Overwegingen
1. Voor de voorgeschiedenis van deze zaak wordt verwezen naar uitspraken van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 10 oktober 2013 en 26 februari 2015.
2. Eiser heeft van 1 februari 2004 tot 1 juli 2004 op interim basis de functie van senior beleidsmedewerker arbeidsvoorwaarden en rechtspositie bij de directie Personeel & Organisatie (DP&O) van het ministerie van Justitie vervuld. Per 1 juli 2004 is eiser in deze functie geplaatst.
3. Bij besluit van 27 februari 2007 heeft verweerder eiser met ingang van 15 maart 2007 ontslag verleend wegens onbekwaamheid of ongeschiktheid voor het door hem beklede ambt, anders dan op grond van ziels- of lichaamsgebreken.
4. De CRvB heeft het ontslagbesluit van 27 februari 2007 herroepen en bepaald dat zijn uitspraak in de plaats trad van de vernietigde besluiten.
5. Bij besluit van 18 november 2015 stelt verweerder de gevolgen van het ontslag te hebben hersteld voor de periode van 1 maart tot en met 15 september 2009 en is uitgegaan van inschaling in schaal 11. Hiertegen is geen rechtsmiddel aangewend.
6. Bij besluit van 1 maart 2016 is eiser met terugwerkende kracht tot 16 september 2009 ingeschaald in schaal 12.
7. Per 1 januari 2019 is eiser ingeschaald in schaal 14. Ook hiertegen is geen rechtsmiddel aangewend.
8. Bij het bestreden besluit 1 heeft de directeur PenO gereageerd op eisers e-mail van 1 december 2017 waarbij eiser een document van Innovision Consult heeft meegezonden. Die reactie hield in dat met eiser was overeengekomen dat eiser vóór 1 november 2017 aan verweerder bekend zou maken bij welk bureau hij een assessment zou gaan afleggen. Na het verstrijken van die datum is op 7 november 2017 aan eisers advocaat meegedeeld dat het aanbod tot het doen van een assessment met het oog op eventuele plaatsing in een hoger ingeschaalde functie definitief was komen te vervallen. Het voorgaande heeft tot gevolg dat eisers e-mail van 1 december 2017 niet (verder) in behandeling zal worden genomen.
9. Bij het bestreden besluit 2 heeft verweerder ten aanzien van de inschaling in schaal 11 of 12 van het Bezoldigingsbesluit Burgerlijke Rijksambtenaren 1984 (BBRA 1984) opgemerkt dat eiser tegen zijn aanstellingsbesluit van 1 juli 2004 bezwaar had kunnen aantekenen, indien hij het met zijn bezoldiging niet eens was. Verder heeft verweerder opgemerkt dat eiser geen beroep heeft ingesteld tegen het besluit van 8 januari 2007, waarbij het bezwaar tegen de brief van 21 juni 2006 ongegrond is verklaard. Verweerder heeft geconcludeerd dat de grond dat eiser reeds in 2004 of 2005 op schaal 12 bezoldigd en/of ingeschaald had moeten worden, geen doel treft. De grond dat de situatie op het moment van eisers ontslag onrechtmatig was, heeft verweerder niet juist geacht. Ook de aanpalende argumenten die eiser heeft aangevoerd op grond van de inhoud van de brief van 21 juni 2006 en de beoordeling uit 2004 treffen naar de mening van verweerder geen doel, omdat deze bezwaren al zijn behandeld en het besluit van 8 januari 2007 onherroepelijk is geworden.
Het argument van eiser dat de ‘geste’ van verweerder om een schaal hoger toe te kennen, dus geen schaal 12, maar schaal 13 had moeten zijn, treft geen doel. De stelling dat eiser op dit functieniveau functioneerde, wordt niet met objectieve feiten onderbouwd. Daarnaast heeft verweerder deze ‘koers’ niet congruent geacht met de eerdere argumentatie van eiser dat een schaal 12 op zijn plaats was. Daarbij heeft verweerder in aanmerking genomen dat er een aanbod lag, inhoudende dat via een assessment objectief kon worden getoetst op welk niveau eiser kon functioneren, waarbij de keuze voor een assessmentbureau aan eiser werd gelaten.
