ECLI:NL:GHDHA:2020:1019

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
12 juni 2020
Publicatiedatum
12 juni 2020
Zaaknummer
22-001170-14
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling in hoger beroep ter zake van moord op zakenpartner/vriend met overschrijding van de redelijke termijn

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 12 juni 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de verdachte, die eerder in eerste aanleg integraal was vrijgesproken van moord. De verdachte, geboren in Turkije in 1973, werd beschuldigd van het opzettelijk en met voorbedachten rade doden van zijn zakenpartner en vriend, [slachtoffer], in de periode van 9 tot 10 januari 2013 te Rotterdam. Het hof oordeelde dat de verdachte, na te zijn geconfronteerd met de heimelijke relatie tussen zijn vrouw en het slachtoffer, een plan had opgevat om het slachtoffer te doden. Dit plan werd uitgevoerd in de Nederlandse Demirliler Vereniging, waar de verdachte het slachtoffer met een vuurwapen heeft neergeschoten. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte met voorbedachte rade heeft gehandeld, wat blijkt uit de bewijsmiddelen, waaronder OVC-gesprekken en telecomgegevens. De verdachte werd aanvankelijk veroordeeld tot 18 jaar gevangenisstraf, maar vanwege de overschrijding van de redelijke termijn werd de straf verlaagd naar 16 jaar. Daarnaast werd de vordering van de benadeelde partij, de echtgenote van het slachtoffer, toegewezen tot een bedrag van € 114.483,12, vermeerderd met wettelijke rente. Het hof heeft de gevangenneming van de verdachte bevolen, gezien de ernst van het feit en de schok die het in de rechtsorde teweeg heeft gebracht.

Uitspraak

Rolnummer: 22-001170-14
Parketnummer: 10-730014-13
Datum uitspraak: 12 juni 2020
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 7 maart 2014 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] (Turkije) op [geboortedag] 1973,
adres: [adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof op 29 mei 2020.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte integraal vrijgesproken van het ten laste gelegde. Voorts is in eerste aanleg de vordering van de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard. Tevens is het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte opgeheven en de onmiddellijke invrijheidsstelling bevolen.
De officier van justitie heeft tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij in of omstreeks de periode van 09 januari 2013 tot en met 10 januari 2013 te Rotterdam, opzettelijk en met voorbedachten rade, in elk geval opzettelijk, een persoon genaamd [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte opzettelijk en na kalm beraad en rustig overleg, althans opzettelijk, (vanaf een korte afstand) met een vuurwapen één of meer kogels in het hoofd en/of het lichaam van die [slachtoffer] afgevuurd/geschoten, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het impliciet primair ten laste gelegde – zijnde de moord op [slachtoffer] – in beginsel veroordeeld dient te worden tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 jaren, met aftrek van voorarrest. Gelet op de overschrijding van de redelijke termijn heeft de advocaat-generaal veroordeling tot een gevangenisstraf van 16 jaar en 6 maanden gevorderd, met bevel gevangenneming van de verdachte ten tijde van de uitspraak.
Voorwaardelijk verzoek
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman verzocht het OVC-gesprek van 2 april 2013 tussen [getuige 1], de moeder van de verdachte, en [getuige 2], de vrouw van de verdachte, andermaal, integraal, letterlijk en zonder selectie en interpretatie, te laten vertalen door een andere tolk in de Turkse taal dan voorheen, indien het hof het OVC-gesprek gebruikt voor het bewijs.
De advocaat-generaal heeft als standpunt ingenomen dat het verzoek dient te worden afgewezen, omdat het desbetreffende gesprek reeds tweemaal is vertaald, er geen wezenlijke verschillen bestaan tussen beide vertalingen en de vertaalster die verantwoordelijk is voor de tweede vertaling als getuige is gehoord bij de politie.
Het hof overweegt en beslist hieromtrent als volgt.
Het hof stelt vast dat de OVC-gesprekken in 2013 zijn vertaald door de beëdigde tolken-vertalers T03 en T05. Voorst stelt het hof vast dat enkele OVC-gesprekken in 2016 nog een tweede keer vertaald zijn door de beëdigde tolk-vertaler Gül. Het hof stelt vast bij lezing van de verschillende vertalingen dat beide vertalingen slechts op nuances in bewoordingen van elkaar verschillen. De tolk Gül is in 2018 bovendien desgevraagd door de verdediging nog als getuige gehoord door de politie aangaande de wijze van haar vertaling van de OVC-gesprekken en de vertaling zelf. In dit verhoor heeft de verdediging de gelegenheid gehad aan de getuige de vragen te stellen die de verdediging wenste te stellen over de door haar gemaakte vertaling. De getuige heeft in dit verhoor aangegeven dat zij geen selectie heeft toegepast, dat zij gewoon alles naar haar weten en kunnen heeft vertaald, zo goed en nauwkeurig mogelijk, en dat zij in een enkel concreet geval over de jeugd in samenvattende zin heeft vertaald omdat er bepaalde keuzes worden gemaakt in vertalingen, zij het dat er dan wel dient te worden weergegeven waar die passage in de samenvatting over gaat.
Nu alle OVC-gesprekken telkens vertaald zijn door een beëdigd tolk-vertaler, de beide vertalingen van verschillende OVC-gesprekken slechts op nuances in bewoordingen van elkaar verschillen en de onderbouwing van het verzoek met het oog op de inhoud van de getuigenverklaring zoals hiervoor is weergegeven evenmin een noodzaak voor een hervertaling oplevert, is het hof van oordeel dat ook de noodzaak om het OVC-gesprek van 2 april 2013 nogmaals maar nu integraal te laten vertalen, niet is gebleken.
Het voorwaardelijke verzoek wordt daarom afgewezen.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven, omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Bewijsoverweging

