ECLI:NL:RBDHA:2021:899

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
9 februari 2021
Publicatiedatum
9 februari 2021
Zaaknummer
09/730093-20
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot moord en diefstal met geweld in Den Haag

Op 9 februari 2021 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van poging tot moord en diefstal. De zaak betreft een schietincident dat plaatsvond op 6 mei 2020 in Den Haag, waarbij de verdachte opzettelijk met een vuurwapen op een man schoot, met wie zijn vriendin een verhouding had. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte met voorbedachte rade handelde, aangezien hij zich gedurende enige tijd had kunnen beraden op zijn besluit om de man te doden. De verdachte had eerder ontdekt dat zijn vriendin een relatie had met het slachtoffer, wat leidde tot een reeks van gebeurtenissen die culmineren in het schietincident. De rechtbank oordeelde dat de verdachte voldoende tijd had om na te denken over zijn daad en dat hij met opzet handelde. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van tien jaar, met aftrek van de tijd in voorarrest. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot schadevergoeding aan de benadeelde partijen, waaronder het slachtoffer en diens vriendin, voor de geleden schade als gevolg van het schietincident. De rechtbank benadrukte de ernst van de feiten en de impact op de slachtoffers en de samenleving.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 09/730093-20
Datum uitspraak: 9 februari 2021
Tegenspraak
(Promisvonnis)
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te Helmond,
thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Dordrecht.

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 26 januari 2021.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. K.J. van Halderen en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsvrouw mr. L.H.M. van Rosendaal naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 6 mei 2020 te Den Haag, ter uitvoering van het voorgenomen misdrijf om, al dan niet, opzettelijk en met voorbedachte rade een persoon genaamd [benadeelde 1] , van het leven te beroven, opzettelijk na rustig overleg en kalm beraad met een pistool en/of een revolver, in elk geval met een vuurwapen, een kogel heeft afgeschoten in het gezicht/hoofd van die [benadeelde 1] en/of een (aantal) kogel(s) heeft afgevuurd op en/of in de richting van die [benadeelde 1] , terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op of omstreeks 6 mei 2020 te Beek en Donk, gemeente Laarbeek, althans in Nederland, een kenteken ( [kenteken] ), in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan [benadeelde 2] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen.

3.Bewijsoverwegingen

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de ten laste gelegde feiten.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit voor het onder 1 ten laste gelegde feit. Ten aanzien van feit 2 heeft de raadsvrouw zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
3.3
De beoordeling van de tenlastelegging [1]
3.3.1
Feit 2
De rechtbank zal op grond van artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering voor dit feit met een opgave van bewijsmiddelen volstaan. De verdachte heeft dit feit namelijk bekend en daarna niet anders verklaard. Daarnaast heeft de raadsvrouw geen vrijspraak bepleit.
De rechtbank bezigt de volgende bewijsmiddelen:
- de bekennende verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 26 januari 2021;
- het proces-verbaal van aangifte door [benadeelde 2] , van 6 mei 2020, nr. PL2100-2020099405-1, als vermeld op pagina 819.
3.3.2
Feit 1
3.3.2.1 Het schietincident
Op 6 mei 2020 omstreeks 22.50 uur kregen twee verbalisanten het verzoek van de centrale meldkamer om te gaan naar de [straatnaam 1] te Den Haag in verband met een melding van een man die daar zou zijn beschoten en gewond zou zijn geraakt. De verbalisanten zijn ter plaatse gegaan. Vanuit het portiek van de genoemde woning liep een spoor van bloedvlekken naar boven. In de woonkamer lag het slachtoffer, [benadeelde 1] , op de grond. [benadeelde 1] had een theedoek tegen de rechterzijde van zijn nek aangedrukt. De theedoek was doordrenkt met bloed. De verbalisanten hoorden dat [benadeelde 1] zei dat hij het erg benauwd had en moeilijk kon ademen. De verbalisanten zagen dat er een klein rond wondje rechts naast de neus van [benadeelde 1] zat. [2]
[benadeelde 1] heeft aangifte gedaan. [benadeelde 1] heeft verklaard dat op het moment dat hij de deur van zijn woning opendeed, hij een persoon rechts van de deur in zijn portiek zag staan. Hij zag dat de persoon een pistool op hem richtte en afvuurde. Hij hoorde een schot van het pistool afkomen. Hij voelde direct veel pijn aan zijn hoofd en hij wist dat hij in zijn gezicht geraakt was. [benadeelde 1] zag de persoon de trap afrennen. [3]
In een nader verhoor heeft [benadeelde 1] verklaard dat hij het pistool zag in de linkerhand van die persoon. Hij voelde een harde klap in zijn rechterkaak. Er spoot veel bloed uit zijn gezicht. [benadeelde 1] heeft de deur dichtgegooid. Hij hoorde nadat zijn voordeur was dicht was, nog een schot vallen. [4]
De bewoonster van nummer [huisnummer] vertelde die avond aan de politie dat het raam in haar voordeur gebroken was door de schietpartij. De betrokken verbalisant zag dat inderdaad een hoek van deze ruit gebroken was. [5]
De vriendin van [benadeelde 1] , [betrokkene 2] , heeft op dezelfde avond van 6 mei 2020 verklaard dat zij hoorde hoe [benadeelde 1] de deur opendeed. Ze hoorde een harde knal en een schreeuw van [benadeelde 1] . Ze zag dat [benadeelde 1] naar boven liep en bloed in zijn gezicht had. [6]
[benadeelde 1] is vervoerd naar de spoedeisende hulp van HMC Westeinde. Daar is bij hem vastgesteld een “inschotwond direct lateraal van de maxilla (de rechtbank begrijpt: bovenkaak) rechts, uitschotwond rechts laterodorsaal in de hals. Comminutieve fractuur (de rechtbank begrijpt: verbrijzeling van het bot met veel fragmenten) van de mandibulahoek (de rechtbank begrijpt: onderkaak) rechts.” [7]
Op 8 juni 2020 is een geneeskundige verklaring afgegeven betreffende [benadeelde 1] . In deze verklaring is het volgende letsel vermeld: verbrijzelde onderkaak fractuur, zwelling gelaat en schaafverwoningen, in de nek een bloedende wond. Mogelijk is er een blijvende gevoelsstoornis aan de onderlip rechts. Op 11 mei 2020 is een operatie uitgevoerd. De geschatte duur van de genezing was drie maanden. [8]
Tussenconclusie
De rechtbank stelt op grond van het voorgaande vast dat op 6 mei 2020 een schietincident heeft plaatsgevonden in een portiek aan de [straatnaam 1] te Den Haag. Een persoon heeft met zijn linker hand met een pistool twee kogels afgeschoten, één in het gezicht van [benadeelde 1] en één in de richting van [benadeelde 1] .
