ECLI:NL:RBDHA:2021:9155

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 juli 2021
Publicatiedatum
19 augustus 2021
Zaaknummer
AWB - 20 _ 721
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Einduitspraak bestuursrecht inzake jeugdhulp en autismehulphond na tussenuitspraak

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 15 juli 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure over de afwijzing van een aanvraag voor jeugdhulp via een persoonsgebonden budget (pgb) voor de opleiding van een autismehulphond. Eiseres, de wettelijk vertegenwoordiger van haar minderjarige dochter, had in eerste instantie een aanvraag ingediend die door het college van burgemeester en wethouders van Den Haag was afgewezen. Na een tussenuitspraak van de rechtbank, waarin een zorgvuldigheidsgebrek werd geconstateerd, heeft verweerder de gelegenheid gekregen om het besluit te herstellen. In de einduitspraak concludeert de rechtbank dat verweerder het geconstateerde gebrek heeft hersteld en dat de aanvullende motivering van verweerder voldoende is om de afwijzing van de aanvraag te onderbouwen. De rechtbank oordeelt dat de combinatie van behandeling en begeleiding door Youz, ondersteund met medicatie, als een passende jeugdhulpvoorziening kan worden aangemerkt. Eiseres heeft niet voldoende onderbouwd dat de opleiding van de hulphond als meest passende voorziening moet worden beschouwd. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit, maar laat de rechtsgevolgen in stand, en veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 20/721
einduitspraak na tussenuitspraak van de meervoudige kamer van 15 juli 2021 in de zaak tussen
[eiseres], in de hoedanigheid van wettelijk vertegenwoordiger van haar minderjarige dochter,
[minderjarige] ,te [woonplaats] , eiseres
(gemachtigde: mr. R. Imkamp),
en

het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, verweerder

(gemachtigde: P.B.L. Willemsen).