A Standpunt advocaat-generaal

Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de
advocaat-generaal zich – overeenkomstig het door haar overgelegde en in het procesdossier gevoegde requisitoir – op het standpunt gesteld dat de verdachte de impliciet primair ten laste gelegde moord op [slachtoffer] (hierna ook: het slachtoffer) heeft begaan en ter zake daarvan dient te worden veroordeeld.

BStandpunt verdediging

De raadsman heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep op het standpunt gesteld dat de verdachte van het impliciet primair en het impliciet subsidiair ten laste gelegde moet worden vrijgesproken, nu – kort gezegd – niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.

CBeoordeling door het hof

Feiten en omstandigheden
Het hof stelt op grond van de gebezigde bewijsmiddelen de volgende feiten en omstandigheden vast. [1]
( i) De verdachte en het slachtoffer onderhielden vanaf eind 2012 een vriendschappelijke en een zakelijke relatie. [2]
(ii) De vrouw van de verdachte en het slachtoffer hadden sinds medio 2010 heimelijk een affectieve relatie met elkaar, waarbij ook intiem fysiek contact – ten minste zoenen - plaatsvond. [3]
(iii) De verdachte heeft een telefoon aangeschaft, te weten een Samsung Galaxy S, waarop hij zogenoemde spyware heeft laten installeren. [4] Op 31 december 2012 heeft de verdachte samen met de getuige [getuige 3] de met spyware geïnstalleerde Samsung in een spyshop te Breda opgehaald. Hij ontving daarbij een Nokia-telefoon, die aan de Samsung gekoppeld werd, zodat de verdachte het telefoonverkeer van en met de Samsung kon onderscheppen. [5]
(iv) Vanaf 31 december 2012 zat de simkaart van het telefoonnummer eindigend op -[nummer] in de Nokia-telefoon, met imei-nummer [nummerreeks]. [6] Het telefoonnummer eindigend op -[nummer], in gebruik bij de vrouw van de verdachte, [getuige 2], zit vanaf 31 december 2012 in de geprepareerde Samsung-telefoon, met imei-nummer [nummerreeks]. [7] Het telefoonnummer eindigend op -[nummer] was in gebruik bij het slachtoffer [slachtoffer].
( v) Uit de historische telecomgegevens blijkt dat zesmaal contact heeft plaatsgevonden tussen de vrouw van de verdachte en het slachtoffer, waarbij op datzelfde moment een dubbele verbinding wordt gemaakt met het telefoonnummer in gebruik bij de vrouw van de verdachte, de Samsung én het telefoonnummer in gebruik bij de verdachte, de Nokia. De dubbele verbinding vond tweemaal plaats op 6 januari 2013, driemaal op 7 januari 2013 en nog een keer op 9 januari 2013. [8] Op 9 januari 2013 om 20.38 uur was het server account waarnaar telefonisch verkeer/berichten tussen verdachtes vrouw en het slachtoffer werd opgeslagen, laatstelijk benaderd [9] [10] . Hieruit volgt dat de verdachte kennis moet hebben genomen van de gesprekken die tussen zijn echtgenote en het slachtoffer zijn gevoerd en van de inhoud van de tussen hen verzonden sms-berichten.
(vi) Op 2 april 2013 heeft een telefoongesprek plaatsgevonden tussen de moeder van de verdachte, [getuige 1], en de vrouw van de verdachte, hetgeen heimelijk is opgenomen door de politie. Dat OVC-gesprek houdt onder meer en voor zover van belang het volgende in:
- ([
([getuige 1], 08:10)‘Als ik het maar op z’n minst, op z’n minst, op z’n minst had vermoed, dan had ik gezegd: slacht mij maar
eerstaf, dood mij maar eerst. Dan had ik gezegd: word eerst mijn moordenaar, [verdachte]. En pas daarna … Als ik een beetje, een beetje, dan had ik gezegd: dood mij eerst [verdachte]. Dan had ik gezegd: dood mij eerst, word eerst mijn moordenaar, en dan…’
- ([
([getuige 1], 27:36)‘Ik smeekte [verdachte]. Ik zei wat kan ik doen. […] Ik zei: [verdachte], doe het niet. [verdachte] doe het niet. […], dood mij eerst, voordat je het gaat doen.’
- ([ ([getuige 1], 32.50) ‘Alles, alles blijkt uit diens mobiel.’ [11]
(vii) Op 9 januari 2013 is de verdachte naar de Nederlandse Demirliler Vereniging, een Turkse vereniging, (hierna: de vereniging) aan de Gerrit van de Lindenstraat te Rotterdam gegaan. [12] De verdachte is die dag, zoals te doen gebruikelijk, in zijn Opel Corsa naar de verenging gereden. [13] Het betreft een Opel Corsa met kenteken [kenteken]. [14] Samen met het slachtoffer gaf de verdachte leiding aan de vereniging, waarvan het hun bedoeling was om deze ook in eigendom te krijgen. [15] ’s Avonds rond 22.10 uur vertrokken aldaar de laatste bezoekers. De personen die zich na dat moment nog in de vereniging bevonden waren het slachtoffer, de verdachte en de getuige [getuige 4], die bij de vereniging achter de bar werkte.
(viii) [getuige 4] is die avond tussen 22:25 en 22:30 uur bij de vereniging vertrokken. [16] [17] Vóór het vertrek van [getuige 4] verzocht de verdachte aan het slachtoffer op een luide, bevelende toon om te blijven. [18]
