ECLI:NL:RBDHA:2021:8882

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
7 juni 2021
Publicatiedatum
13 augustus 2021
Zaaknummer
NL21.2165
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet in behandeling nemen van asielaanvraag en verzoek om voorlopige voorziening

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 7 juni 2021 uitspraak gedaan in een beroep van eiser, een Libische vreemdeling, tegen het besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid om zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling te nemen. Eiser heeft beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening. De rechtbank heeft geoordeeld dat het beroep kennelijk ongegrond is. Eiser stelt dat Italië verantwoordelijk is voor de behandeling van zijn asielaanvraag en dat verweerder niet kan uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel, gezien de situatie in Italië, vooral in het licht van de coronapandemie. Hij heeft informatie ingediend waaruit blijkt dat de opvang en medische zorg in Italië onvoldoende zijn. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat het EHRM op 23 maart 2021 heeft vastgesteld dat een overdracht aan Italië geen reëel risico op een met artikel 3 van het EVRM strijdige behandeling met zich meebrengt. De rechtbank heeft geen reden gezien om van dit uitgangspunt af te wijken, ondanks de door eiser ingebrachte informatie. Daarnaast heeft de rechtbank geoordeeld dat eiser niet voldoende heeft aangetoond dat zijn gezondheidstoestand een overdracht zou belemmeren. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen. Verweerder hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummers: NL21.2165 (beroep) en NL21.2166 (verzoek)

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser en verzoeker] , eiser en verzoeker,

v-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. J.M.M. Heilbron),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 11 februari 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen.
Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld. Ook heeft hij verzocht om een voorlopige voorziening.

