ECLI:NL:RBDHA:2021:9211

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 augustus 2021
Publicatiedatum
23 augustus 2021
Zaaknummer
NL21.9822
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • B.F.Th. de Roos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag op basis van geaardheid en motiveringsgebreken

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 17 augustus 2021 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, een Iraakse nationaliteit, zijn asielaanvraag had ingediend op basis van zijn homoseksuele geaardheid. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had de aanvraag afgewezen, omdat de geclaimde geaardheid niet geloofwaardig werd geacht. De rechtbank heeft het beroep van eiser gegrond verklaard, omdat de staatssecretaris niet voldoende had gemotiveerd waarom de geaardheid van eiser ongeloofwaardig was. De rechtbank oordeelde dat de geloofwaardigheid van de geaardheid en de daaruit voortvloeiende problemen integraal beoordeeld dienden te worden, en dat de staatssecretaris dit had nagelaten. De rechtbank heeft het bestreden besluit vernietigd en verweerder opgedragen een nieuw besluit te nemen, waarbij de geclaimde geaardheid en de bijbehorende problemen opnieuw beoordeeld moeten worden. Tevens is verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.496.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL21.9822

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[Naam] , eiser

V-nummer: [Nummer]
(gemachtigde: mr. J.M. Walls),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. G.T. Cambier).