(ix) Uit de onderzochte camerabeelden van Vialis [19] en onderzochte camerabeelden van de dienst Cameratoezicht van de politie Rotterdam [20] waarop het voertuig van de verdachte, voornoemde Opel Corsa met kenteken [kenteken], te zien is (Vialis), en waarop een op het voertuig van de verdachte gelijkend voertuig is te zien (Cameratoezicht), waarvan het hof vaststelt dat het gelet op de combinatie van die verschillende beelden niet anders kan dan dat ook dit laatste voertuig het voertuig van de verdachte is geweest, blijkt dat de verdachte op 9 en 10 januari 2013 de volgende reisbewegingen heeft gemaakt. De verdachte heeft, in elk geval, op 9 januari 2013 kort voor 22:52 uur, de vereniging verlaten. Op dat tijdstip passeert de auto een camera die geplaatst is op de ’s-Gravendijkwal richting Zuid-Rotterdam. De ’s-Gravendijkwal bevindt zich op korte afstand van de Gerrit van de Lindestraat. Blijkens de ANWB-routeplanner is de reistijd 4 minuten. Op 10 januari 2013 is de verdachte om 01:42 teruggereden komende van Rotterdam-Zuid richting Rotterdam-West, waarbij de verdachte om 01:44 de ’s-Gravendijkwal passeerde. Om 01:45 is de verdachte in de richting van de Middellandstraat gereden en om 01:47 uur heeft hij op de Vierambachtstraat gereden en om 02.00 uur - dus na 13 minuten - is hij opnieuw en in dezelfde richting dezelfde camera van stadstoezicht gepasseerd, dus wederom via de Vierambachtstraat: een zijstraat van de Gerrit van der Lindestraat, de straat waaraan de vereniging is gelegen. De verdachte reed na 02:00 uur weer terug richting Rotterdam-Zuid. [21] [22]
( x) Het telefoonnummer, eindigend op [nummer] dat in gebruik was bij het slachtoffer, straalt op 10 januari 2013 tot 01:45 uur nog steeds de zendmast op de De Jagerstraat aan, een zijstraat van de Gerrit van de Lindestraat. Na 01:45 uur straalde dat telefoonnummer geen enkele zendmast meer aan. [23]
(xi) Vanaf 10 januari 2013 08:30 uur zijn de hiervóór onder (iii) bedoelde Samsung Galaxy en de gekoppelde Nokia niet meer gebruikt. De Samsung, de Nokia en de telefoon van het slachtoffer zijn nooit teruggevonden. [24]
(xii) Op 10 januari 2013 omstreeks 09:00 uur is het levenloze lichaam van het slachtoffer in de vereniging aangetroffen. [25] [Slachtoffer] dood is ingetreden door hersenfunctiestoornissen, al dan niet in combinatie met weefselschade door doorgemaakt bloedverlies en functieverlies van de rechterlong, opgelopen door bij leven ingewerkt uitwendig mechanisch perforerend geweld, passend bij één inschot in het hoofd en twee in de borstkas. [26] De aangetroffen kogels in en om het lichaam van het slachtoffer zijn afschoten met een vuurwapen. De schietafstand tussen het vuurwapen en het lichaam van het slachtoffer is tussen de 25 en 100 centimeter geweest. Op basis van de bevindingen van de patholoog en de resultaten van het onderzoek aan de huiddelen en de trui van het slachtoffer, wordt door het Nederlands Forensisch Instituut geconcludeerd dat de schotkanalen in de romp van het slachtoffer van achter in de rug naar voor in de borst verlopen. [27]
Verklaringen verdachte
Gedurende het onderzoek in de onderhavige strafzaak is de verdachte verschillende keren geconfronteerd met bovenstaande feiten en omstandigheden. De verdachte heeft op voor de bewijsvoering essentiële onderdelen – die om verdachtes uitleg schreeuwen - geen verklaring willen geven (zwijgrecht) althans geen aannemelijke verklaring gegeven. Daarbij gaat het in het bijzonder om de uit die feiten en omstandigheden oprijzende vragen waarom hij een spyphone heeft aangeschaft en gebruikt in relatie tot zijn vrouw en vriend en wat de resultaten daarvan waren, waarom hij in de nacht van 10 januari 2013 terug is gereden naar een zijstraat van de straat waarin de vereniging is gelegen, en hoe de 13 minuten zijn te verklaren tussen het moment waarop hij toen op de Vierambachtstraat arriveerde en het moment waarop hij in dezelfde richting via dezelfde straat zijn weg terug naar het huis van zijn vrouw is gereden, nu de verdachte daar kennelijk een afslag naar rechts moet hebben genomen.
Voor zover de verdachte een alternatief scenario naar voren heeft willen brengen door de suggestie te doen dat een aantal (aan drugs gelinkte) “Fransen” mogelijk het slachtoffer om het leven hebben gebracht, oordeelt het hof dat dat de verdachte zich hierover slechts in zeer vage, niet concrete en niet verifieerbare bewoordingen heeft uitgelaten en voorts dat dit scenario onvoldoende steun vindt in de zich in het dossier bevindende bewijsmiddelen. Het hof gaat hier dus aan voorbij.