3.3.2.2 Was de verdachte de schutter?
De volgende vraag die aan de rechtbank voorligt, is of de verdachte degene is geweest die op [benadeelde 1] heeft geschoten. Zij beantwoordt die vraag aan de hand van de volgende feiten en omstandigheden en de daaruit te trekken conclusies.
Gebeurtenissen in de aanloop naar 6 mei 2020
De verdachte heeft een relatie met [betrokkene 1] . Zij woont aan de [straatnaam 2] te Eindhoven. De verdachte verbleef daar vaak. Hij was echter ingeschreven aan de [straatnaam 3] te Helmond, waar zijn vader woont. [9]
De verdachte had de beschikking over twee auto’s: een grijze Seat Ibiza, die op zijn naam staat, en een grijze Skoda Superb, een ‘auto van de zaak’. De verdachte reed doorgaans in de Seat, [betrokkene 1] in de Skoda. [10]
In februari 2020 kwam de verdachte erachter dat [betrokkene 1] een verhouding had met [benadeelde 1] . [11]
Op 12 maart 2020 ging [betrokkene 1] naar Marokko. Zij had de verdachte verteld dat zij daar iets moest regelen, maar in werkelijkheid was zij daar drie dagen met [benadeelde 1] . [12] Toen [betrokkene 1] weer in Nederland was ontdekte de verdachte vliegtickets op naam van [betrokkene 1] en [benadeelde 1] en vakantiefoto’s van hen samen. De verdachte heeft [betrokkene 1] daarmee geconfronteerd en haar een, naar zijn zeggen, laatste kans gegeven. [13]
Vervolgens heeft de verdachte een GPS-tracker met simkaart in de Skoda geplaatst. Op deze wijze kon de verdachte zien waar de Skoda was. Ook kon de verdachte inbellen en meeluisteren met de gesprekken die in de Skoda werden gevoerd. De verdachte nam gesprekken tussen [betrokkene 1] en [benadeelde 1] op. [14] De verdachte heeft hierover verklaard dat hij ‘zo’n beetje alles’ heeft gedaan om haar gangen na te gaan: “ik wilde gewoon dat het stopte, ik wilde verder met ons leven”. [15]
Op 11 april 2020 heeft de verdachte met [benadeelde 1] afgesproken op het Centraal Station. Hij wilde dat het contact tussen [benadeelde 1] en [betrokkene 1] zou stoppen en heeft hem dat gezegd. [16]
Op 22 april 2020 heeft de verdachte, die rechtshandig is, [17] zijn rechterhand gebroken. [18] Zijn rechterhand is in gips geplaatst. [19]
Nadien heeft de verdachte [betrokkene 1] heimelijk gevolgd en heeft hij gezien dat zij een ontmoeting had met [benadeelde 1] . De verdachte is toen naar het huis van [benadeelde 1] in Den Haag gereden en heeft aan de vriendin van [benadeelde 1] , [betrokkene 2] , verteld dat haar vriend een relatie had met zijn vrouw. Terug in Eindhoven heeft de verdachte de thuisgekomen [betrokkene 1] met zijn bevindingen geconfronteerd. Daarna heeft hij boos het huis verlaten. [betrokkene 1] kwam achter hem aan en ze hebben het uitgesproken. De verdachte dacht hierna dat ‘het’ echt klaar was en zei tegen [betrokkene 1] dat dit echt haar allerlaatste kans was. Omdat de verdachte vond dat hij rust nodig had, is hij op zondag (de rechtbank begrijpt: 3 mei 2020) bij zijn vader gaan logeren. [20]
De maandag daarop, 4 mei 2020, zag de verdachte dat [betrokkene 1] met de Skoda richting Den Haag reed. Hij is toen in de Seat achter haar aan gereden. In Den Haag heeft hij gezien dat [benadeelde 1] bij [betrokkene 1] in de auto stapte en wegreed. Via de tracker hoorde hij dat [benadeelde 1] en [betrokkene 1] een gesprek in het Arabisch voerden. Toen is de verdachte weer naar Helmond terug gereden. [21]
In de avond van 5 mei 2020 is de verdachte wederom in de Seat naar Den Haag gereden. Hij heeft verklaard dat hij van plan was om [benadeelde 1] en diens vriendin te confronteren met het gesprek tussen [benadeelde 1] en [betrokkene 1] van de dag daarvoor, dat hij had opgenomen. De verdachte heeft in zijn auto gezeten, in de buurt van de woning van [benadeelde 1] , en is vervolgens weer naar Helmond terug gereden. [22]
