ECLI:NL:RBDHA:2021:4842

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
11 mei 2021
Publicatiedatum
11 mei 2021
Zaaknummer
NL21.6728
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opheffing van de maatregel van bewaring wegens gebrek aan zicht op uitzetting naar Afghanistan

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 11 mei 2021 uitspraak gedaan in een beroep tegen de maatregel van bewaring die aan eiser, een Afghaanse nationaliteit, was opgelegd door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De rechtbank oordeelde dat de geplande uitzetting naar Afghanistan, die op 12 mei 2021 zou plaatsvinden, was geannuleerd vanwege de aanpassing van protocollen en werkwijzen van de Koninklijke Marechaussee (Kmar) in verband met het terugtrekken van de NAVO uit Afghanistan. De rechtbank constateerde dat het terugtrekken van de internationale troepen op 1 mei 2021 was begonnen en naar verwachting op 11 september 2021 zou zijn afgerond. Dit leidde tot een onzekere veiligheidssituatie in Afghanistan, waardoor het onduidelijk was of de Afghaanse autoriteiten medewerking zouden verlenen aan gedwongen terugkeer.

De rechtbank concludeerde dat er op dat moment geen zicht was op uitzetting binnen een redelijke termijn. De rechtbank verwierp het argument van verweerder dat er sprake was van een tijdelijk beletsel voor uitzetting. De rechtbank oordeelde dat de omstandigheden in Afghanistan dermate ongewis waren dat er geen basis was om aan te nemen dat eiser binnen een maand zou kunnen worden uitgezet. De rechtbank besloot daarom de maatregel van bewaring op te heffen en de onmiddellijke invrijheidstelling van eiser te bevelen. Tevens werd het verzoek om schadevergoeding afgewezen, omdat de detentie tot aan de uitspraak niet onrechtmatig was geweest. De rechtbank veroordeelde verweerder tot betaling van de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.068,00.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: NL21.6728

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , geboren op [geboortedag] 1995, van Afghaanse nationaliteit, eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. G.A.J. Purperhart),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. M.N. Lorier).

