ECLI:NL:RBDHA:2021:8482

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
26 mei 2021
Publicatiedatum
3 augustus 2021
Zaaknummer
NL21.5724 en NL21.5725
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van herhaalde asielaanvraag van een minderjarige met geen nieuwe elementen

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 26 mei 2021 uitspraak gedaan in een procedure betreffende een herhaalde asielaanvraag van een eiser die stelt Eritrese nationaliteit te hebben. De eiser, die in 2003 is geboren, heeft eerder asielaanvragen ingediend die zijn afgewezen omdat zijn identiteit, nationaliteit en herkomst niet geloofwaardig werden geacht. De rechtbank heeft de aanvraag van de eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet-ontvankelijk verklaard, omdat er geen nieuwe elementen of bevindingen zijn gepresenteerd die relevant zijn voor de beoordeling van de aanvraag. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser ten tijde van de aanvraag meerderjarig was en dat verweerder geen machtsmisbruik heeft gepleegd door de procedure te laten starten na de meerderjarigheid van de eiser. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de door de eiser ingebrachte documenten, waaronder een arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie, niet als nieuwe elementen kunnen worden aangemerkt. De rechtbank heeft het beroep van de eiser ongegrond verklaard en het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen. De uitspraak is gedaan door mr. R. Hirzalla, rechter, en is bekendgemaakt op 3 augustus 2021.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Amsterdam
Bestuursrecht
zaaknummers: NL21.5724 (beroep) en NL21.5725 (voorlopige voorziening)
uitspraak van de enkelvoudige kamer en de voorzieningenrechter in de zaken tussen

[eiser] , eiser/verzoeker (hierna: eiser)

[V-Nummer]
(gemachtigde: mr. A.C. Pool),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. R.R. de Groot).