De verdachte heeft het opgenomen gesprek laten vertalen. Op woensdagochtend (de rechtbank begrijpt: 6 mei 2020) heeft hij de vertaling gehoord. Hij hoorde toen dat [betrokkene 1] en [benadeelde 1] op zoek waren naar een appartement, zodat zij niet meer hoefden af te spreken in hotels. [23] De verdachte ervoer dit als een klap in zijn gezicht. [24]
Bewegingen verdachte 6 mei 2020
Op 6 mei 2020 rond 01:40 uur heeft de verdachte in Beek en Donk, nabij Helmond, de kentekenplaten van een Renault Megane Scenic met kenteken [kenteken] gestolen. [25]
In de avond van 6 mei 2020 is de verdachte weer van Helmond naar Den Haag is gereden, ditmaal in de Renault Megane Scenic van zijn vader. [26] Die auto was toen door de verdachte voorzien van de eerder door hem gestolen kentekenplaten. [27]
Tijdens zijn rit op 6 mei 2020 heeft de verdachte rond 19:47 uur getankt in Helmond. Daarvan zijn camerabeelden gemaakt. Op deze beelden is de verdachte herkend. Hij reed in een Renault Megane Scenic voorzien van het kenteken [kenteken] . Te zien was dat zijn rechterhand verbonden was van onder de pols tot aan rechter pink en ringvinger, het leek erop dat dit gedeelte gegipst was. Te zien was dat de verdachte met zijn linkerhand tankte. [28]
Die dag had de verdachte een telefoon met het nummer [telefoonnummer] bij zich. [29] Dit telefoonnummer maakte om 19:34:09 uur voor het laatst verbinding in Aarle-Rixtel. Hierna verplaatste het zich naar Den Haag, waar het om 21:35:06 uur voor het eerst verbinding maakte met een basisstation dat dekking heeft op de plaats-delict. [30] Het telefoonnummer maakte vervolgens zeven maal verbinding met basisstations die dekking hebben op de plaats-delict. De laatste verbinding die het nummer maakte in Den Haag was om 22:49:17 uur. [31] Vervolgens verplaatste het nummer zich naar het zuiden om vervolgens op 7 mei 2020 om 00:36:57 uur verbinding te maken in Aarle-Rixtel. [32] Dit betreft een basisstation waarvan de woning [straatnaam 3] in Helmond binnen het zendbereik valt. [33]
De politie heeft berekend dat de reistijd tussen Den Haag en Aarle-Rixtel met een auto ongeveer anderhalf uur is. [34]
Camerabeelden
Naar aanleiding van het schietincident heeft de politie camerabeelden ontvangen, die waren opgenomen in de omgeving van de plaats-delict. Op de camerabeelden van [straatnaam 4] 107 is geen dader zichtbaar. Wel is een schot te horen, om 22:47:30 uur. Na deze knal is een het geluid van een gillende man te horen, daarna om 22:47:33 uur klinkt er een tweede knal, gelijkend op een schot van een vuurwapen. [35]
Bezit pistool
De verdachte heeft verklaard dat hij in het bezit was van een pistool. Dit pistool had hij gekocht nadat [betrokkene 1] in maart 2020 had toegegeven dat zij een verhouding had met [benadeelde 1] . Hij wilde daarmee zelfmoord plegen, maar hij kon het niet. [36] Hij heeft het pistool op 4 mei 2020 meegenomen naar Den Haag, op 5 mei 2020 mogelijk ook. Van 6 mei 2020 weet hij het niet meer. Ook heeft de verdachte verklaard het pistool onderweg te hebben weggegooid. Hij weet niet meer waar en wanneer. [37]
Geoloc
Op 7 mei 2020 om 10:33 uur heeft de verdachte zijn abonnement op de dienst Geoloc opgezegd. [38] Volgens de verdachte was dit een dienst waarmee je de locatie van een telefoonnummer kunt achterhalen. Hij had dit gebruikt omdat [betrokkene 1] de functie “Zoek mijn iPhone” had uitgezet. [39]
Tussenconclusie
De rechtbank leidt uit voormelde bewijsmiddelen het volgende af.
De verdachte was in de directe omgeving van de plaats-delict toen op [benadeelde 1] werd geschoten, en hij is kort daarna vertrokken. Uit de camerabeelden is immers af te leiden dat om 22:47 uur op [benadeelde 1] is geschoten. De verdachte bevond zich toen al meer dan een uur in de directe omgeving van de plaats-delict, afgaande op de historische verkeersgegevens van het nummer van de telefoon die hij die avond bij zich had. Dat nummer maakte vervolgens voor het laatst verbinding in de omgeving van de plaats-delict om 22:49 uur, en voor het eerst om 0:36 uur in Aarle-Rixtel, terwijl de reistijd tussen deze plaatsen ongeveer anderhalf uur bedraagt.