Procesverloop

Bij besluit van 23 april 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres om jeugdhulp via een persoonsgebonden budget (pgb) in het kader van de Jeugdwet voor de opleiding van een autismehulphond voor [minderjarige] ( [minderjarige] ) afgewezen.
Bij besluit van 3 december 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Bij tussenuitspraak van 18 augustus 2020 (de tussenuitspraak), na de zitting van 7 juli 2020, heeft de rechtbank verweerder in de gelegenheid gesteld om binnen zes weken na verzending van de tussenuitspraak, met inachtneming van wat in de tussenuitspraak is overwogen, het geconstateerde gebrek in het bestreden besluit te herstellen.
Bij tussenuitspraak van 17 september 2020 heeft de rechtbank de termijn om het gebrek te herstellen verlengd tot tien weken na verzending van de verlengingsuitspraak.
Verweerder heeft in reactie op de tussenuitspraak een aanvullende motivering ingediend.
Eiseres heeft hierop een schriftelijke zienswijze (de zienswijze) gegeven.
De rechtbank heeft met toestemming van partijen bepaald dat een nadere zitting achterwege blijft en het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Deze uitspraak bouwt voort op de tussenuitspraak. De rechtbank blijft bij al wat zij in de tussenuitspraak heeft overwogen en beslist, tenzij hierna uitdrukkelijk anders wordt overwogen. Het staat de rechtbank niet vrij om terug te komen van zonder voorbehoud gegeven oordelen in de tussenuitspraak. Dit is alleen anders in zeer uitzonderlijke gevallen. De rechtbank verwijst hiervoor naar de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 12 juli 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:2521.
2. In haar tussenuitspraak heeft de rechtbank overwogen dat het standpunt van verweerder dat de autismehulphond als een hulpmiddel in de zin van de Zorgverzekeringswet moet worden aangemerkt, onvoldoende deugdelijk is gemotiveerd. Tevens heeft de rechtbank overwogen dat uit het dossier en het verhandelde ter zitting niet duidelijk is geworden dat verweerder het stappenplan heeft gevolgd zoals neergelegd in de vaste rechtspraak van de CRvB; zie bijvoorbeeld de uitspraak van 1 mei 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:1477. De rechtbank heeft verder overwogen dat om laatstgenoemd gebrek te herstellen, verweerder alsnog voldoende onderzoek moet verrichten naar de noodzakelijke ondersteuningsbehoefte van [minderjarige] . Verweerder zal de vraag moeten beantwoorden of de gevraagde opleiding tot autismehulphond een passende bijdrage levert aan het realiseren van een situatie waarin [minderjarige] voldoende in staat wordt gesteld tot participatie, zelfstandigheid en zelfredzaamheid. Verweerder zal aan de hand van het stappenplan dienen te beoordelen of in deze situatie de verstrekking van een opleiding tot autismehulphond als het meest passend moet worden aangemerkt.
3. Eiseres heeft vervolgens op 10 september 2020 gesproken met de gezinscoaches Mustapha Zbair en Tammy Knibbe-Van Driel van het Centrum voor Jeugd en Gezin (CJG) (de gezinscoaches). Op 23 september 2020 heeft eiseres wederom met de gezinscoaches gesproken waarbij ook [minderjarige] en hulphond [naam hond] aanwezig waren. Op basis van deze gesprekken, het verslag van de psychologen H. van den Akker en H.J.H. van Duijn van Youz van 11 september 2020 en een telefoongesprek met H. van den Akker, hebben de gezinscoaches het verslag van 19 oktober 2020 opgesteld. Daarbij zijn zij ondersteund door gedragswetenschapper Sanne Schenk.
4. Onder verwijzing naar dit verslag heeft verweerder het bestreden besluit aanvullend gemotiveerd. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de combinatie van behandeling en begeleiding door Youz, ondersteund met medicatie en eventueel aangevuld met een Boba-coach, als passende jeugdhulpverlening dient te worden aangemerkt om de gestelde hulpvragen te kunnen verwezenlijken.
5.1
Eiseres kan zich ook na de aanvullende motivering niet verenigen met de besluitvorming, zoals zij in haar zienswijze gemotiveerd heeft uiteengezet.
5.2
Eiseres voert allereerst aan dat de deskundigheid van de personen die aan het verslag van 19 oktober 2020 hebben bijgedragen onduidelijk is. Zo is onduidelijk wat de bijdrage van de gedragswetenschapper is geweest bij het verslag. Zij verwijst naar de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 12 januari 2017, ECLI:NL:RBGEL:2017:159.
5.3
De rechtbank is van oordeel dat voldoende duidelijk is wat de deskundigheid is van de personen die het verslag van 19 oktober 2020 hebben opgesteld. Verweerder heeft de namen van de betrokken personen en hun SKJ-registratienummers immers vermeld zodat hun deskundigheid voldoende inzichtelijk is. De rechtbank ziet in de regelgeving noch rechtspraak steun voor het oordeel dat de betrokkenen in dit geval daarenboven per persoon inzichtelijk zouden moeten maken wat hun rol bij de inhoud van het verslag van 19 oktober 2020 is. Het betoog faalt.
6.1
Eiseres brengt verder naar voren dat verweerder de aanvraag ten onrechte
ex nuncheeft getoetst. Daarbij heeft verweerder miskend dat de situatie is verbeterd dankzij de hulphond [naam hond] .
6.2
De rechtbank ziet geen aanleiding voor het oordeel dat verweerder enkel de situatie van eiseres in kaart had moeten brengen zoals die was ten tijde van de aanvraag. Bovendien heeft eiseres niet voldoende geconcretiseerd welke hulpvragen nu niet meer aan de orde zijn dankzij de inzet van de hulphond [naam hond] . Het betoog slaagt daarom niet.
7.1
Voorts betoogt eiseres dat het in de tussenuitspraak vermelde stappenplan nog altijd niet goed is doorlopen. Stap drie van het stappenplan ontbreekt namelijk. De vaststelling van de hulpvraag wordt opgevolgd door conclusies over de veronderstelde eigen mogelijkheden en de volgens verweerder meest passende voorzieningen. Volgens eiseres vereist de uitwerking van de derde stap dat alle benodigde ondersteuning door de dag (en nacht) heen in kaart wordt gebracht, evenals dat wordt onderbouwd welke vorm van ondersteuning daarbij passend is. Zij verwijst in dit verband naar de uitspraak van de CRvB van 15 oktober 2019, ECLI:NL:CRVB: 2018:819 en de uitspraken van de rechtbank Den Haag van 8 november 2017, ECLI:NL: RBDHA:2017:12733, 19 februari 2019, ECLI:NL:RBDHA:2019:1421 en van 23 juli 2020, ECLI:NL:RBDHA:2020:7175.
