ECLI:NL:RBDHA:2021:8052

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 juli 2021
Publicatiedatum
26 juli 2021
Zaaknummer
AWB - 19 _ 3247
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak in een WIA-procedure met motiveringsgebrek bij arbeidskundige beoordeling

In deze tussenuitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedateerd 28 juli 2021, wordt de zaak behandeld van eiseres die een WIA-uitkering aanvroeg na twee jaar ziekte. Eiseres, die als schoonmaakster werkte, was op 2 september 2016 uitgevallen door lichamelijke klachten. De Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) had haar aanvraag voor een WIA-uitkering afgewezen, omdat zij volgens de verzekeringsartsen meer dan 65% van haar loon kon verdienen. Eiseres was het niet eens met deze beslissing en voerde aan dat haar gezondheidsklachten waren onderschat en dat er te weinig beperkingen waren opgenomen in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML). De rechtbank oordeelt dat de medische beoordeling door de verzekeringsartsen zorgvuldig was, maar dat er een motiveringsgebrek was bij de arbeidskundige beoordeling met betrekking tot de begeleidingsbehoefte van eiseres. De rechtbank geeft verweerder de gelegenheid om dit gebrek te herstellen binnen zes weken na de uitspraak. De rechtbank houdt verdere beslissingen aan tot de einduitspraak op het beroep.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 19/3247

tussenuitspraak van de enkelvoudige kamer van 28 juli 2021 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. T.J. Roest Crollius),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), verweerder
(gemachtigde: M.C. Puister).
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:
Kok Schoonmaak B.V., te [vestigingsplaats]
(gemachtigde: mr. M.G. Blokziel).

Procesverloop

Bij besluit van 15 augustus 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder geweigerd om aan eiseres met ingang van 31 augustus 2018 een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toe te kennen.
Bij besluit van 15 april 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De derde-partij heeft aangegeven als procespartij te willen deelnemen aan de procedure en heeft een zienswijze ingediend.
Op verzoek van de rechtbank heeft verweerder bij brieven van 4 februari 2021 en 12 maart 2021 nadere rapporten van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep (b&b) overgelegd.
Bij brief van 31 mei 2021 heeft eiseres hierop gereageerd.
Met toestemming van partijen is het onderzoek ter zitting achterwege gebleven. Vervolgens heeft de rechtbank het onderzoek gesloten.