De verdachte had de beschikking over een pistool. Hij heeft verklaard dat hij dat pistool op 4 en 5 mei 2020 heeft meegenomen naar Den Haag. Nadien zou hij het hebben weggegooid, maar hij weet niet meer wanneer en waar. De rechtbank ziet in deze vage verklaring van de verdachte geen reden om aan te nemen dat de verdachte het pistool op 6 mei 2020 niet meer in zijn bezit had.
De schutter vuurde met links, terwijl de verdachte, die rechtshandig is, aangewezen was op zijn linkerhand, omdat zijn rechterhand in het gips zat. Zo heeft hij die avond ook met links getankt.
De verdachte kán dus de schutter zijn geweest: hij was op dat moment in de buurt, hij had de beschikking over een pistool en hij was die dag aangewezen op zijn linkerhand.
Daarbij komt het volgende.
In de ochtend van 6 mei 2020 vond een voor de verdachte ingrijpende gebeurtenis plaats. Hij vernam toen de vertaling van een gesprek tussen [benadeelde 1] en [betrokkene 1] , waarin zij spraken over het zoeken van een appartement om elkaar te kunnen blijven ontmoeten. De verdachte ervoer dit naar eigen zeggen als een klap in zijn gezicht.
Vervolgens voorzag de verdachte de auto van zijn vader van gestolen kentekenplaten, waarna hij met die auto in de avond van 6 mei 2020 van Helmond naar Den Haag reed. De verklaring die de verdachte daarvoor heeft gegeven, komt de rechtbank onaannemelijk voor. Volgens de verdachte was hij bezorgd dat [betrokkene 1] de auto van zijn vader zou herkennen. De dagen daarvoor was de verdachte echter met zijn eigen Seat naar Den Haag gereden, een auto die [betrokkene 1] veel eerder zou herkennen. Bovendien heeft de verdachte niet verklaard dat [betrokkene 1] , wier bewegingen hij kon volgen, op 6 mei 2020 in Den Haag was, zodat onduidelijk is waarom hij voor herkenning zou hebben moeten vrezen.
In de ochtend van 7 mei 2020, zo’n tien uur na terugkomst in Helmond, zegde de verdachte zijn abonnement op Geoloc op. Deze dienst gebruikte de verdachte om de locatie van de telefoon van [betrokkene 1] te achterhalen. Kennelijk zag de verdachte op 7 mei 2020 geen noodzaak meer voor het gebruik van deze dienst.
De rechtbank ziet in het voorgaande, in onderling verband en samenhang bezien, voldoende aanwijzingen dat de verdachte de schutter was. Daarbij ziet de rechtbank de ‘klap in het gezicht’ als directe aanleiding, bezien tegen de achtergrond van de vele ‘laatste kansen’ die de verdachte [betrokkene 1] had gegeven en zijn vurige wens dat haar verhouding met [benadeelde 1] zou stoppen. Het plaatsen van de gestolen kentekenplaten kan worden geduid als een poging van de verdachte om geen herleidbare sporen achter te laten, terwijl hij zijn abonnement op Geoloc heeft opgezegd omdat hij wist dat [betrokkene 1] nu toch niet meer met [benadeelde 1] kon afspreken. De rechtbank merkt hierbij op dat de verdachte tegenover al deze aanwijzingen voor zijn betrokkenheid geen eigen scenario heeft geplaatst. Hij heeft bij herhaling verklaard dat hij geen herinnering heeft aan wat hij op 6 mei 2020 in Den Haag heeft gedaan. Dat valt op, te meer omdat hij over zowel eerdere als latere gebeurtenissen wél gedetailleerd heeft kunnen verklaren.
3.4.2.3 Opzet op de dood?
De verdachte heeft met een pistool geschoten richting het hoofd van [benadeelde 1] . Deze gedraging dient naar zijn uiterlijke verschijningsvorm te worden aangemerkt als zozeer gericht op het toebrengen van dodelijk letsel, dat de rechtbank van oordeel is dat het opzet van de verdachte hierop ten volle was gericht. De verdachte heeft dus geprobeerd [benadeelde 1] van het leven te beroven.
3.4.2.4 Voorbedachte raad?
Voor een bewezenverklaring van voorbedachte raad moet komen vast te staan dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en dat hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven. De vaststelling dat de verdachte voldoende tijd had om zich te beraden op het te nemen of het genomen besluit vormt een belangrijke objectieve aanwijzing voor voorbedachte raad, maar hoeft de rechter niet ervan te weerhouden aan contra-indicaties een zwaarder gewicht toe te kennen.
De rechtbank gaat ervan uit dat de verdachte het besluit om [benadeelde 1] van het leven te beroven al had genomen toen hij de gestolen kentekenplaten op de auto plaatste, voor zijn vertrek uit Helmond. Vervolgens heeft hij gedurende de gehele autorit naar Den Haag en gedurende het uur dat hij in de buurt van de woning van [benadeelde 1] was, de tijd gehad om zich te beraden op zijn genomen besluit. Ook daarna nog, toen hij naar de woning van [benadeelde 1] liep, en daar – naar de rechtbank aanneemt – in het portiek heeft staan wachten totdat [benadeelde 1] naar buiten kwam, heeft hij zich hierop kunnen beraden.