ProcesverloopMet het besluit van 14 april 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de algemene procedure niet-ontvankelijk verklaard.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Ook heeft hij een voorlopige voorziening gevraagd die ertoe strekt uitzetting te voorkomen totdat op het beroep is beslist.
Het onderzoek op de zitting van de enkelvoudige kamer en de voorzieningenrechter (hierna: rechtbank) heeft plaatsgevonden op 12 mei 2021 via Skype. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen A. Solomon. Tevens zijn verschenen
[begeleidster] en [voormalig voogd] , werkzaam bij Nidos). Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Wat ging aan deze procedure vooraf?
1.1.
Eiser stelt de Eritrese nationaliteit te hebben en te zijn geboren op [geboortedatum] 2003. Hij heeft eerder op 27 februari 2017 een asielaanvraag ingediend. Die aanvraag is bij besluit van 22 juni 2017 afgewezen, omdat verweerder de gestelde identiteit, nationaliteit en herkomst van eiser niet geloofwaardig heeft geacht. Met de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: Afdeling) van 16 augustus 2017 staat dit besluit in rechte vast. Op 3 juni 2019 heeft eiser een opvolgende asielaanvraag ingediend. Deze aanvraag is bij besluit van 8 september 2019 niet-ontvankelijk verklaard, omdat geen sprake is van nieuwe elementen of bevindingen. Met de uitspraak van de Afdeling van
16 december 2020 staat dit besluit ook in rechte vast.
1.2.
Het aan eiser opgelegde terugkeerbesluit in de beschikking van 22 juni 2017 is met een aanvullende beschikking van 23 februari 2021 ingetrokken. De beschikking tot afwijzing van de aanvraag om een verblijfsvergunning is voor het overige gehandhaafd.
Deze procedure
2. Op 3 maart 2021 heeft eiser opnieuw een aanvraag om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Die aanvraag ligt ten grondslag aan het nu bestreden besluit. Daarbij beroept eiser zich opnieuw op zijn identiteit, nationaliteit en herkomst. Ter onderbouwing hiervan heeft eiser de volgende documenten overgelegd:
- een arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: HvJ) in de zaak TQ van 14 januari 2021; [1] - verslagen van vertrekgesprekken.
Het bestreden besluit3. Verweerder heeft de aanvraag niet-ontvankelijk verklaard op grond van artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). Verweerder stelt zich op het standpunt dat sprake is van een opvolgende aanvraag waaraan eiser geen nieuwe elementen of bevindingen ten grondslag heeft gelegd of waarin geen nieuwe elementen of bevindingen aan de orde zijn die relevant kunnen zijn voor de beoordeling van de aanvraag. Eiser heeft zijn nationaliteit, identiteit en herkomst nog immer niet aannemelijk gemaakt. Het bestreden besluit geldt tevens als terugkeerbesluit. Eiser moet Nederland, het grondgebied van de EU, EER en Zwitserland binnen vier weken verlaten.
Standpunt eiser4. Eiser voert – samengevat – aan dat sprake is van machtsmisbruik door verweerder. Ten tijde van de aanvraag was eiser nog minderjarig. Doordat verweerder er eigenhandig voor heeft gekozen een eerder geplande start van de procedure te annuleren en de procedure te laten starten op het moment dat eiser meerderjarig was geworden, is sprake van machtsmisbruik. Verweerder heeft geen reden gegeven voor deze annulering. Eiser voert verder aan dat verweerder in strijd met het Unierecht heeft gehandeld. De enkele intrekking van het terugkeerbesluit met de beschikking van 23 februari 2021 is onvoldoende om daarmee in lijn met het Unierecht te handelen. Verweerder heeft nagelaten en blijft nalaten de belangen van het kind als eerste overweging te betrekken bij de besluitvorming, aldus eiser. Daarbij dient verweerder alle aspecten in onderlinge samenhang te onderzoeken en te wegen. Eiser had in deze procedure moeten worden behandeld als minderjarige en, gelet op het arrest van het HvJ van 12 april 2018 in de zaak A. en S., bestond geen ruimte om aan eiser een terugkeerbesluit op te leggen. [2]
Beoordeling door de rechtbank
5.1.
De rechtbank ziet zich allereerst gesteld voor de vraag of sprake is van machtsmisbruik door verweerder. De rechtbank beantwoordt deze vraag ontkennend en overweegt daartoe als volgt.
5.2.
Verweerder heeft op de zitting verklaard dat hij navraag heeft gedaan hoe de besluitvorming tot stand is gekomen. Alle zaken worden door de planningsafdeling dan wel de ondersteuners ingedeeld. Deze medewerkers hebben geen inhoudelijke kennis van de zaken. Bij de verdeling van de zaken wordt gekeken naar de beschikbaarheid van de medewerkers en het aantal te verdelen zaken. Vanwege capaciteitsgebrek is de zaak van eiser verplaatst. De rechtbank heeft geen reden aan deze verklaring te twijfelen. Naar het oordeel van de rechtbank is daarmee aannemelijk gemaakt dat geen sprake is van opzet, onwil of machtsmisbruik bij verweerder. Dit betekent dat er geen aanleiding is voor de conclusie dat verweerder ten tijde van het voornemen en de beschikking eiser als minderjarige had moeten aanmerken.
6.1.
De rechtbank ziet zich vervolgens gesteld voor de vraag of sprake is van nieuwe elementen of bevindingen, waarmee eiser zijn identiteit, nationaliteit en herkomst alsnog aannemelijk heeft gemaakt. Ook deze vraag beantwoordt de rechtbank ontkennend en overweegt daartoe als volgt.