ProcesverloopBij besluit van 22 juni 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder de asielaanvraag van eiser afgewezen als ongegrond.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep op 11 augustus 2021 in Breda op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen M. Kurdi. Tevens was aanwezig [Naam 2] van LGBT Asylum Support. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [Geb. datum] 2000 en de Iraakse nationaliteit te hebben. Op 22 augustus 2020 heeft hij een asielaanvraag ingediend in Nederland. Verweerder heeft de aanvraag bij besluit van 24 november 2020 niet in behandeling genomen, omdat Kroatië daarvoor op grond van de Dublinverordening [1] verantwoordelijk is. Het hiertegen door eiser ingestelde beroep is door deze rechtbank en deze zittingsplaats bij uitspraak van 4 februari 2021 ongegrond verklaard. [2] Eiser is echter niet binnen de termijn als bedoeld in artikel 29, tweede lid, van de Dublinverordening overgedragen aan Kroatië, waardoor hij alsnog opgenomen is in de nationale procedure.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder de asielaanvraag van eiser afgewezen als ongegrond op grond van artikel 31, eerste lid, van de Vw. [3] Daarbij heeft verweerder de gestelde homoseksuele geaardheid van eiser en de daaruit voortvloeiende problemen in Irak niet geloofwaardig geacht.
3. Op wat eiser daartegen heeft aangevoerd, wordt in het hiernavolgende ingegaan.
De rechtbank oordeelt als volgt.
Procedure
4. Eiser heeft aangevoerd dat de medewerker die het nader gehoor heeft afgenomen onvoldoende gekwalificeerd was. Verweerder heeft hierover in het bestreden besluit al opgemerkt dat in het beleid niet is opgenomen dat er een specialisatie vereist is voor het afnemen voor asielgehoren met een LHBTI-motief. Alle hoormedewerkers zijn in beginsel gekwalificeerd om dergelijke gehoren af te nemen. De rechtbank volgt dat standpunt. Eiser heeft bovendien niet onderbouwd dat hij is benadeeld door de inzet van deze medewerker. De beroepsgrond slaagt niet.
5. Eiser stelt ook dat er ten onrechte geen overleg met de LHBTI-coördinator heeft plaatsgevonden. Ter zitting heeft verweerder echter toegelicht dat uit interne notities blijkt dat er op 18 juni 2021 door de hoor- en beslismedewerker getracht is om contact op te nemen met de coördinator en dat het overleg uiteindelijk op 22 juni 2021 heeft plaatsgevonden. De LHBTI-coördinator kon zich vinden in de beoordeling van de medewerker. Er is dus gehandeld conform WI [4] 2019/17. Deze beroepsgrond slaagt daarom evenmin.
Geaardheid
6. Uit WI 2019/17 volgt dat verweerder bij de beoordeling van de geloofwaardigheid van de gestelde geaardheid in ieder geval de volgende thema’s betrekt:
  • Privéleven;
  • Huidige en voorgaande relaties, contacten in het land van herkomst en contact met of kennis van lhbti-groepen;
  • Contact met lhbti’s in Nederland en kennis van de Nederlandse situatie;
  • Discriminatie, repressie en vervolging in land van herkomst.
Het zwaartepunt ligt op de antwoorden op vragen over de eigen ervaringen en persoonlijke beleving van de vreemdeling met betrekking tot zijn seksuele gerichtheid, wat dit voor hem en zijn omgeving heeft betekend, wat de situatie is voor personen met die gerichtheid in het land van herkomst van de vreemdeling en hoe diens ervaringen, ook volgens zijn asielrelaas, in het algemene beeld passen.
7. Uit de recente uitspraak van de Afdeling [5] van 4 augustus 2021 [6] volgt dat het uitgangspunt dat een vreemdeling zijn seksuele gerichtheid vooral met zijn eigen verklaringen aannemelijk kan en moet maken, onverlet laat dat bepaalde stukken kunnen dienen als ondersteunend bewijs. Dit betekent dat die stukken, afhankelijk van de door een vreemdeling afgelegde verklaringen, het overige bewijs en de daarover geformuleerde tegenwerpingen, ertoe kunnen leiden dat een vreemdeling zijn seksuele gerichtheid ondanks ontoereikende verklaringen toch aannemelijk heeft gemaakt. Verweerder verricht immers een integrale geloofwaardigheidsbeoordeling, waarbij hij de verklaringen van een vreemdeling over de verschillende in WI 2019/17 genoemde thema’s uitdrukkelijk in hun onderlinge samenhang én in het licht van de overige verklaringen en het overgelegd bewijsmateriaal beziet. [7] Het is daarbij aan verweerder om in het besluit inzichtelijk te maken hoe hij de afgelegde verklaringen en overgelegde stukken in het kader van de verschillende thema’s waardeert en onderling weegt. Overgelegde stukken zijn dus op zichzelf bezien zelden overtuigend bewijs van een gestelde seksuele gerichtheid, maar een vreemdeling kan hiermee wél, onder bepaalde omstandigheden, ondersteunend bewijs leveren van zijn verklaringen over bepaalde thema’s die bij de integrale beoordeling van belang zijn, zoals de activiteiten in Nederland of het hebben van een homoseksuele relatie. Dat is in het bijzonder het geval waar het gaat om informatie van feitelijke aard of verklaringen van objectieve derden over feitelijk gedrag. Uiteraard kunnen die stukken voor verweerder ook aanleiding vormen om een vreemdeling nader te horen over de inhoud - en opsteller - van de stukken, om zo de thema’s waarop de stukken betrekking hebben en de persoonlijke relevantie van de desbetreffende omstandigheden voor de vreemdeling inzichtelijker te maken en de gestelde seksuele gerichtheid als geheel beter en in samenhang te kunnen beoordelen op geloofwaardigheid.
8. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder eiser op de genoemde thema’s uit WI 2019/17 maar weinig kunnen tegenwerpen. Eiser merkt daarbij terecht op dat zijn verklaringen over hoe hij achter zijn geaardheid is gekomen en hiermee om is gegaan moeten worden beoordeeld in het licht van het referentiekader dat hij destijds als puber van 13 jaar had. Niet duidelijk is wat verweerder hierin nog meer van eiser verwacht.
Verder is van belang dat eiser een dag voor de zitting nog enkele stukken ter nadere onderbouwing van zijn relaas heeft overgelegd. Deze stukken dienen, hoewel tamelijk laat ingediend, in de beoordeling meegewogen te worden om te bezien in hoeverre deze eisers verklaringen kunnen compenseren. Gelet op de onder 7 weergegeven overwegingen van de Afdeling vormt het overgelegde rapport van [Naam 2] van LGBT Asylum Support geen ondersteunend bewijs voor of aanvulling op eisers relaas. Het betreft immers een dossierstudie waarin informatie van feitelijke aard ontbreekt. Eiser heeft echter ook een brief van [Naam 3] overgelegd waaruit blijkt dat hij zich in juni 2021 aangesloten heeft bij COCktail, een maatjesproject van het COC Eindhoven. Deze brief bevat wel informatie van feitelijke aard en verklaringen over het gedrag van eiser en vormt dus in ieder geval ondersteunend bewijs voor het thema ‘Contact met lhbti’s in Nederland en kennis van de Nederlandse situatie’. Verweerder heeft ter zitting wel gesteld dat de schrijver van de brief eiser pas twee maanden kent, maar dat doet geen afbreuk aan de informatie in die brief. Dat hieruit ook kan worden afgeleid dat eiser nog in een innerlijk proces zit, maakt bovendien niet dat eisers verklaringen over zijn persoonlijke beleving van zijn geaardheid niet kunnen worden gevolgd. Ook uit de door eiser overgelegde foto’s blijkt zijn betrokkenheid bij het COCktail-project. Eiser heeft naar het oordeel van de rechtbank afdoende verklaard dat hij zich hier niet eerder bij kon aansluiten omdat hij lange tijd in het AZC in Middelburg heeft verbleven en in Zeeland weinig tot geen COC-activiteiten werden georganiseerd. Verweerder heeft niet inzichtelijk kunnen maken hoe hij de afgelegde verklaringen en de overgelegde stukken waardeert en onderling weegt. Op dit punt is dan ook sprake van een motiveringsgebrek.
Problemen ten gevolge van geaardheid
9. Eiser heeft aangevoerd dat verweerder niet kan volstaan met de stelling dat de problemen ten gevolge van zijn homoseksuele gerichtheid ongeloofwaardig zijn omdat de gerichtheid ongeloofwaardig is. De verklaringen van eiser over de betrapping en de gevolgen daarvan zijn onlosmakelijk deel van het relaas en onderbouwen de geaardheid.
10. De rechtbank is van oordeel dat verweerder in strijd met WI 2019/17 en WI 2014/10 de door eiser gestelde problemen niet op de eigen merites beoordeeld heeft. Er is daarom ook op dit punt sprake van een motiveringsgebrek. Ter zitting heeft verweerder dit erkend en is hij alsnog ingegaan op wat eiser in dat kader heeft verklaard. Daarbij heeft hij gesteld dat niet wordt ingezien dat eisers oom zo conservatief is dat hij stelt dat de eer van de familie door eisers dood moet worden gered, maar dat hij vervolgens wel het huis verlaat om het verhaal van zijn vriend over de gestelde betrapping van eiser te verifiëren. Ook zou eiser tegenstrijdig hebben verklaard over hoe hij vervolgens de hulp van zijn vader heeft ingeroepen. Tot slot is opgemerkt dat eisers stelling dat hij vogelvrij is verklaard door zijn stam enkel is gebaseerd op een verklaring van een derde, terwijl nadere onderbouwing daarvan ontbreekt.
11. Naar het oordeel van de rechtbank is met deze nadere motivering het geconstateerde gebrek niet hersteld. Zoals eiser terecht stelt, dient er een integrale geloofwaardigheidsbeoordeling plaats te vinden waarbij zowel de geaardheid als de daaruit volgende problemen meegenomen dienen te worden. Dat is ten onrechte niet gebeurd. Bovendien dient eiser in de gelegenheid te worden gesteld om te reageren op de ter zitting geformuleerde tegenwerpingen.
Slotsom
12. Gelet op het voorgaande is het beroep gegrond. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit wegens schending van artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht. De rechtbank ziet geen mogelijkheid het geschil finaal te beslechten. Het ligt op de weg van verweerder om de gestelde geaardheid van eiser en de daarmee samenhangende problemen opnieuw (integraal) te beoordelen, waarbij ook de door eiser overgelegde stukken betrokken dienen te worden. Verweerder zal daarom een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak.
13. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.496 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 748 en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt verweerder een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.496 (veertienhonderdzesennegentig euro).
Deze uitspraak is gedaan door mr. B.F.Th. de Roos, rechter, in aanwezigheid van mr. A.J.J. Sterks, griffier en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Verordening (EU) nr. 604/2013.
2.Zaaknummer NL20.20239.
3.Vreemdelingenwet 2000.
4.Werkinstructie.
5.De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
7.Zie ook de uitspraken van de Afdeling van 5 juni 2016, ECLI:NL:RVS:2016:1630 en 12 augustus 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1885.