Nu van contra-indicaties niet is gebleken, leidt de rechtbank hieruit af dat de verdachte handelde met voorbedachte raad en niet in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling.
3.4.2.5 Conclusie
De rechtbank komt tot de conclusie dat ook het onder 1 ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen kan worden.
3.5
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
1.
hij op 6 mei 2020 te Den Haag, ter uitvoering van het voorgenomen misdrijf om opzettelijk en met voorbedachten rade een persoon genaamd [benadeelde 1] van het leven te beroven, opzettelijk na rustig overleg en kalm beraad met een pistool een kogel heeft afgeschoten in het gezicht van die
[benadeelde 1]en een kogel heeft afgevuurd in de richting van die
[benadeelde 1], terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op 6 mei 2020 te Beek en Donk, gemeente Laarbeek, een kenteken
plaat( [kenteken] ), die toebehoort aan [benadeelde 2] , heeft weggenomen met het oogmerk om
diezich wederrechtelijk toe te eigenen.
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd (gecursiveerd weergegeven). Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

4.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van tien jaar, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft in het kader van de strafmaat de persoonlijke omstandigheden van de verdachte naar voren gebracht, in het bijzonder de opeenstapeling van heftige gebeurtenissen in het leven van de verdachte en het blanco strafblad, en verzocht hiermee bij een strafoplegging rekening te houden.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Moord behoort tot de zwaarste categorie strafbare feiten die de wet kent. De wetgever heeft voor dit misdrijf als maximumstraf levenslange gevangenisstraf vastgesteld of een tijdelijke gevangenisstraf van dertig jaren. De achtergrond daarvan is, dat door dit misdrijf niet alleen aan iemand het recht op leven wordt ontnomen, maar dat dit ook gebeurt ingevolge een tevoren daartoe beraamd plan. Het gedrag dat tot toepassing van deze strafbepaling leidt, kan vele verschillende vormen aannemen, zodat in ieder concreet geval dient te worden nagegaan welke mate van ernst daaraan uit een oogpunt van straftoemeting moet worden toegekend. Binnen de rechtspraak bestaan voor dit misdrijf dan ook geen landelijke oriëntatiepunten. Dat neemt niet weg dat de rechtbank zich dient te beraden op een algemeen vertrekpunt dat als basis kan dienen voor een beslissing omtrent de strafmaat in een concrete zaak. Daarvoor is onder meer van belang het kennisnemen van beslissingen omtrent straffen die in het recente verleden zijn opgelegd voor een enkelvoudige moord. Daarbij lijkt een verschil te ontwaren tussen de strafmaat voor een moord in het criminele milieu, zoals een liquidatie, en die voor een moord in de relationele sfeer. Voor de eerste categorie lijkt tegenwoordig een gevangenisstraf van tussen de achttien en tweeëntwintig jaren te worden opgelegd. [40] Voor de tweede categorie – waarin de onderhavige zaak valt – lijkt tegenwoordig een gevangenisstraf van tussen de veertien en achttien jaren te worden opgelegd. [41] De rechtbank zal dit dan ook als uitgangspunt nemen.
Voor poging tot moord is het strafmaximum vastgesteld op twee derde van de straf op moord, derhalve op twintig jaren. Uitgaande van het hiervoor genoemde uitgangspunt voor een moord in de relationele sfeer (veertien tot achttien jaren) is het uitgangspunt voor een poging daartoe twee derde daarvan, te weten (afgerond naar beneden) negen tot twaalf jaren.
Wat betreft de ernst van de in deze zaak bewezen verklaarde poging tot moord overweegt de rechtbank als volgt.
De verdachte heeft geprobeerd de man met wie zijn vriendin een verhouding had te doden. Hij is met een pistool naar de woning van het slachtoffer gegaan en heeft hem in zijn portiek opgewacht. Toen het slachtoffer naar buiten kwam heeft de verdachte tweemaal in de richting van het slachtoffer geschoten. Eén van de kogels is door het hoofd van het slachtoffer gegaan.
De verdachte heeft aldus geprobeerd aan het slachtoffer zijn meest fundamentele recht, het recht op leven, te ontnemen. Als door een gelukkig toeval heeft het slachtoffer geen dodelijk letsel opgelopen. Wel ondervindt hij nog altijd klachten aan zijn kaak en gevoelsstoornissen in zijn onderlip. Hij heeft bovendien last van ernstige PTSS-klachten. Het slachtoffer en zijn vriendin, die haar vriend hevig bloedend heeft aangetroffen direct na het incident, voelen zich niet meer veilig in hun eigen huis.
Met zijn handelen heeft de verdachte ook de samenleving als geheel geschokt. Omwonenden hebben de schoten gehoord of zijn met de gevolgen daarvan geconfronteerd. Het handelen van de verdachte zal bij hen, maar ook bij anderen die daarvan op de hoogte zijn geraakt, gevoelens van angst en onveiligheid hebben veroorzaakt. Ook in algemene zin brengt een schietpartij – ook als deze geen dodelijke afloop kent – voor het grote publiek dat gevoel van onveiligheid met zich mee.