Ten aanzien van het punt van carrièrebeschadiging heeft verweerder vermeld dat hij het op basis van de door eiser aangevoerde argumentatie onvoldoende aannemelijk acht dat bevordering naar functies in schalen 13, 14 of 15 van het BBRA 1984 uitsluitend achterwege is gebleven als gevolg van het onterecht verleende ontslag. Dat eiser die bevordering anders zou zijn verleend, is geen uitgemaakte zaak. Eiser was via het door verweerder aangeboden assessment in staat aan te tonen dat een functie op schaal 13 of 14 voor hem passender zou zijn. Verweerder heeft formeel toegezegd rekening te houden met de uitkomsten van dit assessment.
De uitgangspositie van eiser ten tijde van het ontslag was een functie in schaal 12 met een bezoldiging op schaal 11 van het BBRA 1984. Dit is daarom de feitelijke situatie die met het vernietigen van het ontslagbesluit moest worden hersteld.
Ten aanzien van het besluit van 15 augustus 2017 heeft verweerder vermeld dat hij het onterecht acht dat eiser zijn werkzaamheden niet kan hervatten. Daarbij komt dat verweerder van mening is dat van eiser wel degelijk mag worden verwacht dat hij gehoor geeft aan een dienstopdracht zijn feitelijke werkzaamheden uit te voeren, aangezien hij daarvoor bezoldiging ontvangt. Zijn vorderingen kan hij tegelijkertijd afwikkelen. Bezwaren en beroepen hebben immers geen opschortende werking.
10. Bij het bestreden besluit 3 heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat het (vernietigde) ontslagbesluit niet aan te merken is als een nieuw gebleken feit of omstandigheid zoals bedoeld in artikel 4:6, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De CRvB heeft het ontslag vernietigd omdat er weliswaar sprake was van ongeschiktheid voor de functie, maar niet van ongeschiktheid anders dan wegens ziels- of lichaamsgebreken. De CRvB heeft geoordeeld dat het bij eiser geconstateerde integriteitsgebrek in voldoende mate kon worden verklaard door de psychische aandoening waarmee eiser te kampen had. Er was daarom sprake van ziekte, waardoor het ontslag geen stand kon houden. De vernietiging van het ontslagbesluit vindt zijn redenen dus geenszins in eisers inschaling in schaal 11.
11. Eiser beoogt met zijn beroep dat zijn salarisinschaling over de periode na het herroepen ontslag alsnog in overeenstemming wordt gebracht met zijn functionele kwaliteiten en de daarbij behorende carrièrestappen.
Eiser heeft aangevoerd dat zijn inschaling op het moment van ontslag onrechtmatig was en dat daarom niet zonder meer bij die situatie kan worden aangesloten. Verweerder had bij de inschaling rekening moeten houden met de carrièreperspectieven van eiser. Eiser heeft aan de hand van concrete voorbeelden uit de periode 2004-2007 aangetoond dat hij reële doorgroeimogelijkheden had. Hij zou bij het ministerie van VROM in een hogere schaal werken. Eiser heeft gewezen op het uitgangspunt dat voldoende rechtsherstel moet worden geboden. Hij heeft daarbij verwezen naar de uitspraak van de CRvB van 15 juni 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:2139. Indien de inschalingsbesluiten worden vernietigd, vindt eiser dat ook het werkhervattingsbesluit dient te worden vernietigd. Hoewel eiser een assessment heeft gedaan, heeft verweerder geweigerd om procedurele redenen de uitkomsten daarvan in aanmerking te nemen. Uit het assessment blijkt een functie op directeursniveau passend te zijn voor eiser. Volgens eiser maakt het niet uit dat hij het rapport van het assessment iets later heeft overgelegd dan afgesproken.
Het oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van het beroep in zaak SGR 18/1039
12. Volgens vaste jurisprudentie van de CRvB geldt dat bij een vernietiging van een ontslagbesluit de rechtsgevolgen van dat besluit zoveel mogelijk ongedaan moeten worden gemaakt. De vernietiging hoeft echter niet als gevolg te hebben dat de ambtenaar in een gunstiger positie komt te verkeren.Anders dan eiser heeft betoogd, betekent voldoende rechtsherstel niet dat eiser in een hogere schaal had moeten worden geplaatst.