Overwegingen

Geen zitting
1. De rechtbank houdt in deze zaak geen zitting. Het beroep is namelijk kennelijk ongegrond. [1] Hieronder legt de rechtbank dit uit.
Waar gaat deze zaak over?
2. Eiser stelt op [geboortedag] 1978 geboren te zijn en de Libische nationaliteit te hebben.
3. Verweerder heeft de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen. Volgens haar is Italië verantwoordelijk voor de behandeling daarvan. [2]
Wat vindt eiser?
4. Eiser stelt dat verweerder bij Italië niet uit kan gaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel en dat verweerder gebruik moet maken van artikel 17 van de Dublinverordening. Hij beroept zich daarbij op een brief van VluchtelingenWerk Nederland van 6 februari 2020, waaruit volgt dat er in Italië onvoldoende toegang is tot opvang en medische zorg. Ook de druk op het maatschappelijk leven en de gezondheidszorg door de coronapandemie maakt dat niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. Zo zijn hierdoor de asielprocedures opgeschort, is er sprake van overbevolking in de opvangvoorzieningen en belemmeren de maatregelen de mogelijkheid tot een feitelijke overdracht. Eiser doet daarbij een beroep op een uitspraak van deze rechtbank en op diverse artikelen gepubliceerd in maart en april 2020, specifiek het artikel “
Italy’s coronavirus lockdown affects migrantprojects too”van InfoMigrants van 11 maart 2020. Tot slot betoogt eiser dat hij een kwetsbare vreemdeling is en verweerder hem daarom niet zonder individuele garanties aan Italië kan overdragen. Hij stelt psychische en suïcidale klachten te hebben, wat volgens hem blijkt uit zijn patiëntdossier van 22 februari 2021.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
Interstatelijk vertrouwensbeginsel
5. In Dublinzaken geldt het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Dit houdt in dat verweerder in beginsel erop mag vertrouwen dat andere lidstaten zich houden aan hun internationale verplichtingen. Zowel het EHRM [3] als de hoogste nationale bestuursrechter hebben recent geoordeeld dat dit uitgangspunt op Italië van toepassing is. [4] In wat eiser heeft aangevoerd, ziet de rechtbank geen reden voor een ander oordeel.
5.1.
Van belang is dat het EHRM op 23 maart 2021 heeft geoordeeld dat een overdracht aan Italië geen reëel en voorzienbaar risico op een met een artikel 3 van het EVRM [5] strijdige behandeling met zich brengt. Dit omdat het opvangsysteem voor asielzoekers in Italië sinds oktober 2020, zowel voor wat betreft de toegang als de geboden voorzieningen, aanzienlijk is verbeterd. Dit maakt dat de rechtbank voorbij gaat aan eisers beroep op de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch, van 18 december 2020. [6] Ook in de door eisers ingebrachte informatie ziet de rechtbank geen reden om tot een ander oordeel te komen. Deze informatie ziet op de situatie in Italië van begin 2020 en is dus verouderde informatie ten opzichte van het arrest van het EHRM. Daarbij merkt de rechtbank op dat de Afdeling in haar uitspraak van 15 oktober 2020 over een groot deel van eisers informatie – te weten de rapporten van SFH/OSAR en AIDA – heeft geoordeeld dat dit onvoldoende is om niet (meer) van het interstatelijk vertrouwensbeginsel uit te kunnen gaan. De rest van eisers informatie schetst naar het oordeel van de rechtbank geen wezenlijk ander beeld. Kortom, eiser heeft met de door hem ingebrachte informatie niet aangetoond dat de situatie zodanig is verslechterd dat er sprake is van een dreigende schending van artikel 3 van het EVRM.
Gezondheidstoestand van eiser
6. In Dublinzaken is het aan de vreemdeling met medische klachten om met medische stukken aan te tonen dat een overdracht een aanzienlijke en onomkeerbare achteruitgang van de medische situatie inhoudt. Dit volgt uit het arrest C.K. tegen Slovenië van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 16 februari 2017. [7]
6.1.
Hoewel het overgelegde patiëntdossier van 22 februari 2021 concreet melding maakt van de gezondheidstoestand van eiser, zijn medicatie en medische behandeling, geeft het dossier geen informatie over de gevolgen van een overdacht voor zijn gezondheidstoestand. Ook blijkt uit het dossier niet dat het risico op suïcide als gevolg van de overdracht reëel of hoog is ingeschat. Dit betekent dat eiser met het dossier geen objectieve gegevens heeft overgelegd die de bijzondere ernst van zijn gezondheidstoestand en de aanzienlijke en onomkeerbare gevolgen daarvoor van een overdracht heeft aangetoond. Verweerder heeft daarom terecht geen nader medisch onderzoek verricht of de Italiaanse autoriteiten om individuele garanties gevraagd.
Feitelijke overdracht
7. Voor zover de overdracht op dit moment niet zou kunnen worden uitgevoerd, als gevolg van (de maatregelen die zijn getroffen vanwege) het coronavirus, is dit een tijdelijk, feitelijk overdrachtsbeletsel. Dit maakt de vaststelling van Italië als verantwoordelijke lidstaat niet onrechtmatig en staat er niet aan in de weg dat, als dat beletsel is opgeheven, eiser alsnog kan worden overgedragen. [8]
Hardheidsclausule
8. Eiser heeft een beroep gedaan op artikel 17 van de Dublinverordening. Hij heeft echter het standpunt van verweerder in het voornemen, dat een overdracht aan Italië in het geval van eiser niet van een onevenredige hardheid getuigt en dat ook niet is gebleken dat een bijzonder samenstel van factoren maakt dat hij het asielverzoek onverplicht moet behandelen, onvoldoende weersproken mede gelet op het bovenstaande.
Conclusies
9. De beroepsgronden slagen niet. De rechtbank twijfelt hier niet over. Daarom is het beroep kennelijk ongegrond. Dit geldt ook voor het verzoek om een voorlopige voorziening. Dit verzoek moet daarom worden afgewezen.
10. Verweerder hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
De voorzieningenrechter:
- wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Dit is de uitspraak van mr. D. Biever, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van mr. R. Kroes, griffier.
griffier (voorzieningen)rechter
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen de uitspraak op het beroep kan verzet worden gedaan bij deze rechtbank. Dit moet binnen zes weken na de dag van bekendmaking gebeuren. Wie verzet doet kan daarbij aangeven over het verzet gehoord te willen worden.

Voetnoten

1.Zie artikel 8:54, eerste lid, aanhef en onder c, en artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (de Awb).
2.Zie artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (de Vw 2000).
3.Zie het arrest van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens van 23 maart 2021, ECLI:CE:ECHR:2021:0323DEC004659519.
4.Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 15 oktober 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2449.
5.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
7.ECLI:EU:C:2017:127. Zie de uitspraken van de Afdeling van 3 november 2017, ECLI:NL:RVS:2017:2980, en 9 september 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2129.
8.Zie de uitspraken van de Afdeling van 8 april 2020 (ECLI:NL:RVS:2020:1032) en 30 oktober 2020 (ECLI:NL:RVS:2020:2580).