Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
1.[B.V. I] , te [plaats] ,
PLUS VASTGOED BV, te Utrecht,
1.De procedure
- de dagvaardingen van 7 oktober 2019, met producties 1 tot en met 23;
- de conclusie van antwoord, met producties 1 tot en met 15;
- het proces-verbaal van de descente en de aansluitende mondelinge behandeling van 17 november 2020 en de daarin genoemde stukken.
2.De feiten
huidige (eigendoms)situatie
.In een door [B.V. I c.s.] overgelegde tekening zijn de Erfdienstbaarheden als volgt (in blauw) ingetekend:
3.Het geschil
(meer subsidiair)de Erfdienstbaarheden op grond van artikel 5:78 BW wijzigt, op de wijze zoals onder 2.28 is ingetekend;
4.De beoordeling
erfdienstbaarheid van weg door verjaring op de percelen 1522 en 1523?
‘om te komen en te gaan (…) van en naar de [de Openbare Weg 2] (..) via de thans bestaande paden naar (..) de [de Openbare Weg 2] (wordende het pad naar de [de Openbare Weg 2] door verkoper reeds sedert circa vijftien jaar als uitpad gebruikt)’. [B.V. I c.s.] heeft onvoldoende weersproken gesteld dat het hiervoor genoemde ‘uitpad’ hetzelfde is, althans op dezelfde plek ligt, als het huidige bestrate pad dat over de percelen 1522 en 1523 loopt. Het kenbare doel van Erfdienstbaarheid A is dan ook om via perceel 1696 en het hiervoor genoemde pad de [de Openbare Weg 2] te kunnen bereiken, te voet, maar ook met (vracht)auto’s (zie 2.10).
(de rechtbank begrijpt: [B.V. II] )Hij vertelde mij dat hij destijds zelf met toestemming van de gemeente het pad heeft aangelegd, dat het aanvankelijk de enige toegang tot perceel 1694 was en dat de toegang via de [de Openbare Weg 1] er pas later bij is gekomen.”
(Parl. Gesch. BW Boek 5 1981, p. 278). Een dergelijke situatie is hier niet aan de orde. In dit geval was ten tijde van de vestiging van de Erfdienstbaarheden al sprake van stedelijk gebied, waarop bedrijfsactiviteiten werden ontplooid. De Erfdienstbaarheden zijn toen gevestigd, om (het huidige) perceel 1694 een ontsluitingsweg naar de openbare wegen te bieden, met een verbod om op die ontsluitingswegen bebouwing te plaatsen. De Gemeente wil nu een nieuwe binnenstedelijke bestemming geven aan dit (voormalige) bedrijfsgebied, door daarop een supermarkt met woningen te realiseren. Partijen zijn het op zichzelf erover eens dat het algemeen belang van de inwoners van de Gemeente met de ontwikkeling van een nieuwe supermarktlocatie en woningen in het Centrumgebied is gediend. Partijen verschillen echter van mening over de meest wenselijke invulling van die ontwikkelplannen (zowel wat vorm (grondgebonden woningen of appartementen) als locatie (perceel 1694 of een ander perceel) betreft). Evenmin staat ter discussie dat de Gemeente bij de invulling van het gewenste supermarktplan had kunnen kiezen voor een ontwikkelplan waarbij rekening werd gehouden met de Erfdienstbaarheden, die de Gemeente – zo staat als onweersproken vast – bekend waren. De Gemeente heeft echter een andere keuze gemaakt en voor realisatie van het plan [X] gekozen. Die keuze stond de Gemeente vrij, maar de rechtbank is met [B.V. I c.s.] van oordeel dat de Gemeente onder deze omstandigheden niet met succes het standpunt kan innemen dat de Erfdienstbaarheden op grond van artikel 5:78 onderdeel b BW moeten worden gewijzigd, omdat het voortbestaan daarvan in strijd is met het algemeen belang.