Procesverloop

Bij besluit van 19 april 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 mei 2021. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde die via een Skype-beeldverbinding heeft deelgenomen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. Verweerder heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, eerste, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000), als zware gronden vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
3i. te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer;
en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb 2000 heeft gehouden;
4b. meerdere aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning heeft ingediend die niet tot verlening van een verblijfsvergunning hebben geleid;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
2. Eiser heeft de zware grond 3i en de lichte gronden 4a, 4c en 4d betwist. Tevens heeft eiser aangegeven dat de lichter middel motivering niet conform de bestendige jurisprudentie van de Afdeling is en een belangenafweging in zijn voordeel moet uitvallen. Ter zitting heeft eiser gesteld dat zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn ontbreekt omdat de uitzetting die was gepland op 12 mei 2021 is geannuleerd.
3. De rechtbank overweegt dat de zware gronden 3a, 3c en 3d niet zijn betwist en overigens genoegzaam zijn gemotiveerd en aan de maatregel ten grondslag mogen worden gelegd. Deze gronden volstaan op zichzelf om de maatregel in beginsel te dragen zodat de andere, wel betwiste, gronden geen bespreking behoeven.
4. Verweerder heeft in het gehoor voorafgaand aan de oplegging van de maatregel door middel van het stellen van vragen actief onderzocht of kon worden volstaan met oplegging van een lichter middel. In de beslissing om de maatregel op te leggen is uitvoerig ingegaan op de medische problematiek van eiser en de voorzieningen in detentie voor zijn concrete problemen. Ook is bij deze motivering betrokken dat reeds eerder gekozen is voor de oplegging van een lichter middel zoals het vanuit vrijheid kunnen meewerken aan vertrekgesprekken en het moeten voldoen aan een meldplicht. Verweerder heeft hierbij aangegeven dat eiser niet enkel steevast verklaart niet terug te zullen keren, maar ook bij herhaling heeft geweigerd mee te werken aan het aanvragen van een LP en het meewerken aan een presentatie bij de Afghaanse autoriteiten. De rechtbank overweegt dat het door verweerder verrichte onderzoek of kon worden volstaan met de oplegging van de maatregel en de motivering van de beslissing op dit punt volstaan.
5. Voorafgaand aan de maatregel die in deze procedure ter toetsing voorligt is eiser op 29 maart 2021 in bewaring gesteld. Op 31 maart 2021 heeft eiser een herhaalde asielaanvraag gedaan waarna opheffing van deze maatregel en oplegging van een nieuwe maatregel op 1 april 2021 heeft plaatsgevonden. Eiser heeft deze asielaanvraag op 16 april 2021 ingetrokken waarna op 19 april 2021 de onderhavige maatregel is opgelegd. De vraag of deze laatste omzetting te laat heeft plaatsgevonden is in de onderhavige procedure niet aan de orde omdat hiertoe geen beroepsgrond is aangevoerd en omdat dit enkel aan de orde had kunnen komen bij een (ambtshalve) beoordeling van de rechtmatigheid van de maatregel van 1 april 2021. Dit zou bovendien hooguit kunnen leiden tot de conclusie dat de onderhavige maatregel twee dagen eerder had moeten worden opgelegd, maar deze vaststelling maakt de onderhavige maatregel niet onrechtmatig. In het vertrekgesprek van 19 april 2021 heeft eiser aangegeven dat hij de herhaalde asielaanvraag die hij op 31 maart 2021 heeft gedaan weer heeft ingetrokken omdat hij eerst naar de zitting van de rechtbank wilde. Eiser heeft hierbij gedoeld op de behandeling van het beroep tegen de afwijzende beslissing van 4 maart 2021 op de opvolgende asielaanvraag van 18 januari 2021. Aansluitend aan het onderzoek ter zitting heeft de behandeling van dit beroep en een verzoek om een voorlopige voorziening plaatsgevonden.
6. Verweerder heeft in bovengenoemd vertrekgesprek van 19 april 2021 aangegeven dat de terugkeer naar Afghanistan zal worden voorbereid omdat eiser zijn asielaanvraag van 31 maart 2021 heeft ingetrokken. Op 3 mei 2021 heeft DT&V kenbaar gemaakt dat de feitelijke uitzetting naar Afghanistan zou plaatsvinden op 12 mei 2021. Op 7 mei 2021 heeft DT&V aangegeven dat de vlucht van 12 mei 2021 om 11:30 uur naar Kabul is geannuleerd “in verband met de huidige situatie in Afghanistan”. In de aanbiedingsbrief aan de rechtbank heeft verweerder het navolgende aangegeven:
(…)
In aanvulling op het procesdossier bericht ik u dat de geplande vlucht op 12 mei 2021 is geannuleerd. Aanleiding voor de annulering is de omstandigheid dat de NAVO heeft aangekondigd zich uit Afghanistan terug te trekken. In verband hiermee en de daarmee gepaard gaande werkzaamheden, zullen de protocollen en werkwijze van de KMar aangepast moeten worden, alvorens verweerder vreemdelingen naar Afghanistan kan uitzetten. Hier is enige tijd mee gemoeid, naar verwachting zal over ongeveer een maand
weer naar Afghanistan kunnen worden gevlogen. Er is dus op dit moment sprake van een tijdelijke belemmering.
(…)
7. De rechtbank overweegt als volgt.
8. In beginsel rechtvaardigt het enkele tijdsverloop tussen oplegging van de maatregel van bewaring op 19 april 2021 en een daadwerkelijke uitzetting een maand na heden niet de conclusie dat de uitzetting niet binnen een redelijke termijn plaatsvindt. De rechtbank stelt echter vast dat op dit moment onvoldoende zekerheid bestaat dat de uitzetting daadwerkelijk kan worden gerealiseerd binnen deze termijn. Vanaf 19 april 2021 is gewerkt aan de uitzetting die op 12 mei 2021 zou kunnen plaatshebben. Deze termijn is gemoeid met de uitzetting in een situatie dat niet alleen toestemming was gegeven door de Afghaanse autoriteiten, maar ook in alle voorwaarden voor de feitelijke overdracht in Kabul in het algemeen bij uitzettingen (weer) was voorzien.
