In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 7 juni 2021 uitspraak gedaan in een beroep van eiser, een Libische vreemdeling, tegen het besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid om zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling te nemen. Eiser heeft beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening. De rechtbank heeft geoordeeld dat het beroep kennelijk ongegrond is. Eiser stelt dat Italië verantwoordelijk is voor de behandeling van zijn asielaanvraag en dat verweerder niet kan uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel, gezien de situatie in Italië, vooral in het licht van de coronapandemie. Hij heeft informatie ingediend waaruit blijkt dat de opvang en medische zorg in Italië onvoldoende zijn. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat het EHRM op 23 maart 2021 heeft vastgesteld dat een overdracht aan Italië geen reëel risico op een met artikel 3 van het EVRM strijdige behandeling met zich meebrengt. De rechtbank heeft geen reden gezien om van dit uitgangspunt af te wijken, ondanks de door eiser ingebrachte informatie. Daarnaast heeft de rechtbank geoordeeld dat eiser niet voldoende heeft aangetoond dat zijn gezondheidstoestand een overdracht zou belemmeren. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen. Verweerder hoeft geen proceskosten te vergoeden.