Overwegingen

Medische gegevens van eiseres.
1. Eiseres heeft geen toestemming gegeven om haar medische informatie te delen met de derde-partij. Omdat de derde-partij een kopie van de uitspraak krijgt, zal de rechtbank in deze uitspraak daarom geen medische informatie vermelden.
Inleiding.
2.1
Eiseres werkte als schoonmaakster bij de derde-partij voor 15 uur per week. Zij is op 2 september 2016 voor dit werk uitgevallen met lichamelijke klachten. Deze zaak gaat over de vraag of eiseres na twee jaar ziekte, per 30 augustus 2018, recht heeft op een WIA-uitkering. Dit is de datum die in dit geding van belang is.
2.2
Bij het bestreden besluit heeft verweerder de bezwaren van eiseres ongegrond verklaard en het primaire besluit gehandhaafd. Verweerder heeft de aanvraag van eiseres afgewezen omdat zij meer dan 65% kan verdienen van het loon dat zij verdiende voordat zij ziek werd. Er is geen verlies aan verdiencapaciteit vastgesteld. Eiseres heeft daarom vanaf 30 augustus 2018 geen recht op een WIA-uitkering. Verweerder heeft het bestreden besluit gebaseerd op de rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep (b&b) en de arbeidsdeskundige b&b.
Standpunt van eiseres.
3.1
Eiseres is het niet eens met het bestreden besluit. Zij voert aan dat haar gezondheidsklachten zijn onderschat. Daardoor zijn er te weinig beperkingen opgenomen in de FML. Zij heeft in bezwaar specifiek gewezen op het feit dat haar klachten met elkaar in verband staan. Vanwege de samenhang van haar klachten is eiseres slechts zeer beperkt arbeidsgeschikt en moet zij in aanmerking komen voor een WIA-uitkering. Eiseres vindt dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep (b&b) naar de samenhang van haar klachten en de beperkingen die zij als gevolg hiervan heeft, onvoldoende onderzoek heeft gedaan. Zij heeft verwezen naar de inhoud van haar bezwaarschrift waarin diverse beperkingen staan vermeld die zij van toepassing vindt.
3.2
Ook voert eiseres aan dat haar opleidingsniveau te hoog is ingeschat. Zij heeft in beroep diverse documenten overgelegd waaruit blijkt dat zij in verstandelijk opzicht aanzienlijk beperkt is. Ook wijst eiseres er op dat zij in het doelgroepenregister is opgenomen. Zij heeft een diploma behaald voor het Lager Huishoud- en Nijverheidsonderwijs (LHNO). Dit diploma zou nu gelijk staan aan het niveau VMBO basis, niveau 2. Eiseres bestrijdt daarom dat opleidingsniveau 3 van toepassing is, hetgeen MBO-niveau inhoudt. Het feit dat eiseres op een te hoog opleidingsniveau is ingeschaald, is van invloed op de functies die zijn geduid.
Standpunt verweerder.
4.1
Verweerder brengt naar voren dat eiseres in bezwaar niet specifiek heeft verzocht om naar de samenhang van de lichamelijke klachten te kijken. De verzekeringsarts b&b heeft zich niet uitgesproken over de samenhang van de beperkingen, maar heeft wel gerapporteerd dat er forse beperkingen zijn aangenomen voor de fysieke belastbaarheid. Voor meer beperkingen is gezien de onderzoeksbevindingen en de aard van de medische problematiek geen aanleiding.
4.2
Met betrekking tot het opleidingsniveau zijn er in de bezwaarfase geen gronden aangevoerd, aldus verweerder. Verweerder wijst erop dat opleidingsniveau twee betekent dat de basisschool succesvol doorlopen is, eventueel met enkele jaren voortgezet onderwijs. Eiseres heeft echter een LHNO-diploma behaald. Daarmee is haar opleidingsniveau hoger. De documenten die eiseres heeft ingebracht, veranderen dit niet. Daarbij komt dat er alleen functies zijn geduid met opleidingsniveau één en twee. Deze functies zouden in stand blijven als het opleidingsniveau van eiseres zou worden verlaagd naar twee. Ook wijst verweerder er op dat eiseres ondanks haar licht verstandelijke handicap schoonmaakwerkzaamheden heeft verricht. Hieruit volgt dat zij in staat is gebleken om op de arbeidsmarkt te functioneren.
Beoordeling door de rechtbank.
5. Het is vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) dat verweerder de rapporten van de verzekeringsartsen mag volgen als aan drie voorwaarden is voldaan. De rapporten moeten zorgvuldig zijn opgesteld, ze mogen niet tegenstrijdig zijn en ze moeten begrijpelijk zijn. Het is echter aan eiseres om aan te voeren (en zo nodig aannemelijk te maken) dat de rapporten niet aan de drie genoemde voorwaarden voldoen of dat de medische beoordeling onjuist is. Niet-medisch geschoolden kunnen aannemelijk maken dat niet aan de drie genoemde voorwaarden is voldaan. Voor het aannemelijk maken dat een medische beoordeling onjuist is, is in principe een rapport van een arts of medisch behandelaar noodzakelijk.
