke gelijkenis en de persoon met de bovenkleding met lange mouwen wordt herkend als één van de beide tweelingbroers. Het staat voor de rechtbank dan ook vast dat deze persoon verdachte betreft. Van een mogelijke persoonsverwisseling, zoals door de verdediging bepleit, is dus geen sprake.
Voorts stelt de rechtbank op grond van de bewijsmiddelen vast dat aangever met een scherp voorwerp aan de linkerzijde van zijn gezicht is gesneden. De wond is gehecht en gelet op de lengte en de diepte van de snee is het aannemelijk dat aangever hier een zichtbaar ontsierend litteken aan over zal houden. Dit blijkt ook uit de foto’s van het litteken die zijn gevoegd bij de vordering van aangever als benadeelde partij. Dit maakt dat het toegebrachte letsel naar het oordeel van de rechtbank als zwaar lichamelijk letsel kan worden gekwalificeerd. De rechtbank acht daarbij van belang dat het letsel zich in het gezicht op een duidelijk zichtbare plek bevindt.
Anders dan de verdediging heeft bepleit is de rechtbank voorts van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat het verdachte is geweest die dit letsel aan aangever heeft toegebracht.
Aangever heeft nadrukkelijk verklaard door verdachte in zijn gezicht te zijn gesneden. Aangever kent verdachte en zijn tweelingbroer [naam 1] al sinds zijn jeugd en kan beiden goed uit elkaar houden.
Daarnaast verklaart getuige [getuige 1] dat hij heeft gezien dat er twee personen waren die erg veel op elkaar leken, en dat de persoon die hij kent als “ [naam 3] ” binnen in het café met een van die twee ruzie had. Getuige [getuige 1] heeft voorts verklaard dat de andere van die twee, die er pas later bij was gekomen, met een voorwerp over het gezicht van [naam 3] ging, waarna deze [naam 3] een snee in zijn gezicht had.
De rechtbank acht - in tegenstelling tot wat de verdediging hierover heeft gesteld - voldoende duidelijk dat getuige [getuige 1] met “ [naam 3] ” aangever bedoelt, gelet op het feit dat hij deze [naam 3] kent als de neef van degene met wie hij in het café was: getuige [getuige 2] .
Ondanks dat getuige en aangever niet consistent verklaren over het signalement van de dader, zijn de verklaringen wel eenduidig voor zover zij betrekking hebben op de aan verdachte verweten gedragingen.
Daarnaast worden de aangifte en de getuigenverklaring ondersteund door de camerabeelden die zijn opgenomen in de Penstraat en die ook ter zitting zijn getoond. Op deze beelden is onder meer te zien dat verdachte tot tweemaal toe met zijn rechterhand in een neerwaartse beweging uithaalt richting aangever. Verdachte gedraagt zich zichtbaar zeer agressief richting aangever en blijft de confrontatie opzoeken. Voorts is te zien dat aangever na de eerste uithaal een donkere streep op de linkerkant van zijn gezicht heeft, die overeenkomt met de snijwond die later bij hem wordt geconstateerd. De rechtbank heeft daarnaast waargenomen dat verdachte kort na deze uithalen iets in zijn rechterhand heeft als hij zijn rechterhand achter zijn rug houdt en daarna zijn rechterhand in zijn kontzak stopt, ogenschijnlijk om daar iets in te stoppen.
Hoewel op de beelden niet is te zien of verdachte aangever ook daadwerkelijk raakt en of daardoor het letsel is ontstaan, zoals door de verdediging is betoogd, zijn de beelden wel ondersteunend aan en in overeenstemming met alle wezenlijke onderdelen van de aangifte, de getuigenverklaring en het letsel.