Uit de aard en de ernst van het bewezen verklaarde, zoals hiervoor omschreven, volgt dat niet kan worden volstaan met een andere of lichtere straf dan een onvoorwaardelijke vrijheidsbenemende straf van aanzienlijke duur. Het bewezen verklaarde delict moet als zodanig ernstig worden beschouwd, dat het in beginsel in aanmerking komt voor een gevangenisstraf voor de duur van tien jaren.
Vervolgens dient te worden nagegaan of de persoon van de verdachte of zijn persoonlijke omstandigheden invloed hebben op de strafoplegging en zo ja, in welke mate.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van de verdachte d.d. 28 december 2020. Op dit strafblad staan geen eerdere veroordelingen.
De rechtbank heeft acht geslagen op een Pro Justitia rapport van [psycholoog] d.d. 8 december 2020. De psycholoog concludeert dat de verdachte een wat narcistische man is, die weinig zicht heeft op eigen innerlijke dynamiek en negatieve affecten uit zijn beleving weert. Van een psychische stoornis is de psycholoog echter niet gebleken. Doordat de verdachte stelt zich niets meer te kunnen herinneren ten tijde van het hem ten laste gelegde feit en daarom een omschrijving ontbreekt van zijn gemoedstoestand en door het ontbreken van ernstige psychopathologie die zou kunnen leiden tot wilsonvrijheid, kan niet worden geadviseerd tot vermindering van de toerekenbaarheid.
De rechtbank legt de conclusie van de psycholoog mede aan haar oordeel over de straftoemeting ten grondslag. Dat betekent dat de rechtbank het bewezen verklaarde feit volledig toerekent aan de verdachte.
De rechtbank ziet in het voorgaande geen aanleiding om af te wijken van het genoemde uitgangspunt van een gevangenisstraf voor de duur van tien jaren. Ook de persoonlijke omstandigheden van de verdachte geven de rechtbank daartoe geen aanleiding. Die straf zal zij dan ook opleggen aan de verdachte.
7. De vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1] en de schadevergoedingsmaatregel
[benadeelde 1] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert een schadevergoeding van € 72.157,29, te vermeerderen met de wettelijke rente. Dit bedrag bestaat uit € 59.163,29 aan materiële schade en € 12.994,- aan immateriële schade. [benadeelde 1] heeft ook verzocht om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
7.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft primair verzocht om de vordering af te wijzen. Subsidiair is verzocht om de vordering te matigen.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal de gevorderde schadevergoeding per schadepost bespreken.
Medische kosten
De gevorderde vergoeding van kosten voor kaakchirurgie, ambulancevervoer, traumachirurgie, psycholoog, opnamedagen in het ziekenhuis en de kosten voor het opvragen van medische informatie worden toegewezen. Deze kosten zijn onderbouwd met nota’s en deze schade houdt rechtstreeks verband met het onder 1 bewezenverklaarde feit. Het totale toegewezen bedrag voor deze kosten bedraagt: € 7.739,33. De omstandigheid dat de benadeelde partij geen zorgverzekering had, leidt - anders dan de raadsvrouw heeft betoogd - niet tot afwijzing of matiging. Ook als de benadeelde partij wel verzekerd zou zijn geweest, had het hem immers vrij gestaan deze kosten te verhalen op de verdachte. Van een handelen van de benadeelde partij in strijd met de verplichting tot schadebeperking is geen sprake; die verplichting ziet immers op handelen ná het ontstaan van de schade.
Kleding, reiniging interieur
De vordering, voor zover deze betrekking heeft op de geschatte kosten van kledingschade en reiniging interieur, is door de benadeelde partij voldoende onderbouwd. Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan worden vastgesteld dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden door het onder 1 bewezen verklaarde feit. De rechtbank maakt gebruik van haar schattingsbevoegdheid (artikel 6:97 van het Burgerlijk Wetboek), omdat de omvang van de geleden (materiële) schade niet nauwkeurig kan worden vastgesteld. Zij stelt de schade, gelet op de in het dossier bevindende foto’s van net na het schietincident (pagina’s 57-65), vast op € 250,-.
Reiskosten
De reiskosten kunnen niet worden toegewezen, omdat deze kosten onvoldoende zijn onderbouwd. De benadeelde partij wordt in zoverre niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering.
Toekomstige tandartskosten
De rechtbank zal met betrekking tot deze post de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering. Dit deel van de vordering is namens de verdachte gemotiveerd betwist en namens de benadeelde partij onvoldoende onderbouwd. De benadeelde partij de gelegenheid geven voor een nadere onderbouwing van dit deel van de vordering zou een onevenredige belasting van het strafgeding opleveren. De benadeelde partij kan dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Verlies arbeidsvermogen 2020
De rechtbank zal met betrekking tot deze post, de benadeelde partij eveneens niet-ontvankelijk verklaren in de vordering. Dit deel van de vordering is namens de verdachte gemotiveerd betwist en namens de benadeelde partij onvoldoende onderbouwd. De benadeelde partij de gelegenheid geven voor een nadere onderbouwing van dit deel van de vordering zou een onevenredige belasting van het strafgeding opleveren. De benadeelde partij kan dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Immateriële schade
Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan worden vastgesteld dat de benadeelde partij rechtstreeks immateriële schade heeft geleden door het onder 1 bewezen verklaarde feit. De rechtbank acht het gevorderde bedrag van € 12.994,- billijk.