7.2
De rechtbank is van oordeel dat verweerder op juiste wijze het stappenplan heeft doorlopen als neergelegd in de voormelde uitspraak van 1 mei 2017 van de CRvB. De derde stap van het stappenplan houdt in dat wordt bepaald welke hulp naar aard en omvang nodig is voor de jeugdige om, rekening houdend met zijn/haar leeftijd en ontwikkelingsniveau, gezond en veilig op te groeien, te groeien naar zelfstandigheid, voldoende zelfredzaam te zijn en maatschappelijk te participeren. De rechtbank constateert weliswaar dat stap drie niet expliciet is geformuleerd in het adviesverslag, maar dat deze derde stap is uitgevoerd volgt uit de formulering van de hulpvragen 1 tot en met 6 en het antwoord op die hulpvragen zoals uitgebreid is beschreven in het advies van 19 oktober 2020. Dat hierbij geen exact overzicht is opgesteld van wat gedurende de dag en gedurende de nacht nodig is, maakt niet dat daarmee de derde stap niet zorgvuldig is doorlopen. De vraag in hoeverre de aard en de omvang van de benodigde hulp specifiek moet worden vastgesteld in de vorm van een 24-uurs overzicht is immers mede afhankelijk van de problematiek naar aanleiding waarvan een voorziening op grond van de Jeugdwet wordt aangevraagd.
8.1
Eiseres voert verder aan dat de door verweerder beschreven voorzieningen niet passend zijn. Verweerder heeft bij de beoordeling ten onrechte niet betrokken dat [minderjarige] al geruime tijd medicatie slikt en begeleiding van een coach van Inzowijs heeft gehad. Volgens eiseres zijn de beschreven oplossingen niet passend en is de rol van de hulphond niet of nauwelijks onderzocht.
8.2
Verweerder baseert zijn afwijzende beslissing thans op voormeld advies van
19 oktober 2020 van het CJG. Het hierin opgenomen jeugdhulpverleningsaanbod is tot stand gekomen op basis van het psychologisch onderzoek van H. van den Akker en H.J.H. van Duijn. Uit dat onderzoek volgt dat behandeling gericht op acceptatie van de situatie door [minderjarige] zelf en het aanpassen van het verwachtingspatroon als zinvol wordt gezien. Van belang is dat [minderjarige] een balans vindt in haar leven door te leren omgaan met de eigen energie en het op eigen tempo ontwikkelen van haar kwaliteiten. Ook bij de terugkoppeling van de onderzoeksbevindingen met eiseres en [minderjarige] is duidelijk geworden dat het belangrijkste behandeladvies is dat [minderjarige] en haar moeder de beperkingen in [minderjarige] leven leren accepteren. Op basis van dit psychologisch onderzoek heeft het CJG in haar verslag van 19 oktober 2020 vastgesteld dat de combinatie van behandeling en begeleiding door Youz, ondersteund met medicatie en eventueel aangevuld met hulp van een Boba-coach, als een passende jeugdhulpvoorziening wordt aangemerkt om de gestelde hulpvragen te kunnen verwezenlijken. De rechtbank is van oordeel dat dit advies op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen, geen tegenstrijdigheden bevat en voldoende duidelijk is en ziet in de door eiseres gegeven zienswijze evenmin aanknopingspunten voor het oordeel dat verweerder zich niet op het verslag van het CJG en het hierin neergelegde advies heeft mogen baseren.
8.3
Niet in geschil is dat de hulphond [naam hond] een positief effect heeft op het gedrag, het dagelijks functioneren en het welbevinden van [minderjarige] . Dat betekent echter nog niet dat een opleiding van [naam hond] tot autismehulphond in het geval van eiseres als de meest passende jeugdhulpvoorziening dient te worden beschouwd. Zoals uit het vorenstaande blijkt heeft verweerder zich onder verwijzing naar het advies van het CJG op het standpunt kunnen stellen dat de combinatie van behandeling en begeleiding door Youz, ondersteund met medicatie en eventueel aangevuld met een Boba-coach een passende jeugdhulpvoorziening is voor [minderjarige] . Dat ook de hulphond [naam hond] taken uitvoert die passen binnen de door het CJG vastgestelde hulpvragen, maakt daarmee nog niet dat het opleiding van [naam hond] tot autismehulphond als meest passende voorziening in het kader van de Jeugdwet kan worden aangemerkt.
9. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen komt de rechtbank tot de conclusie dat verweerder het in de tussenuitspraak geconstateerde zorgvuldigheidsgebrek heeft hersteld. Dit betekent dat de vraag of een autismehulphond als hulpmiddel in de zin van de Zorgverzekeringswet kan worden aangemerkt geen nadere bespreking behoeft.
10. Het beroep is gelet op de in de tussenuitspraak geconstateerde gebreken gegrond. Het bestreden besluit dient daarom te worden vernietigd.. Verweerder heeft in reactie op de tussenuitspraak alsnog een toereikende onderbouwing gegeven voor het bestreden besluit en daarmee het zorgvuldigheidsgebrek hersteld en de besluitvorming tevens van een passende motivering voorzien. Daarom laat de rechtbank de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand.
11. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.870,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, 0,5 punt voor het indienen van een schriftelijke zienswijze na een bestuurlijke lus met een waarde per punt van € 748,- en een wegingsfactor 1). Ook dient verweerder het door eiseres betaalde griffierecht van
€ 48,- te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand blijven;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 48,- aan eiseres te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.870,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.J. Waterbolk, voorzitter, en mr. O.M. Harms en mr. E.M.M. Kettenis-de Bruin, leden, in aanwezigheid van mr. E.L. Denters, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 15 juli 2021.
griffier voorzitter, tevens kinderrechter
de griffier is verhinderd om deze uitspraak
te ondertekenen.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak en de tussenuitspraken kan binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.