ECLI:NL:RBDHA:2021:8769

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 juni 2021
Publicatiedatum
10 augustus 2021
Zaaknummer
NL21.8864
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring van vreemdeling en de gevolgen van eerdere maatregel op de huidige maatregel

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 23 juni 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de bewaring van een vreemdeling. De eiser, vertegenwoordigd door mr. D. Schaap, had beroep ingesteld tegen een besluit van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, dat op 8 juni 2021 de maatregel van bewaring had opgelegd op grond van artikel 59, eerste lid, onder a, van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser stelde dat de eerdere maatregel van bewaring te lang had geduurd en dat dit gevolgen zou moeten hebben voor de huidige maatregel. De rechtbank heeft de zaak op 16 juni 2021 behandeld, waarbij eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren, evenals een tolk. De rechtbank overwoog dat de eerdere maatregel niet automatisch de huidige maatregel onrechtmatig maakt, ook al was er mogelijk een gebrek aan de eerste maatregel. De rechtbank oordeelde dat de nieuwe maatregel op een andere wettelijke grondslag berustte en dat eiser niet tijdig had opgekomen tegen de eerdere maatregel. De rechtbank concludeerde dat er zicht op uitzetting naar Afghanistan was, ondanks de eerdere annuleringen van uitzettingsvluchten. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen. De uitspraak werd gedaan door mr. A.P. Hameete, in aanwezigheid van griffier mr. R. Yildiz, en werd openbaar gemaakt op 23 juni 2021.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Rotterdam Bestuursrecht zaaknummer: NL21.8864
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiser] , eiser,

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. D. Schaap), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder, (gemachtigde: mr. I. Genee).

Procesverloop

Bij besluit van 8 juni 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 16 juni 2021 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen dhr. [naam tolk] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. Verweerder heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, eerste, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000), als zware gronden vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
3i. te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer; en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb 2000 heeft gehouden;
4b. meerdere aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning heeft ingediend die niet tot verlening van een verblijfsvergunning hebben geleid;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan;
4e. verdachte is van enig misdrijf dan wel daarvoor is veroordeeld.
2. Eiser voert aan dat de vorige maatregel, op grond van artikel 59b van de Vw 2000, te lang heeft voortgeduurd en dat dit gevolgen dient te hebben voor de huidige maatregel op grond van artikel 59 van de Vw 2000. Deze laatste maatregel is volgens eiser te laat opgelegd. Deze beroepsgrond slaagt niet.
2.1.
De rechtbank is van oordeel dat een aan de eerste maatregel van bewaring mogelijk klevende gebrek de daaropvolgende maatregel niet van aanvang af onrechtmatig maakt. Dat de eerdere maatregel tweeëndertig, dan wel tweeënnegentig, dan wel zes dagen te laat zou zijn omgezet maakt niet dat de huidige maatregel per definitie onrechtmatig is. Eiser had ten tijde van de vorige maatregel tegen het te lang voortduren van die maatregel (gebaseerd op artikel 59b van de Vw 2000) moeten opkomen, hetgeen niet is geschied. De nieuwe maatregel berust immers op een andere wettelijke grondslag. Zie de uitspraken van 13 juli 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2005, 8 november 2017, ECLI:NL:RVS:2017:3059 en 10 januari 2018, ECLI:NL:RVS:2018:67.
De te late omzetting van de eerste maatregel (op grond van artikel 59b van de Vw 2000), ligt niet in deze procedure ter beoordeling voor. De rechtbank toetst de maatregel op grond van artikel 59 van de Vw 2000 vanaf de datum oplegging te weten 8 juni 2021.
Voor het overige heeft eiser de gronden die aan de maatregel van bewaring ten grondslag zijn gelegd niet bestreden.
3. Eiser stelt dat er geen zicht op uitzetting naar Afghanistan is binnen een redelijke termijn. Ter onderbouwing verwijst eiser naar de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats ‘s-Hertogenbosch van 11 mei 2021 (ECLI:NL:RBDHA:2021:4842).
3.1.
In de zaken die hebben geleid tot de door eiser aangehaalde uitspraak was sprake van de annulering van uitzettingsvluchten naar Afghanistan naar aanleiding van de omstandigheid dat de NAVO heeft aangekondigd zich uit Afghanistan terug te trekken en de in verband hiermee aan te passen protocollen en werkwijze van de bij uitzettingen betrokken Koninklijke Marechaussee, waarmee enige tijd was gemoeid. Verweerder heeft ter zitting verklaard dat die protocollen inmiddels zijn aangepast en dat vanaf 31 mei 2021 uitzettingen naar Afghanistan weer mogelijk zijn. Gelet hierop bestaat vooralsnog zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn. Deze beroepsgrond faalt.
4. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.P. Hameete, rechter, in aanwezigheid van mr. R. Yildiz, griffier.
De uitspraak is gedaan in het openbaar en bekendgemaakt op:
23 juni 2021

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.