De verklaring van de verdachte dat hij op 10 januari 2013 ’s nachts vanuit Rotterdam-Zuid naar Rotterdam-West is gereden om sigaretten te kopen en dat hij die bij het Esso tankstation op de ’s-Gravendijkwal heeft gekocht, acht het hof evenmin aannemelijk geworden. In dit verband heeft het hof in aanmerking genomen het nachtelijk tijdstip, de lengte en de route van de rit en voorts het gegeven dat de verdachte tijdens zijn rit tot tweemaal toe een Esso tankstation dat ’s nachts open is is gepasseerd, maar daar blijkens de camerabeelden van die tankstations niet is gesignaleerd (proces-verbaal van bevindingen p. 182 en 183).
Conclusie
Op grond van voorstaande feiten en omstandigheden, de bewijsmiddelen in onderling verband en in samenhang met elkaar bezien, en in aanmerking genomen dat de verdachte geen aannemelijke verklaring heeft gegeven over hem belastende feiten en omstandigheden die om een uitleg van de verdachte, die hij eenvoudig zou kunnen geven, schreeuwen, leidt het hof voor zover van belang het volgende uit de bewijsmiddelen af.
De vrouw van de verdachte en het slachtoffer onderhielden een geheime, affectieve, relatie met elkaar. Het slachtoffer is hier eind 2012 begin 2013 achter gekomen, door inzet van een spyphone. Hij heeft toen naar aanleiding van zijn uiteindelijk zeer concrete bevindingen over die relatie het plan opgevat om het slachtoffer van het leven te beroven en vervolgens heeft hij dit plan ook uitgevoerd.
Dat de verdachte het vooropgezette plan heeft gehad het slachtoffer van het leven te beroven, leidt het hof in het bijzonder af uit het OVC-gesprek van 2 april 2013. Uit de inhoud van dat gesprek volgt dat, nadat de verdachte op de hoogte was geraakt van de (aard van de) relatie tussen zijn vrouw en het slachtoffer, hij zijn vrouw met die wetenschap heeft geconfronteerd en haar klaarblijkelijk bij haar thuis heeft verteld van plan te zijn het slachtoffer te doden.
In het kader van dit plan is de verdachte vervolgens in de middag van 9 januari 2013 met een vuurwapen en bijpassende munitie naar de vereniging gegaan. Aan het eind van de avond verzocht de verdachte aan het slachtoffer op luide, bevelende toon nog even te blijven, en wachtte hij tot de laatste andere persoon aanwezig, getuige [getuige 4], de vereniging had verlaten. Aldus heeft de verdachte bewust een situatie gecreëerd waarin alleen hij en het slachtoffer in de vereniging achter waren gebleven. De verdachte en het slachtoffer hebben daar nog enige tijd met elkaar doorgebracht.
Naar het oordeel van het hof kan het niet anders dan dat het de verdachte is geweest die toen en aldaar op korte afstand driemaal gericht achterlangs in de borst en voorts in het hoofd heeft geschoten op het slachtoffer, en hem aldus heeft geraakt op plekken waar zich vitale organen bevinden. Uit de telefonische data van het slachtoffer volgt dat hij daarna geen enkel actief telefonisch verkeer meer heeft gehad. Op grond van het bovenstaande concludeert het hof dat de verdachte met het op deze wijze doden van het slachtoffer uitvoering gaf aan zijn vooraf gemaakte plan om het slachtoffer van het leven te beroven, zoals hij ook tevoren had gedeeld met zijn echtgenote. De verdachte heeft na op het slachtoffer te hebben geschoten de vereniging verlaten, en is ’s nachts – enkele uren later - terug gereden naar de vereniging om daar de telefoon van het slachtoffer te pakken en mee te nemen. Hij heeft er verder voor gezorgd dat, vóórdat het lichaam van het slachtoffer door iemand werd ontdekt, de spyphone van zijn vrouw, de daaraan gekoppelde Nokia van hemzelf en de telefoon van het slachtoffer niet meer terug te vinden waren.
Het voorgaande brengt met zich dat de verdachte heeft gehandeld met voorbedachte raad nu daaruit volgt dat hij vóórdat hij op het slachtoffer heeft geschoten, heeft nagedacht over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan daadwerkelijk rekenschap heeft gegeven. Van enige ogenblikkelijke gemoedsopwelling waarin de verdachte zou hebben gehandeld is niets gebleken. Evenmin bevat het dossier andere contra-indicaties die aan het aannemen van voorbedachte raad in de weg staan.
Gelet op het voorgaande komt het hof tot de slotsom dat de verdachte met voorbedachte raad het slachtoffer van het leven heeft beroofd en acht het hof daarmee de impliciet primair ten laste gelegde moord wettig en overtuigend bewezen.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij
op9 januari 2013 te Rotterdam, opzettelijk en met voorbedachten rade, een persoon genaamd [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte opzettelijk en na kalm beraad en rustig overleg vanaf een korte afstand met een vuurwapen kogels in het hoofd en het lichaam van die [slachtoffer] afgevuurd/geschoten, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de hiervoor weergegeven – in de voetnoten aangeduide – bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het bewezen verklaarde levert op:

moord.

Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan moord op [slachtoffer], zijn zakenpartner en vriend. Nadat hij ontdekt had dat zijn vrouw een heimelijke relatie had met het slachtoffer, heeft hij het besluit genomen het slachtoffer te doden. In de Nederlandse Demirliler Vereniging te Rotterdam heeft hij – nadat hij ervoor gezorgd had alleen te zijn met het slachtoffer - meerdere keren met een vuurwapen op het slachtoffer geschoten, ten gevolge waarvan deze is overleden. De verdachte heeft daarmee een ander het meeste fundamentele recht, namelijk het recht op leven, ontnomen. Door zijn handelen heeft de verdachte aan de nabestaanden onherstelbaar leed aangedaan, hetgeen ook blijkt uit de namens de partner en de zonen van het slachtoffer ter terechtzitting in hoger beroep voorgedragen slachtofferverklaring.
Een dergelijk feit schokt de rechtsorde zeer. Zo blijkt onder meer uit het dossier, dat de dood van het slachtoffer onder de Rotterdams Turkse gemeenschap voor veel beroering heeft gezorgd. Ook buiten de directe omgeving van het slachtoffer brengt een feit als het onderhavige angstgevoelens en gevoelens van onveiligheid teweeg.
Het hof heeft acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d.
14 mei 2020, waaruit slechts blijkt dat de verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van andersoortige feiten.
Moord, zoals is bewezenverklaard, behoort tot één van de ernstigste misdrijven die het Wetboek van Strafrecht kent en is naar zijn aard een misdrijf dat enkel oplegging van een langdurige onvoorwaardelijke gevangenisstraf rechtvaardigt. Doordat de verdachte zijn tevoren gemaakte plan heeft uitgevoerd, ingegeven door het motief, namelijk het ontdekken van de affectieve relatie tussen het slachtoffer en de vrouw van de verdachte, heeft de onderhavige moord naar het oordeel van het hof het karakter van een kille afrekening. Voorts weegt het hof als strafverzwarende omstandigheid mee dat de verdachte het feit immer heeft ontkend. Hij heeft geen openheid van zaken willen geven, zodat de nabestaanden nog steeds niet weten wat er die avond en nacht precies is voorgevallen.
Het hof is - alles afwegende - van oordeel dat een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 18 jaren een passende en geboden reactie vormt.
Het hof stelt evenwel – met de advocaat-generaal en de raadsman – vast dat de redelijke termijn, als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden in de hoger beroepsfase is overschreden, nu tussen het instellen van het hoger beroep op 14 maart 2014 en het wijzen van dit arrest op 12 juni 2020 meer dan twee jaren zijn verstreken, namelijk ruim zes jaren. Het hof overweegt in dat kader ook dat tussen het instellen van het hoger beroep en de regiezitting op 22 juni 2017 reeds drie jaren waren verstreken.
Gelet op vorenstaande zal het hof de overschrijding van de redelijke termijn verdisconteren in de strafmaat in die zin dat aan de verdachte in plaats van een gevangenisstraf van 18 jaren een gevangenisstraf van 16 jaren, met aftrek van voorarrest, zal worden opgelegd.
Vordering tot schadevergoeding van [benadeelde partij]
In het onderhavige strafproces heeft [benadeelde partij], in eerste aanleg bijgestaan door mr. C.R. Pirone en in hoger beroep bijgestaan door mr. F.J.M. Hamers, zich als benadeelde partij gevoegd. De benadeelde partij heeft in eerste aanleg een vordering ingediend tot vergoeding van geleden materiële schade als gevolg van het aan de verdachte ten laste gelegde, tot een bedrag van
€ 285.619,78.
In hoger beroep heeft de benadeelde partij de vordering verlaagd tot het bedrag van € 144.483,12, te vermeerderen met de wettelijke rente. Voor het overige heeft de benadeelde partij het in eerste aanleg gevorderde ingetrokken.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van de gehele vordering van de benadeelde partij, dus tot het bedrag van € 114.483,12, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De vordering van de benadeelde partij is namens de verdachte niet inhoudelijk betwist. De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep enkel aangevoerd niet over de kennis en kunde te beschikken de gevorderde inkomensschade te kunnen beoordelen en voorts dat, indien het hof toe komt aan een inhoudelijke beoordeling van de vordering tot schadevergoeding, de vordering en dan met name de post ‘inkomensschade’, een onevenredige belasting voor het strafgeding oplevert.
Ten aanzien van de gevorderde post ‘inkomensschade’ is het hof van oordeel dat die schade direct verband houdt met het bewezenverklaarde feit en daarmee rechtstreekse materiële schade betreft. Voorts overweegt het hof dat de vordering met betrekking tot deze inkomensschade voldoende is onderbouwd met het rapport ‘personenschadeberekening art. 6:108 BW’, van 8 maart 2020, uitgebracht door het bureau Laumen expertise in welk rapport de berekeningswijze uitvoerig en navolgbaar wordt toegelicht. Mede gelet hierop, levert behandeling van dit deel van de vordering geen onevenredige belasting op van het strafgeding.
