ECLI:NL:RBDHA:2021:7886
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Geen verblijfsrecht als gemeenschapsonderdaan; zwervend bestaan en onvoldoende middelen van bestaan
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 22 juli 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser van Poolse nationaliteit en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiser had beroep ingesteld tegen een besluit van de staatssecretaris waarin werd vastgesteld dat hij geen rechtmatig verblijf had op grond van het Unierecht. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser, die al meer dan drie jaar in Nederland verblijft, niet over voldoende middelen van bestaan beschikt en geen arbeid verricht. Dit leidde tot de conclusie dat hij niet voldoet aan de voorwaarden voor rechtmatig verblijf als gemeenschapsonderdaan. De rechtbank heeft de belangenafweging van de staatssecretaris, die het belang van de eiser om in Nederland te verblijven afweegt tegen de belangen van de Nederlandse staat, als deugdelijk beoordeeld. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris terecht had geconcludeerd dat de eiser geen verblijfsrecht heeft en dat het beroep ongegrond is. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de eiser niet in zijn bezwaar is gehoord, maar dat dit niet onterecht was gezien de kennelijke ongegrondheid van het bezwaar. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor vreemdelingen om aan de voorwaarden voor verblijf te voldoen, waaronder het beschikken over voldoende middelen van bestaan.