6.1
De eerste verzekeringsarts heeft eiseres op 2 augustus 2018 op het spreekuur gezien waarbij een psychisch en lichamelijk onderzoek is verricht. Ook heeft deze arts dossierstudie verricht waarbij kennis is genomen van de beschikbare medische informatie van de behandelend sector. Het is daarom volgens de verzekeringsarts aannemelijk dat sprake is van mentale en fysieke beperkingen. Eiseres is volgens de verzekeringsarts aangewezen op routinematige, voorspelbare werkzaamheden met werkbegeleiding niveau 2, zonder een al te hoge mate van stress. Ook is eiseres beperkt voor buikdrukverhogende activiteiten zoals bukken en tillen. Verder is eiseres gebaat bij regelmaat. Een urenbeperking is niet aan de orde omdat zij niet voldoet aan de criteria die hiervoor gelden. De beperkingen heeft de verzekeringsarts vastgelegd in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van
6 augustus 2018.
6.2
De verzekeringsarts b&b heeft op 5 april 2019 een rapport uitgebracht. Hieruit volgt dat hij eiseres op 24 januari 2019 op de hoorzitting heeft gezien. Ook heeft hij dossierstudie verricht. De verzekeringsarts b&b is het eens met de primaire verzekeringsarts. Hij vindt dat de eerste verzekeringsarts voldoende rekening heeft gehouden met de mentale en lichamelijke klachten van eiseres. Eiseres heeft iets verminderde mentale capaciteiten waarvoor diverse beperkingen zijn aangenomen. Meer beperkingen zijn volgens de verzekeringsarts b&b niet aannemelijk nu er geen sprake is van psychopathologie die dat rechtvaardigt. Ook zijn er forse beperkingen aangegeven ten aanzien van de fysieke belastbaarheid die passen bij de lichamelijke klachten van eiseres. Voor meer beperkingen is gezien de onderzoeksbevindingen en de aard van de medische problematiek geen aanleiding. De verzekeringsarts b&b heeft hierbij betrokken dat eiseres alleen geschikt is geacht voor fysiek lichte werkzaamheden. Ook heeft de verzekeringsarts b&b in zijn rapport gemotiveerd waarom er geen indicatie is voor een medische urenbeperking. Eiseres voldoet niet aan de criteria die hiervoor staan vermeld in de Standaard duurbelastbaarheid in arbeid.
Voldoen de rapporten aan de drie voorwaarden?
7.1
Zowel de primaire verzekeringsarts als de verzekeringsarts b&b hebben het dossier bestudeerd en medisch onderzoek verricht. Bovendien zijn alle door eiseres geuite gezondheidsklachten kenbaar in de beoordeling van beide verzekeringsartsen betrokken. Naar het oordeel van de rechtbank hebben zij verder eenduidig, inzichtelijk en zonder tegenstrijdigheden beargumenteerd hoe hun oordeel tot stand is gekomen. Dit betekent dat de rapporten aan de drie hiervoor genoemde voorwaarden voldoen. De rechtbank is daarom van oordeel dat er een zorgvuldig verzekeringsgeneeskundig onderzoek aan het bestreden besluit ten grondslag is gelegd.
Is de medische beoordeling juist?
7.2
De rechtbank is ook van oordeel dat verweerder de psychische en lichamelijke beperkingen van eiseres op een zorgvuldige wijze en in voldoende mate in kaart heeft gebracht. In alle rubrieken van de FML zijn diverse beperkingen aangenomen op zowel psychisch als lichamelijk gebied. Niet is gebleken dat hiermee aan de lichamelijke en psychische gesteldheid van eiseres tekort is gedaan. Naar het oordeel van de rechtbank lag het op de weg van eiseres om in beroep met objectieve medische informatie te komen op basis waarvan twijfel had kunnen ontstaan over de medische beoordeling. Dergelijke informatie heeft eiseres niet in het geding gebracht. De beroepsgrond van eiseres dat zij
vanwege de samenhang van haar klachten slechts zeer beperkt arbeidsgeschikt is, volgt de rechtbank niet omdat een medische onderbouwing hiervan ontbreekt.
7.3
Gelet op het voorgaande bestond er naar het oordeel van de rechtbank geen twijfel over de belastbaarheid van eiseres op de datum in geding (30 augustus 2018).
Arbeidsdeskundige beoordeling.