Het hof overweegt in dit verband nog dat de vordering tot schadevergoeding in hoger beroep met bijbehorende onderbouwing, inclusief het rapport van Laumen expertise, geruime tijd voor het onderzoek ter terechtzitting van 29 mei 2020, door de advocaat van de benadeelde partij aan zowel het hof, de advocaat-generaal als de verdediging is verstrekt. De raadsman van de verdachte kende de vordering dus al geruime tijd, heeft niet te kennen gegeven vragen te hebben over de onderbouwing van de vordering en heeft geen enkel initiatief genomen tot een tegenonderzoek. Ook heeft de verdediging niet aangevoerd dat de berekening niet correct zou zijn.
Ook de overige gevorderde materiële schade is genoegzaam onderbouwd en kan als onweersproken geheel worden toegewezen.
Gelet op het bovenstaande is het hof van oordeel dat de gehele vordering voor toewijzing vatbaar is.
Wettelijke rente
De totale materiële schade is opgebouwd uit onderstaande bedragen. De bedragen worden vermeerderd met de wettelijke rente over die bedragen vanaf de datum die per post wordt benoemd, tot aan de dag der algehele voldoening.
Bedrag Post Wettelijke rente vanaf
€ 110.820,- Inkomensschade 9 januari 2013
€ 1.840,- Vliegtickets 14 januari 2013
€ 347,78 Grafrecht 16 januari 2013
€ 80,43 Belkosten/
sms-kosten 19 februari 2013
€ 77,- Kosten
rechtsbijstand 19 februari 2013
€ 1.295,94 Grafsteen 20 augustus 2013
€ 21,97 Bloemen 30 augustus 2013
= € 114.483,12.
Proceskostenveroordeling
Het voorgaande brengt met zich dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, welke kosten het hof vooralsnog aan de hand van het sinds 1 mei 2018 in civiele zaken geldende Liquidatietarief begroot op:
eerste aanleg: 2 punten keer € 1.707,00 = € 3.414,00;
hoger beroep: 2 punten keer € 3.161,00 = € 6.322,00;
totaal (advocaat)kosten: € 9.736,00.
De verdachte zal voorts worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer
[benadeelde partij]
Nu vaststaat dat de verdachte tot een bedrag van
€ 114.483,12 aansprakelijk is voor de schade die door het bewezen verklaarde is toegebracht, zal het hof aan de verdachte de verplichting opleggen dat bedrag aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer
[benadeelde partij].
Bevel tot gevangenneming
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat bij de einduitspraak de gevangenneming van de verdachte zal worden bevolen.
De raadsman heeft verzocht de vordering tot gevangenneming af te wijzen, nu er mede door het verstrijken van de jaren, geen gronden meer aanwezig zijn.
Het hof zal - overeenkomstig de vordering van de advocaat-generaal - de gevangenneming van de verdachte bevelen, nu ten laste van de verdachte moord bewezen is verklaard – een feit waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van twaalf jaar of meer is gesteld – en naar het oordeel van het hof, ook na het verstrijken van de jaren sinds het plegen van het feit op 9 januari 2013, de rechtsorde ernstig is geschokt, zodat sprake is van een gewichtige reden van maatschappelijke veiligheid die de onverwijlde vrijheidsbeneming van de verdachte vordert. Ook overigens is het hof van oordeel dat is voldaan aan de wettelijke vereisten voor het bevel tot gevangenneming, zoals die blijken uit de artikel 67 en 67a van het Wetboek van Strafvordering.
Dit bevel wordt tevens apart geminuteerd.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 36f en 289 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het impliciet primair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
16 (zestien) jaren.
Beveelt dat de tijd, die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij] ter zake van het bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 114.483,12 (honderdveertienduizend vierhonderddrieëntachtig euro en twaalf cent) ter zake van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op € 9.736,- (negenduizend zevenhonderdzesendertig euro).
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij], ter zake van het bewezen verklaarde een bedrag te betalen van € 114.483,12 (honderdveertienduizend vierhonderddrieëntachtig euro en twaalf cent) als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 365 (driehonderdvijfenzestig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op:
- 9 januari 2013 over een bedrag van € 110.820,- ter zake van ‘Inkomensschade’;
- 14 januari 2013 over een bedrag van € 1.840,- ter zake van ‘Vliegtickets’;
- 16 januari 2013 over een bedrag van € 347,78 ter zake van ‘Grafrecht’;
- 19 februari 2013 over een bedrag van € 80,43 ter zake van ‘Belkosten/sms-kosten’;
- 6 augustus 2013 over een bedrag van € 77,- ter zake van ‘Kosten rechtsbijstand’;
- 20 augustus 2013 over een bedrag van € 1.295,94 ter zake van ‘Grafsteen’;
- 30 augustus 2013 over een bedrag van € 21,97 ter zake van ‘Bloemen’.