De door de verdediging geschetste mogelijke alternatieve scenario’s, die er alle in essentie op neerkomen dat het letsel op een eerder moment is toegebracht door een derde, zijn niet aannemelijk geworden. De rechtbank merkt daarbij op dat verdachte hierover zelf ook niets heeft verklaard. Hij heeft zich daarentegen uitsluitend op zijn verschonings- respectievelijk zijn zwijgrecht beroepen en deze scenario’s zijn eerst door de verdediging geformuleerd na - volgens eigen zeggen - zeer uitvoerige bestudering van het dossier en de camerabeelden.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op 3 augustus 2019 te Bergen op Zoom aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een wond in het gezicht en een blijvend litteken heeft toegebracht, door voornoemde [slachtoffer] met dat opzet met een scherp en/of puntig voorwerp, in het gezicht te snijden.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 30 maanden.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft met betrekking tot de strafmaat opgemerkt dat de redelijke termijn is geschonden en dat verdachte een bouwbedrijf heeft, waarvoor hij in Nederland en in het buitenland werkzaamheden verricht. Een onvoorwaardelijke gevangenisstraf zou de bedrijfseconomische belangen van verdachte ernstige schade toebrengen.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan zware mishandeling. Hij heeft aangever [slachtoffer] opzettelijk met een scherp voorwerp in zijn gezicht gesneden, waardoor [slachtoffer] een lange, diepe snijwond heeft opgelopen. Het gebeuren heeft een flinke impact gehad op [slachtoffer] , wat ook blijkt uit de toelichting op de vordering tot schadevergoeding. Vanwege het blijvend litteken dat door deze snijwond is ontstaan zal aangever dagelijks worden herinnerd aan deze zware mishandeling.
De mishandeling heeft bovendien plaatsgevonden tijdens een uitgaansavond, op de openbare weg, waardoor meerdere willekeurige omstanders getuige zijn geworden van dit geweld. Het gaat dus om een zeer ernstig feit, dat bovendien zorgt voor gevoelens van onveiligheid in de samenleving. Gezien de ernst van het feit kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. In de (bedrijfseconomische) belangen van verdachte ziet de rechtbank geen aanleiding om een ander soort straf op te leggen.
Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd. Volgens de landelijke oriëntatiepunten voor straftoemeting van de rechtspraak geldt bij het opzettelijk toebrengen van middelzwaar lichamelijk letsel met behulp van een wapen (niet zijnde een vuurwapen) als uitgangspunt een gevangenisstraf van 7 maanden. De hiervoor genoemde strafverzwarende omstandigheden zijn wel aanleiding om een hogere straf op te leggen, maar de eis van de officier van justitie (30 maanden) is veel te hoog. Alles afwegend acht de rechtbank een gevangenisstraf van 10 maanden passend en geboden.
Anders dan de verdediging heeft aangevoerd, is van een overschrijding van de redelijke termijn geen sprake, nu verdachte op 4 november 2019 voor het eerst als verdachte is gehoord en sindsdien nog geen 2 jaren zijn verstreken.

7.De benadeelde partij

De benadeelde partij [slachtoffer] vordert een schadevergoeding van in totaal
€ 3.180,= voor het feit dat is ten laste gelegd, bestaande uit € 180,= aan materiële schade (kosten ziekenhuisconsult, verdoving, hechten en het verwijderen van de hechtingen) en
€ 3.000,= aan immateriële schade.
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte dit feit heeft gepleegd. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de benadeelde partij en dat hij verplicht is de schade van de benadeelde partij te vergoeden.
De door de benadeelde gevorderde schadevergoeding voor immateriële schade acht de rechtbank toewijsbaar voor het gevorderde bedrag van € 3.000,=, welk bedrag door de rechtbank als billijk wordt beschouwd. Dit bedrag dient te worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dag waarop het strafbare feit is gepleegd.
Deze schade staat ook in een voldoende verband met het bewezenverklaarde handelen van verdachte, zodat ook sprake is van schade die een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde feit.
De rechtbank zal tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen en dat bij niet betaling gijzeling kan worden toegepast als dwangmiddel.
Voor het overige is de rechtbank van oordeel dat feiten en omstandigheden die tot toewijzing van het gevorderde bedrag aan materiële schadevergoeding zouden kunnen leiden niet voldoende vast staan, nu (de omvang van) die schade onvoldoende is onderbouwd.
Verdere behandeling van dat deel van de vordering levert naar het oordeel van de rechtbank een onevenredige belasting van het strafgeding op, zodat de benadeelde partij voor dat deel niet-ontvankelijk in de vordering zal worden verklaard. Dat deel van de vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 36f en 302 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
zware mishandeling;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 10 maanden;
Benadeelde partijen
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij
[slachtoffer]van
€ 3.000,=aan immateriële schadevergoeding, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 3 augustus 2019 tot aan de dag der voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat de vordering voor dat gedeelte bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer] , € 3.000,= te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 3 augustus 2019 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling
40 dagen gijzelingkan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. D.L.J. Martens, voorzitter, mr. M. Breeman en mr. K.E. van den Ing, rechters, in tegenwoordigheid van E.A.J. de Roos, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 15 juni 2021.
Mr. Breeman is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.