8. De arbeidsdeskundige b&b heeft een herbeoordeling verricht van de door de primaire arbeidsdeskundige geselecteerde functies. Hij is tot de conclusie gekomen dat al deze functies geschikt zijn voor eiseres. Het gaat om de functies productiemedewerker textiel (SBC-code 272043), administratief medewerker (SBC-code 315133), textielproductenmaker (SBC-code 111160) en de reserve functies inpakker (SBC-code 111190), medewerker intern transport (SBC-code 111220) en medewerker tuinbouw (SBC-code 111010).
9. De beroepsgrond van eiseres dat haar opleidingsniveau te hoog is ingeschat volgt de rechtbank niet. Met de LHNO-opleiding die eiseres heeft gevolgd en waarvoor zij ook een diploma heeft behaald, voldoet eiseres aan opleidingsniveau drie. De rechtbank vindt het standpunt hierover van verweerder in het verweerschrift juist. Zij verwijst hierbij tevens naar de vaste rechtspraak van de CRvB. [1] Uit die rechtspraak volgt dat een LHNO-diploma vergelijkbaar is met een VMBO-diploma en dat bij een dergelijk diploma opleidingsniveau 3 van toepassing is.
10.1
De rechtbank heeft geconstateerd dat vanwege de licht verstandelijke beperking van eiseres, een beperking is geduid bij beoordelingspunt 1.9.3 van de FML. Het werk dient onder rechtstreeks toezicht en/of onder intensieve begeleiding te worden uitgevoerd. De eerste verzekeringsarts heeft bij punt 1.9.3 in de FML toegelicht dat sprake is van niveau 2. Uit de Basisinformatie CBBS leidt de rechtbank af dat dit betekent dat eiseres meer toezicht van een leidinggevende nodig heeft dan haar collega’s, dat de leidinggevende het grootste deel van de tijd op de werkvloer aanwezig is en dat de leidinggevende voortdurend een oogje in het zeil moet houden en moet ingrijpen indien nodig. De verzekeringsarts b&b heeft overwogen dat de eerste verzekeringsarts op goede gronden tot zijn oordeel is gekomen en heeft geen wijzigingen aangebracht in de FML van 6 augustus 2018. Daarmee heeft hij het oordeel van de verzekeringsarts ten aanzien van de begeleidingsbehoefte van eiseres onderschreven.
10.2
De rechtbank heeft verweerder bij brief van 7 december 2020 verzocht om de arbeidsdeskundige b&b nader te laten motiveren of in de geduide functies voldaan kan worden aan de begeleidingsbehoefte die voor eiseres noodzakelijk is gelet op de beperking die van toepassing is op het beoordelingspunt 1.9.3. De reden hiervoor is dat de rechtbank de motivering die de primaire arbeidsdeskundige in deze zaak met betrekking tot beoordelingspunt 1.9.3. heeft gegeven, niet voldoende vindt en de arbeidsdeskundige b&b in de bezwaarfase geen aanvullende motivering op dit punt heeft gegeven. De motivering van de primaire arbeidsdeskundige komt er op neer dat eiseres aangewezen is op een vorm van begeleiding, in de vorm van een voorziening, welke kan worden ingekocht bij de uitkerende instantie. Het lijkt er op dat de primaire arbeidsdeskundige hiermee doelt op de begeleiding door een jobcoach. De rechtbank heeft hierover opgemerkt dat dit een voorziening is die in deze zaak, gelet op de vaste rechtspraak, geen rol kan spelen. [2]
Ook heeft de rechtbank in de brief van 7 december 2020 een toelichting aan verweerder gevraagd met betrekking tot de toegekende Indicatie banenafspraak.
11.1
De arbeidsdeskundige b&b heeft op 1 februari 2021 en op 11 maart 2021 aanvullende rapporten uitgebracht. In het eerste aanvullende rapport verwijst zij naar het rapport van de verzekeringsarts b&b van 5 april 2019. De arbeidsdeskundige b&b heeft hieruit afgeleid dat eiseres is aangewezen op een voorspelbare werksituatie met bekende werkwijzen zonder deadlines of een hoog werktempo met enige begeleiding. Deze begeleiding moet bestaan uit enig toezicht waarbij af en toe wordt gecheckt of belanghebbende de opdracht heeft begrepen. De arbeidsdeskundige b&b heeft vervolgens opgesomd onder welke leidinggevenden gewerkt wordt in de hiervoor onder rechtsoverweging 5. vermelde functies. Het gaat hierbij om een cheffin stikatelier, een teamleider, een bedrijfsleider, een supervisor en een hoofd bloemzaadproductie. Ook wordt er gewerkt met collega’s. Op grond hiervan concludeert de arbeidsdeskundige b&b dat er in de bedoelde functies sprake is van enig toezicht zoals de verzekeringsarts b&b heeft aangegeven. Hierbij mag van de werkgever worden verwacht dat er af en toe wordt gecheckt of de klant de opdracht heeft begrepen.
11.2