Beveelt de gevangenneming van de verdachte, welk bevel apart is geminuteerd.

Dit arrest is gewezen door mr. A.S.I. van Delden,
mr. G. Knobbout en mr. W.M. Limborgh, in bijzijn van de griffier mr. L.B. Schut.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 12 juni 2020.

Voetnoten

1.Tenzij anders vermeld wordt bij gebruik voor het bewijs van processen-verbaal gedoeld op processen-verbaal in de zin van artikel 344, eerste lid, onder 2, van het Wetboek van Strafvordering.
2.Een proces-verbaal verhoor van de getuige [getuige 5] d.d.12 januari 2013 van de Politie Rotterdam-Rijnmond, met nummer PL17L0 2013010578-51, p. 1303 e.v. Voorts de ter terechtzitting in hoger beroep door de verdachte afgelegde verklaring.
3.Een proces-verbaal verhoor van de getuige [getuige 3] d.d. 19 februari 2013 van de Politie Rotterdam-Rijnmond met nummer PL17C0 2013010578-135, p. 448-451.
4.Een proces-verbaal van bevindingen, d.d. 22 maart 2013, van de politie Rotterdam-Rijnmond, met nummer PL17C0 2013010578-255, 616 e.v.
5.Een proces-verbaal van het verhoor van de getuige [getuige 3], d.d. 6 maart 2013 van de politie Rotterdam-Rijnmond met nr. PL17L0 2013010578-242, p. 475 e.v.
6.Een proces-verbaal van bevindingen, d.d. 25 maart 2013 van de politie Rotterdam-Rijnmond, met nummer PL17P0 2013010578-316, p. 486 e.v.
7.Een proces-verbaal van bevindingen, d.d. 22 maart 2013, van de politie Rotterdam-Rijnmond, met nummer PL17C0 2013010578-255, 616 e.v.
8.Een proces-verbaal van bevindingen, d.d. 25 maart 2013 van de politie Rotterdam-Rijnmond, met nummer PL17P0 2013010578-316, p. 486 e.v.
9.Een proces-verbaal digitaal onderzoek, d.d. 11 maart 2013 van de Eenheid Rotterdam, Dienst Regionale Recherche – Digitale Opsporing, proces-verbaalnummer 2013010578, documentcode 1303110918.AMB, p. 528 e.v.
10.Een proces-verbaal van bevindingen, d.d. 22 maart 3013, van de politie Rotterdam-Rijnmond, met nummer PL17C0 2013010578-264, gevoegd met een overzicht van de historische gegevens (de mobile back up) ‘bijlage vertaalde sms berichten tussen [getuige 2] en [slachtoffer], p. 541 e.v.
11.Een proces-verbaal van bevindingen, d.d. 14 december 2016 van de Eenheid Rotterdam, Districtsrecherche Rotterdam-Stad, met documentnummer 1612141518.AMB, met als ‘TGO Gerrit, Vertaling van Turkse geluidsopnames naar het Nederlands’.
12.Een proces-verbaal van het verhoor van de getuige [getuige 4], d.d. 10 januari 2013, van de Politie Rotterdam-Rijnmond, met nummer PL17C0 2013010578-3, p. 7 e.v.
