7.2.De rechtbank is, gelet op de door het HvJEU voorgeschreven toets en de daaraan gegeven uitleg door de Afdeling, van oordeel dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd dat eiser een actuele, werkelijke en voldoende ernstige bedreiging voor een fundamenteel belang van de samenleving vormt. Allereerst overweegt de rechtbank dat verweerder aan eisers verklaringen over het vermeende misdrijf, te weten dat hij in de eerste drie asielprocedures heeft verklaard zijn zus te hebben verkracht zwaar gewicht heeft mogen toekennen. Verweerder heeft ook terecht aangevoerd dat verkrachting in Nederland een misdrijf is dat niet verjaart. Verweerder heeft niet ten onrechte zwaar gewicht toegekend aan de ernst van het vermeende misdrijf en heeft hierbij terecht betrokken dat eiser hiervoor niet strafrechtelijk is veroordeeld. Daartegenover staat echter dat het misdrijf ten tijde van het bestreden besluit 22 jaar en ten tijde van de zitting 24 jaar geleden heeft plaatsgevonden. Zoals deze rechtbank en zittingsplaats heeft geoordeeld in de uitspraak van 17 december 2019 kan tijdsverloop van een niet-politiek misdrijf, zoals verkrachting, de bedreiging minder actueel maken. Juist het lange tijdsverloop is in het geval van eiser een belangrijke omstandigheid. Dit element had verweerder dan ook zwaarder moeten laten wegen. Ook de omstandigheid dat eiser in 22 jaar op grond van zijn gedragingen niet in contact is geweest met politie en justitie, had verweerder zwaarder moeten laten wegen. Daarbij had verweerder ook gewicht moeten toekennen aan de omstandigheid dat eiser in die lange tijd relaties is aangegaan met vrouwen en dat dit niet heeft geleid tot contact met politie en justitie. Dat eiser het plegen van het misdrijf waarvoor hij verantwoordelijk wordt gehouden inmiddels ontkent, betekent niet zonder meer dat hij het bagatelliseert. Daar komt bij dat eiser in het gehoor van 3 juli 2020 heeft verklaard dat hij verkrachting een ernstig misdrijf vindt en dat hij afstand doet zijn eerder gedane verklaringen over de verkrachting van zijn zus en daarvan spijt heeft. In zoverre kan betoogd worden dat hij verantwoordelijkheid heeft genomen voor zijn afgelegde verklaringen in het verleden. Dat eiser de hem tegengeworpen ernstige verdenking thans ontkent, onderbouwt niet verweerders conclusie dat eiser na ruim 22 jaar nog steeds een houding aanneemt die de in de artikelen 2 en 3 van het VEU bedoelde fundamentele waarden aantast en dat daardoor de gemoedsrust en de fysieke veiligheid van de bevolking zouden kunnen worden verstoord. Daar komt bij dat uit rechtsoverweging 58 van het arrest volgt dat bij een lang tijdsverloop weliswaar nog steeds sprake kan zijn van een actuele, werkelijke en voldoende ernstige bedreiging voor een fundamenteel belang van de samenleving, maar dan moeten de betrokken handelingen uitzonderlijk ernstig zijn. Gelet op de strekking van het arrest, te weten dat de toepasselijkheid van artikel 1F van het Vv niet automatisch leidt tot het bestaan van een actuele, werkelijke en voldoende ernstige bedreiging voor een fundamenteel belang van de samenleving, is het feit dat de handelingen onder voormelde verdragsbepaling vallen, niet in alle gevallen voldoende om ze reeds daarom als uitzonderlijk ernstig aan te merken. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder onvoldoende gemotiveerd dat de specifieke handelingen van eiser dermate uitzonderlijk ernstig zijn, dat zij thans nog, ondanks het tijdsverloop, het ontbreken van strafbare feiten nadien, het aangaan van relaties met vrouwen en de verklaring dat verkrachting een ernstig misdrijf is, maken dat eiser een actuele, werkelijke en voldoende ernstige bedreiging voor een fundamenteel belang van de samenleving vormt. Dat eiser het hem verweten misdrijf inmiddels ontkent en dat nog steeds doet, is onvoldoende voor een ander oordeel. Het beroep van verweerder op de uitspraak van de Afdeling van 18 maart 2020leidt evenmin tot een ander oordeel, omdat geen sprake is van vergelijkbare gevallen. Hoewel het in die zaak ook ging om een verkrachting die ongeveer 22 jaar geleden had plaatsgevonden, had de vreemdeling in die zaak niet erkend dat verkrachting een ernstig misdrijf is en was hij ten tijde van de oplegging van het inreisverbod pas een jaar in Nederland waardoor verweerder niet wist of de vreemdeling tijdens zijn verblijf buiten Nederland strafbare feiten had gepleegd. De beroepsgrond dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd dat eiser nog steeds een actueel gevaar is voor de openbare orde slaagt.
8. Gelet op het voorgaande is sprake van een motiveringsgebrek. Het bestreden besluit is daardoor in strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht. De rechtbank verklaart het beroep dan ook gegrond en vernietigt het bestreden besluit. De rechtbank zal verweerder opdragen binnen zes weken een nieuw besluit op bezwaar te nemen. De rechtbank ziet gelet op het voorgaande geen aanleiding om de overige beroepsgronden te bespreken.
9. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.602,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting van 9 december 2020 en 1 punt voor het verschijnen ter zitting van 24 maart 2021 met een waarde per punt van
€ 534,- en wegingsfactor 1).