In het tweede aanvullende rapport heeft de arbeidsdeskundige b&b benadrukt dat er in deze zaak, anders dan vermeld door de arbeidsdeskundige in het kader van de Indicatie banenafspraak, geen sprake is van een noodzaak van continue intensieve begeleiding. Volgens de arbeidsdeskundige b&b lijkt er sprake van een interpretatiefout van de arbeidsdeskundige, nu de verzekeringsarts in het rapport van 5 april 2018 alleen van begeleiding spreekt. Als er begeleiding nodig is, of zoals in dit geval blijkens het rapport van 5 april 2019 zelfs ‘enige begeleiding’, kunnen er functies worden geduid indien er voldaan kan worden aan de begeleiding. Dit is volgens de arbeidsdeskundige b&b het geval in deze zaak.
12. Uit de reactie van eiseres hierop volgt dat zij zich niet kan verenigen met de motivering die de arbeidsdeskundige b&b met betrekking tot beoordelingspunt 1.9.3 heeft gegeven.
13. De rechtbank volgt eiseres in haar stelling dat uit de motivering van de arbeidsdeskundige b&b alleen blijkt dat het werk onder leiding wordt gedaan van een leidinggevende, zoals een bedrijfsleider of teamchef, maar dat verder niet blijkt of wordt voldaan aan begeleiding op niveau 2, zoals omschreven in de Basisinformatie CBBS, te weten: dat de leidinggevende het grootste deel van de tijd op de werkvloer aanwezig is en dat de leidinggevende voortdurend een oogje in het zeil kan houden en kan ingrijpen indien nodig. Evenmin is beoordeeld of in redelijkheid van de werkgever kan worden gevergd om deze begeleiding aan te bieden, waarbij wordt betrokken de mate waarin in de functie wordt samengewerkt en/of in hoeverre de begeleiding beschikbaar is. De verzekeringsarts b&b is alleen ingegaan op de opmerking van de verzekeringsarts b&b dat eiseres enige begeleiding nodig heeft en dat die begeleiding er is omdat er in elke functie een leidinggevende is. De vraag die echter onbeantwoord is gebleven is of de geselecteerde functies voldoen aan het vereiste van de feitelijke begeleiding in een mate en intensiteit die tegemoetkomt aan de specifieke beperkingen van eiseres, waarbij het dus gaat om de begeleidingsbehoefte op niveau 2. De arbeidsdeskundige b&b heeft bij haar beoordeling niet onderzocht of dergelijke begeleiding is te realiseren in de geselecteerde functies, noch dit besproken met de verzekeringsarts.
Slotsom.
14. De rechtbank oordeelt daarom dat het bestreden besluit met betrekking tot beoordelingspunt 1.9.3 van de FML niet berust op een deugdelijke arbeidskundige onderbouwing. De rechtbank zal verweerder de gelegenheid geven om dit gebrek te herstellen. [3] Dat kan hetzij met een aanvullende motivering, hetzij met een nieuwe beslissing op bezwaar. De rechtbank bepaalt de termijn waarbinnen verweerder het gebrek kan herstellen op zes weken na verzending van deze tussenuitspraak.
15. Verweerder moet uiterlijk binnen twee weken meedelen of hij gebruik maakt van de gelegenheid het gebrek te herstellen. Als verweerder dat doet, zal de rechtbank eiseres in de gelegenheid stellen daarop binnen vier weken te reageren. In beginsel, ook in de situatie dat verweerder de hersteltermijn ongebruikt laat verstrijken, zal de rechtbank zonder tweede zitting uitspraak doen op het beroep.
16. De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan tot de einduitspraak op het beroep. Dat laatste betekent ook dat zij over de proceskosten en het griffierecht nu nog geen beslissing neemt.
Beslissing
De rechtbank:
- draagt verweerder op binnen twee weken aan de rechtbank mee te delen of hij gebruik maakt van de gelegenheid het gebrek te herstellen;
- stelt verweerder in de gelegenheid om binnen zes weken na verzending van deze tussenuitspraak het gebrek te herstellen met inachtneming van de overwegingen en aanwijzingen in deze tussenuitspraak;
- houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.B. Wijnholt, rechter, in aanwezigheid van S.J.W. Stort, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 28 juli 2021.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze tussenuitspraak staat nog geen hoger beroep open. Tegen deze tussenuitspraak kan hoger beroep worden ingesteld tegelijkertijd met hoger beroep tegen de (eventuele) einduitspraak in deze zaak.

Voetnoten

1.Zie de uitspraken van de CRvB van 14 december 2004, ECLI:NL:CRVB:2004:AR8521, en van
2.Zie de uitspraken van de CRvB van 19 februari 2016 (ECLI:NL:CRVB:2016:913) en 21 april 2017 (ECLI:NL:CRVB:2017:1648).
3.Zie artikel 8:51a, eerste lid, van de Awb. Op grond van artikel 8:80a, eerste lid, van de Awb doet de rechter dan een tussenuitspraak.