13.Een proces-verbaal van het verhoor van de verdachte, d.d. 21 februari 2013 van de politie Rotterdam-Rijnmond, met nummer PL17C0 2013010578-215, p. 336 e.v.
14.Een proces-verbaal van bevindingen, d.d. 17 januari 2013 van de politie Rotterdam-Rijnmond, met nummer PL17P0 2013010578-76, p. 50 e.v.
15.Een ter terechtzitting in hoger beroep van 29 mei 2020 afgelegde verklaring van de verdachte.
16.Een proces-verbaal van het verhoor van de getuige [getuige 4], van de rechter-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken in de rechtbank Rotterdam, van 21 augustus 2013.
17.Een proces-verbaal van bevindingen, d.d. 28 januari 2013 van de politie Eenheid Rotterdam met nummer PL17E0 2013010578-93, p. 226 e.v.
18.Een proces-verbaal van het verhoor van de getuige [getuige 4], d.d. 10 januari 2013, van de politie Rotterdam-Rijnmond, p. 7 e.v.
19.Een proces-verbaal van bevindingen, d.d. 16 januari 2013 van de politie Rotterdam-Rijnmond, met nummer PL17C0 2013010578-68, p. 148 e.v.
20.Een proces-verbaal van bevindingen, d.d. 16 januari 2013, van de politie Rotterdam-Rijnmond, met nummer PL17C0 2013010578-80, p. 159 e.v.
21.Een proces-verbaal van bevindingen, d.d. 16 januari 2013 van de politie Rotterdam-Rijnmond, met nummer PL17C0 2013010578-68, p. 148 e.v.
22.Een proces-verbaal van bevindingen, d.d. 16 januari 2013, van de politie Rotterdam-Rijnmond, met nummer PL17C0 2013010578-80, p. 159 e.v.
23.Een proces-verbaal van bevindingen, d.d. 28 maart 2013, van de politie Rotterdam-Rijnmond, met nummer PL17C0 2013010578-332, p. 707 e.v. i.h.b. p. 710.
24.Een proces-verbaal van bevindingen, d.d. 13 augustus 2013 van de politie Rotterdam-Rijnmond, met nummer PL17C0-2013010578-443, p. 1263 e.v.
25.Een proces-verbaal van bevindingen, van de politie Rotterdam-Rijnmond, met nummer PL17C0 2013010578-7, p. 2.e.v.
26.Een rapport van het Nederlands Forensisch Instituut te Den Haag, d.d. 23 januari 2013, zaaksnummer 2013.01.11.007, aanvraagnummer 001, ‘Pathologie onderzoek naar aanleiding van een mogelijk niet natuurlijke dood’, opgemaakt en ondertekend door de deskundige dr. V. Soerdjbalie-Maikoe, p. 1071 e.v.
27.Een rapport van het Nederlands Forensisch Instituut te Den Haag, d.d. 23 mei 2013, zaaksnummer 2013.01.11.007, aanvraagnummer 004, ‘Munitie-, Schotresten-, Vezel- en Textielonderzoek naar aanleiding van een schietincident in Rotterdam op 10 januari 2013’, opgemaakt en ondertekend door de deskundigen ing. R. Hermsen, ing. R.C. Roepnarain en dr. Ir. J. van der Weerd, p. 1167 e.v.