In deze procedure is niet de vraag aan de orde of eisers inschaling op het moment van het ontslag onrechtmatig was. Verweerder heeft zich in het bestreden besluit 1 terecht op het standpunt gesteld dat het besluit van 8 januari 2007 in rechte vast is komen te staan. Dit betekent dat de rechtbank ervan uitgaat dat eisers inschaling in schaal 11 rechtmatig was. Voor zover eiser heeft verzocht om terug te komen op het besluit van 8 januari 2007, verwijst de rechtbank naar haar overwegingen hieronder ten aanzien van het beroep in zaak SGR 18/2254.
De rechtbank voegt hieraan toe dat eiser niet heeft onderbouwd dat hij functioneerde op het niveau van een functie met een hogere schaal. Dat eiser ingeschaald zou worden op het niveau van schaal 13 bij het ministerie van VROM, betekent niet dat hij op dat niveau kon functioneren. In zijn uitspraak van 10 april 2008, ECLI:NL:CRVB:2008:BD0133 heeft de CRvB geoordeeld dat eiser destijds (nog) niet de capaciteiten en ervaring had die bij de directie Personeel, Organisatie en Informatie van VROM mochten worden verondersteld. De stelling dat eisers voormalige collega’s functies hebben verworven met een hoger schaalniveau is niet onderbouwd. Zij biedt evenmin een aanknopingspunt voor een inschatting met betrekking tot het functioneren van eiser in die of vergelijkbare functies
Verweerder heeft eiser de mogelijkheid geboden om een assessment te laten doen. De afspraakhield onder meer in dat eiser uiterlijk op 31 oktober 2017 bekend zou maken bij welk assessmentbureau hij een assessment zou gaan doen. Partijen waren al overeengekomen dat het eiser vrij stond een assessmentbureau te kiezen, op voorwaarde dat de bij dat bureau werkzame psychologen NIP-geregistreerd zijn en dat ook dit bureau zich houdt aan de voor die psychologen geldende beroepscode, zo staat in die e-mail. Het assessment zou uiterlijk in november 2017 worden afgenomen zodat in december 2017 de resultaten tussen partijen zouden kunnen worden besproken.
Eiser heeft op 1 december 2017 verweerder een document van 29 november 2017 gezonden, opgesteld door L. Ho van Innovision Consult naar aanleiding van een interview en afname van de Profile Dynamics, en om overleg gevraagd. Daargelaten het moment dat dit document is overgelegd, is niet inzichtelijk gemaakt of de bij Innovision Consult werkzame psychologen NIP-geregistreerd zijn en of dit bureau zich houdt aan de voor die psychologen geldende beroepscode, zoals door verweerder werd gevraagd. Ook uit dit document kan dus niet worden afgeleid dat eiser functioneerde op het niveau van een functie met een hogere schaal. Ter zitting heeft verweerder aanvullend betoogd dat eiser meermaals functies zijn aangeboden op een hogere schaal, maar dat eiser die heeft afgewezen en bij verweerder geen werkzaamheden heeft verricht. De rechtbank begrijpt dat eiser die functies heeft afgewezen omdat hij ze niet passend vond.
13. Eisers gronden hebben geen betrekking op het besluit om hem op te dragen met ingang van 1 september 2017 zijn functie feitelijk te gaan uitoefenen. Naar het oordeel van de rechtbank is er niet een zodanige samenhang tussen dat besluit en de inschaling van eiser dat dit besluit dient te worden vernietigd als de overige besluiten worden vernietigd.
14. Het beroep in zaak SGR 18/1039 is ongegrond.
Ten aanzien van de beroepen in zaken SGR 18/2254 en 18/2465
15. Op grond van artikel 6:5, eerste lid, aanhef en onder d, van de Awb bevat het beroepschrift ten minste de gronden van het beroep.
Op grond van artikel 6:6, aanhef en onder a, van de Awb kan het beroep nietontvankelijk worden verklaard, indien niet is voldaan aan artikel 6:5, mits de indiener de gelegenheid heeft gehad het verzuim te herstellen binnen een hem daartoe gestelde termijn.
16. De griffier heeft eiser tot 1 maart 2020 uitstel verleend om de gronden in te dienen van zijn beroepen. Op 1 juli 2020 heeft eiser opnieuw om uitstel verzocht, maar ook gronden ingediend zonder daarbij te vermelden waarom die gronden niet voor 1 maart 2020 konden worden ingediend. De beroepen in zaken SGR 18/2254 en 18/2465 zijn daarom niet-ontvankelijk.
17. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.