Conclusie
De rechtbank zal - gelet op het voorgaande - de vordering toewijzen tot een bedrag van
€ 20.983,33, bestaande uit € 7.989,33 aan materiële schade en € 12.994,- aan immateriële schade. De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente toewijzen met ingang van 6 mei 2020, omdat vast is komen te staan dat de schade vanaf die datum is ontstaan.
Nu de vordering gedeeltelijk wordt toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt. De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op nihil. Daarnaast wordt de verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
De verdachte zal voor het onder 1 bewezen verklaarde strafbare feit worden veroordeeld en hij is daarom tegenover de benadeelde partij aansprakelijk voor schade die door dit feit aan hem is toegebracht. De rechtbank zal aan de verdachte de verplichting opleggen om aan de Staat te betalen een bedrag van € 20.983,33, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 6 mei 2020 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald, ten behoeve van [benadeelde 1] .
8. De vordering van de benadeelde partij [betrokkene 2] en de schadevergoedingsmaatregel
[betrokkene 2] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert een schadevergoeding van € 925,- (shockschade) en € 85,09 (materiële schade), te vermeerderen met de wettelijke rente.
8.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij, te vermeerderen met wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft primair verzocht om de vordering af te wijzen. Subsidiair is verzocht om de vordering te matigen.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Opvragen medische gegevens
Het bedrag van € 85,09 ten behoeve van het opvragen van de medische kosten is onderbouwd en kan worden toegewezen.
Shockschade
Shockschade is schade die ontstaat door het waarnemen van een gebeurtenis of door de directe confrontatie met de ernstige gevolgen ervan. Bij toekenning van shockschade gaat het niet zozeer om vergoeding van leed, maar moet degene die vergoeding vordert zelf geestelijk letsel hebben opgelopen als direct gevolg van die waarneming of confrontatie. De benadeelde partij die vergoeding van shockschade vordert, is niet het primaire slachtoffer van een misdrijf en is dus niet degene die rechtstreeks is getroffen in een belang dat door de overtreden strafbepaling wordt beschermd.
De rechtbank stelt vast dat de benadeelde partij het neerschieten van haar partner [benadeelde 1] niet heeft waargenomen. Zij is echter wel direct geconfronteerd met de ernstige gevolgen daarvan. Zij is immers direct na het incident naar beneden gerend en heeft haar partner, tot wie zij in een nauwe affectieve relatie staat, met een bloedende schotverwonding in zijn gezicht aangetroffen. Dit heeft bij de benadeelde partij een hevige emotionele schok teweeggebracht, waaruit geestelijk letsel is voortgevloeid. Dit uit zich met name in angstklachten en depressieve klachten Er is dus sprake van voor vergoeding in aanmerking komende shockschade.
De rechtbank is op grond van alle omstandigheden en mede gelet op wat in soortgelijke zaken wordt toegekend van oordeel dat een bedrag van € 925,- aan immateriële schade naar billijkheid toewijsbaar is.
Conclusie
De rechtbank zal - gelet op het voorgaande - de vordering van een bedrag van € 1.010,09, bestaande uit € 85,09 aan materiele schade en € 925,-, aan immateriële schade, toewijzen.
De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente toewijzen met ingang van 6 mei 2020, omdat vast is komen te staan dat de schade vanaf die datum is ontstaan.
Nu de vordering wordt toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt. De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op nihil. Daarnaast wordt de verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
De verdachte zal voor het onder 1 bewezen verklaarde strafbare feit worden veroordeeld en hij is daarom tegenover de benadeelde partij aansprakelijk voor schade die door dit feit aan haar is toegebracht. De rechtbank zal aan de verdachte de verplichting opleggen om aan de Staat te betalen een bedrag van € 1.010,09, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 6 mei 2020 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald, ten behoeve van [betrokkene 2] .

9.De inbeslaggenomen voorwerpen

9.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat het op de lijst van inbeslaggenomen voorwerpen (beslaglijst, die als bijlage aan dit vonnis is gehecht) onder 1 genoemde geldbedrag van € 34.693,26 zal worden teruggegeven aan de rechthebbende, [betrokkene 1] .
9.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
9.3
Het oordeel van de rechtbank
Nu het belang van de strafvordering zich daartegen niet verzet, zal de rechtbank de teruggave gelasten van het op de beslaglijst onder 1 genoemde geldbedrag van € 34.693,26.