6.2.
Als er geen relevante wijziging van het recht is, toetst de rechter aan de hand van de aangevoerde beroepsgronden of verweerder de aanvraag niet ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard met toepassing van artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vw. De rechtbank verwijst naar de uitspraak van de Afdeling van 22 juni 2016. [3] Nieuwe elementen of bevindingen zijn feiten of omstandigheden die na het eerdere besluit zijn voorgevallen of die niet vóór dat besluit konden en dus moesten worden aangevoerd. Daaronder vallen ook bewijsstukken van al eerder gestelde feiten of omstandigheden die niet vóór het nemen van dat eerdere besluit konden en dus moesten worden overgelegd.
6.3.
Eiser heeft op de zitting nader toegelicht dat het arrest van het HvJ en de verslagen van de vertrekgesprekken als novum moeten worden aangemerkt en dat daarbij ook alle feiten en omstandigheden moeten worden betrokken, zoals de begeleidende brief bij eisers herhaalde asielaanvraag, de nader overgelegde stukken, de loop van de procedures inzake eisers asielverzoeken in de afgelopen jaren, alsmede de omstandigheid dat eiser ten tijde van het indienen van onderhavige aanvraag nog minderjarig was. Al deze omstandigheden hebben grote invloed gehad op het leven van eiser. Uit de verslagen van de vertrekgesprekken die met eiser zijn gevoerd blijkt de uitzichtloosheid van eisers situatie. Eiser erkent dat, indien de juridische kaders strikt worden gevolgd, deze omstandigheden niet als novum kunnen worden aangemerkt, maar verzoekt de rechtbank na te gaan wat wel als novum zou kunnen worden erkend. Eiser heeft daarbij gewezen op zijn jonge leeftijd toen hij naar Nederland is gekomen en het asielsysteem waarin hij verstrikt is geraakt. Dit asielsysteem is door de advocatuur, verweerder en de rechtbanken in stand gehouden. Men zou meer oog moeten hebben voor kwetsbaren en voor de menselijke maat.
6.4.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder het arrest van het HvJ en de verslagen van vertrekgesprekken met eiser terecht niet als nieuwe elementen of bevindingen heeft aangemerkt. Verweerder heeft daartoe redengevend kunnen achten dat een rechterlijke uitspraak, in dit geval het arrest van het HvJ, gelet op vaste jurisprudentie, niet als nieuw element of bevinding binnen het kader van artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan worden aangemerkt. [4] Verweerder heeft zich verder terecht op het standpunt gesteld dat uit de door eiser aangehaalde verslagen van vertrekgesprekken enkel blijkt wat eiser heeft meegemaakt in de afgelopen jaren. Ook dit kan binnen het kader van artikel 4:6 van de Awb niet worden aangemerkt als nieuw element of bevinding.
7. Wat eiser verder heeft aangevoerd, leidt niet tot het oordeel dat het bestreden besluit onrechtmatig is. De rechtbank merkt in dat verband nog het volgende op. De rechtbank begrijpt dat eiser nu helemaal op zijn plek is en dat het, sinds hij bij de familie Elemans woont, beter met hem gaat. Hij voelt zich voor het eerst veilig. Op de zitting heeft mevrouw Elemans verklaard dat zij bereid zijn eiser op te nemen in het gezin, voor hem te zorgen en hem te begeleiden naar volwassenheid/zelfstandigheid. Eiser volgt een praktijkopleiding en hij zou stage kunnen lopen bij een schildersbedrijf bij hen in de buurt. Op de zitting heeft verweerder eiser er nog expliciet op gewezen dat eiser een verzoek kan doen bij verweerder om nogmaals zijn zaak te bekijken met het oog op deze omstandigheden.
8. De rechtbank moet toetsen of verweerder het bestreden besluit op juiste gronden heeft genomen. Bij die toets kan de rechtbank niet anders concluderen dan dat verweerder
– ondanks alles wat eiser heeft aangevoerd – zich terecht op het standpunt stelt dat geen sprake is van nieuwe elementen of bevindingen als bedoeld in artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vw 2000. Evenmin zijn er bijzondere feiten of omstandigheden als bedoeld in artikel 83.0a van de Vw 2000 die maken dat de rechtbank het bestreden besluit desondanks moet toetsen als ware het de afwijzing van een eerste aanvraag. Verweerder heeft eisers aanvraag niet ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard. Ook heeft verweerder aan eiser terecht een terugkeerbesluit opgelegd.
Conclusie
9. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Omdat op het beroep is beslist, is er geen aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen. Het verzoek daartoe wordt afgewezen.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep met zaaknummer NL21.5724 ongegrond;
  • wijst het verzoek om een voorlopige voorziening met zaaknummer NL21.5725 af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R. Hirzalla, rechter, in aanwezigheid van
J.G.J. Geerlings, griffier.
De uitspraak is uitgesproken en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan, voor zover gericht tegen het beroep, hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.
Tegen de beslissing op het verzoek om een voorlopige voorziening staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.ECLI:EU:C:2021:9.
2.ECLI:EU:C:2018:248.
4.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 24 december 2008, ECLI:NL:RVS:2013:2684 en de uitspraak van de Afdeling van 22 januari 2008, ECLI:NL:RVS:2008:BC3006.