Verweerder heeft geen nadere toelichting gegeven waarop de verwachting dat binnen een maand kan worden gevlogen is gebaseerd. Verweerder kan worden gevolgd in het ter zitting ingenomen standpunt dat dit een inschatting is die de Kmar maakt en daar in beginsel van kan worden uitgegaan. De rechtbank overweegt echter dat in de concrete omstandigheden die tot de annulering van de geplande uitzetting heeft geleid een nadere toelichting hierop wel was vereist en die ook uiterlijk tijdens het onderzoek ter zitting aan de rechtbank had moeten worden verstrekt. Op de website van DT&V is vermeld dat gedwongen vertrek naar Afghanistan enkel mogelijk is met begeleiding door escorts van de Kmar. Op de website van de Kmar is bij het “Weekoverzicht Defensieoperaties” van 28 april 2021 vermeld dat de 80 man extra protection force in Afghanistan is gearriveerd omdat de veiligheidssituatie naar verwachting verslechtert en de dreiging voor eigen troepen en NAVO-bondgenoten toeneemt en deze missie binnen vijf maanden eindigt. De rechtbank overweegt dat het terugtrekken van de internationale troepen is begonnen op 1 mei 2021 en naar verwachting op 11 september 2021 zal worden afgerond. De Kmar levert extra capaciteit omdat door dit terugtrekken negatieve gevolgen voor de reeds zeer fragiele veiligheidssituatie worden verwacht. Hieruit leidt de rechtbank af dat het thans zeer ongewis is hoe de veiligheidssituatie zich zal ontwikkelen en of de Afghaanse autoriteiten onder deze omstandigheden medewerking aan gedwongen terugkeer kunnen en zullen verlenen. Uit de toelichting van verweerder wordt niet duidelijk of de Kmar een nieuwe werkwijze moet gaan aannemen omdat de terugkeer eerst werd georganiseerd met behulp van de terugtrekkende troepen of omdat de beschikbare Kmar-capaciteit wordt ingezet op andere taken dan het mogelijk maken van de feitelijke uitzetting en de feitelijke aankomst in Kabul. Verweerder zal gelet op deze specifieke en actuele situatie in Afghanistan eerst concreet moeten aangeven welke handelingen nodig zijn om uitzettingen in het algemeen te realiseren en in hoeverre verweerder dat in zijn macht heeft om zelf te bewerkstelligen of hierbij afhankelijk is van de Afghaanse autoriteiten. Verweerder zal hierbij uitdrukkelijk moeten betrekken in hoeverre het terugtrekken van de troepen veiligheidsrisico’s met zich brengt en in hoeverre dit betekent of de Kmar het aanpassen van protocollen om uitzettingen te kunnen realiseren voortvarend ter hand zal nemen. De rechtbank constateert dat ten tijde van het onderzoek ter zitting naar de rechtmatigheid van de (voortduring) van de maatregel van bewaring geen nadere informatie beschikbaar is waar die te verwachten periode van een maand op is gebaseerd en desgevraagd geen nadere toelichting is gegeven of reeds contact is met Afghaanse autoriteiten over een noodzakelijke nieuwe werkwijze om uitzettingen te kunnen realiseren. Eerst indien gedwongen terugkeer in beginsel (weer) mogelijk is, kan worden beoordeeld of de daadwerkelijke feitelijke uitzetting ook binnen een redelijke termijn kan plaatsvinden.
9. Gelet op het bovenstaande concludeert de rechtbank dat de vraag hoe de veiligheidssituatie in Afghanistan zich zal ontwikkelen dermate ongewis is dat zonder nadere toelichting geen indicatie bestaat dat over een maand niet alleen gevlogen kan worden maar eiser ook daadwerkelijk kan en zal worden uitgezet. Dat sprake is van een tijdelijk beletsel volgt de rechtbank niet. Zoals hiervoor overwogen zijn er nu geen aanknopingspunten om aan te nemen dat eiser over een maand zal kunnen worden uitgezet. Het terugtrekken van de internationale troepen is bovendien vooralsnog blijvend van aard en zal (tenminste) vijf maanden in beslag nemen. Er is op dit moment geen aanleiding om te vooronderstellen dat zodra dit is gerealiseerd de veiligheidssituatie aanstonds stabiliseert op een zodanig niveau dat uitzettingen steeds binnen aanvaarbare termijnen zullen kunnen plaatsvinden. De rechtbank komt dan ook tot de conclusie dat op dit moment zicht op uitzetting naar Afghanistan binnen een redelijke termijn ontbreekt. De rechtbank overweegt hierbij uitdrukkelijk dat uit deze conclusie niet zonder meer volgt dat er niet langer een terugkeerplicht aan eiser mag worden opgelegd. De vaststelling dat zicht op gedwongen vertrek binnen een redelijke termijn ontbreekt brengt niet mee dat reeds hierdoor niet langer van eiser kan worden verwacht zelfstandig te voldoen aan zijn vertrekplicht. De vraag of het algemene geweldsniveau en/of de persoonlijke omstandigheden tot verblijfsaanvaarding of tot het aannemen van uitzettingsbeletselen moet leiden kent een ander beoordelingskader dan de vraag of verweerder in staat moet worden geacht gedwongen vertrek te kunnen realiseren binnen een redelijke termijn.
10. De rechtbank zal overgaan tot het opheffen van de maatregel van bewaring en de onmiddellijke invrijheidstelling van eiser bevelen omdat zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn ontbreekt. Nu deze beoordeling eerst heeft kunnen plaatsvinden door en tijdens het onderzoek ter zitting en de vaststelling dat zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn ontbreekt eerst in deze uitspraak plaatsvindt, overweegt de rechtbank dat uitsluitend de verdere voortzetting van de maatregel onrechtmatig zou zijn. Aan eiser komt, nu de detentie tot aan de uitspraak niet onrechtmatig is geweest, dan ook geen recht op schadevergoeding toe voor de dagen die hij tot aan deze uitspraak gedetineerd is geweest. Het verzoek om schadevergoeding zal dan ook worden afgewezen.
11. het beroep is gegrond zodat de rechtbank een proceskostenveroordeling zal uitspreken. Gelet op het Besluit proceskosten bestuursrecht en de daarbij behorende bijlage, stelt de rechtbank de proceskosten voor rechtsbijstand vast op € 1.068,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde van € 534,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • beveelt de onmiddellijke opheffing van de maatregel van bewaring en gelast de onmiddellijke invrijheidstelling van eiser;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.068,00.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. van Lokven, rechter, in aanwezigheid van
mr. M.H.S. Abbing, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op: 11 mei 2021
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.