10.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 36f, 45, 57, 289 en 310 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

11.De beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan, zoals hierboven onder 3.5 bewezen is verklaard, en dat het bewezen verklaarde uitmaakt:
ten aanzien van feit 1:
poging tot moord;
ten aanzien van feit 2:
diefstal;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van
10 (TIEN) JAREN;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 1] gedeeltelijk toe en veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan [benadeelde 1] een bedrag van € 20.983,33, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 6 mei 2020 tot aan de dag van de algehele voldoening;
bepaalt dat de benadeelde partij [benadeelde 1] voor het overige deel niet-ontvankelijk is in de vordering en dat de benadeelde partij dit deel van de vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte op de verplichting om aan de Staat te betalen een bedrag van
€ 20.983,33, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 6 mei 2020 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald, ten behoeve van [benadeelde 1] ;
bepaalt dat als het verschuldigde bedrag niet volledig wordt betaald of kan worden verhaald, gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 136 dagen. De toepassing van gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op;
bepaalt dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de benadeelde partij de betalingsverplichting aan de Staat in zoverre doet vervallen, en dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de Staat de betalingsverplichting aan de benadeelde partij in zoverre doet vervallen;
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [betrokkene 2] toe en veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan [betrokkene 2] een bedrag van € 1.010,09, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 6 mei 2020 tot aan de dag van de algehele voldoening;
veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte op de verplichting om aan de Staat te betalen een bedrag van € 1.010,09 vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 6 mei 2020 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald, ten behoeve van [betrokkene 2] ;
bepaalt dat als het verschuldigde bedrag niet volledig wordt betaald of kan worden verhaald, gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 21 dagen. De toepassing van gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op;
bepaalt dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de benadeelde partij de betalingsverplichting aan de Staat in zoverre doet vervallen, en dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de Staat de betalingsverplichting aan de benadeelde partij in zoverre doet vervallen;
gelast de teruggave aan [betrokkene 1] van het op de beslaglijst onder 1 genummerde voorwerp, te weten: een geldbedrag van 34.693,26 euro.
Dit vonnis is gewezen door
mr. J.A. van Steen, voorzitter,
mr. B.W. Mulder, rechter,
mr. A.J. van der Ven, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. J.V. van Wijk, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 9 februari 2021.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Waar wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL1500-2020128740, van de politie eenheid Den Haag, district Den Haag-West, basisteam Overbosch, met bijlagen (doorgenummerd blz. 1 t/m 1175).
2.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 7 mei 2020, blz. 50-51.
3.Proces-verbaal van aangifte d.d. 7 mei 2020, blz. 76.
4.Proces-verbaal van verhoor aangever d.d. 7 mei 2020, blz. 99.
5.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 7 mei 2020, blz. 51, 54 en 55.
6.Proces-verbaal van verhoor getuige [betrokkene 2] d.d. 7 mei 2020, blz. 95-96.
7.Geschrift, te weten een brief van [arts-assistent] , d.d. 28 mei 2020, blz. 124-125.
8.Geschrift, te weten een geneeskundige verklaring d.d. 8 juni 2020, blz. 596.
9.Proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 6 juni 2020, blz. 519.
10.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 7 juni 2020, blz. 282, i.s.m. verklaring verdachte ter terechtzitting van 26 januari 2021.
11.Verklaring verdachte ter terechtzitting van 26 januari 2021.
12.Proces-verbaal van verhoor getuige [betrokkene 1] d.d. 5 juni 2020, blz. 466.
13.Proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 6 juli 2020, blz. 827-828.
14.Proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 7 juni 2020, blz. 540-541 en proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 6 juli 2020, blz. 828.
15.Proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 6 juli 2020, blz. 828.
16.Proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 7 juni 2020, blz. 537 en proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 6 juli 2020, blz. 827-828.
17.Proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 7 juni 2020, blz. 534.
18.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 6 augustus 2020, blz. 613, i.s.m. verklaring verdachte ter terechtzitting van 26 januari 2021.
19.Proces-verbaal van verhoor getuige [betrokkene 1] d.d. 5 juni 2020, blz. 471.
20.Proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 6 juli 2020, blz. 830.
21.Proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 7 juni 2020, blz. 540-543 en proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 6 juli 2020, blz. 830.
22.Proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 6 juli 2020, blz. 831, i.s.m. verklaring verdachte ter terechtzitting van 26 januari 2021.
23.Proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 6 juli 2020, blz. 831.
24.Verklaring verdachte ter terechtzitting van 26 januari 2021.
25.Proces-verbaal van aangifte door [benadeelde 2] d.d. 6 mei 2020, blz. 819, i.s.m. verklaring verdachte ter terechtzitting van 26 januari 2021.
26.Proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 7 juni 2020, blz. 544-550.
27.Verklaring verdachte ter terechtzitting van 26 januari 2021.
28.Proces-verbaal van bevindingen camerabeelden Total de Bus d.d. 23 mei 2020, blz. 312-317.
29.Verklaring verdachte ter terechtzitting van 26 januari 2021.
30.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 21 mei 2020, blz. 247.
31.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 21 mei 2020, blz. 242.
32.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 21 mei 2020, blz. 247.
33.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 7 juni 2020, blz. 289.
34.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 26 mei 2020, blz. 488.
35.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 18 mei 2020, blz. 333.
36.Proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 6 juli 2020, blz. 827.
37.Verklaring verdachte ter terechtzitting van 26 januari 2021.
38.Proces-verbaal van bevindingen onderzoek IPhone XS verdachte d.d. 29 juni 2020 blz. 659.
39.Verklaring verdachte ter terechtzitting van 26 januari 2021.
40.Zie bijvoorbeeld Hof Den Haag 23 juli 2019, ECLI:NL:GHDHA:2019:1975 (22 jaar opgelegd) en Hof ’s-Hertogenbosch 4 mei 2020, ECLI:NL:GHSHE:2020:1471 (19 jaar opgelegd).
41.Zie bijvoorbeeld Hof Den Haag 15 juli 2020, ECLI:NL:GHDHA:2020:1280 (14 jaar opgelegd) en Hof Den Haag 12 juni 2020, ECLI:NL:GHDHA:2020:1019 (18 jaar passend geacht, 16 jaar opgelegd i.v.m. overschrijding redelijke termijn).