ECLI:NL:RBDHA:2021:7625

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
29 juni 2021
Publicatiedatum
19 juli 2021
Zaaknummer
SGR 20/3891, SGR 20/3895 en SGR 20/3897
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van persoonsgebonden budgetten (pgb's) op grond van de Wet langdurige zorg (Wlz) wegens gebreken in de verantwoording

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 29 juni 2021 uitspraak gedaan in een geschil over de intrekking van persoonsgebonden budgetten (pgb's) op grond van de Wet langdurige zorg (Wlz). De eisers, vertegenwoordigd door hun gemachtigde, hebben in drie afzonderlijke besluiten van de zorgverzekeraar pgb's toegekend gekregen voor het budgetjaar 2019. Echter, de zorgverzekeraar heeft deze besluiten later ingetrokken, omdat eisers niet voldaan zouden hebben aan de verplichtingen die aan het ontvangen van een pgb zijn verbonden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de administratie van de zorgverlening door eisers onvolledig en inconsistent was, wat leidde tot de conclusie dat de pgb's niet op de juiste wijze waren besteed. De rechtbank oordeelde dat de zorgverzekeraar bevoegd was om de toekenningsbesluiten in te trekken, ondanks het feit dat er eerder geen opmerkingen waren gemaakt over de administratie. De rechtbank heeft het beroep van eisers ongegrond verklaard, waarbij zij benadrukte dat de verplichtingen die aan een pgb zijn verbonden voor iedereen gelden, ongeacht de omstandigheden. De eisers hebben onvoldoende bewijs geleverd om aan te tonen dat de pgb's correct zijn besteed, en de rechtbank heeft geoordeeld dat de zorgverzekeraar in redelijkheid van zijn bevoegdheid tot intrekking gebruik heeft kunnen maken.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummers: SGR 20/3891, SGR 20/3895 en SGR 20/3897

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 29 juni 2021 in de zaak tussen

[eiser 1],
[eiser 2] en [eiser 3], allen te [woonplaats] , eisers
(gemachtigde: mr. G.J.W. Pulles),
en

CZ Zorgkantoren, verweerder

(gemachtigde: mr. S.A.M. Clijssen).

Procesverloop

In drie afzonderlijke besluiten van 8 en 12 december 2018 (de toekenningsbesluiten) heeft verweerder aan eisers op grond van de Wet langdurige zorg (Wlz) voor het budgetjaar 2019 persoonsgebondenbudgetten (pgb’s) toegekend.
In drie afzonderlijke besluiten 20 januari 2020 (primair besluit I, II en III) heeft verweerder de toekenningsbesluiten ingetrokken.
In het besluit van 16 april 2020 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eisers tegen primair besluit I, II en III ongegrond verklaard.
Namens eisers hebben [A] en [B] beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. [A] is de curator van [eiser 1] en [eiser 2] en de wettelijk vertegenwoordiger van [eiser 3] is ook de curator van [eiser 2] .
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 31 mei 2021. Eisers hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde, [A] en [B] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1.1.
[eiser 1] is op grond van de Wlz met ingang van 25 november 2016 geïndiceerd voor het zorgprofiel VG Wonen met begeleiding en intensieve verzorging. Verweerder heeft bij besluit van 8 december 2018 aan [eiser 1] over de periode van 1 januari 2019 tot en met 31 december 2019 een pgb verleend van € 52.503,-.
1.2.
[eiser 2] is op grond van de Wlz met ingang van 25 november 2016 geïndiceerd voor het zorgprofiel VG Wonen met intensieve begeleiding, verzorging en gedragsregulering. Verweerder heeft bij besluit van 12 december 2018 aan [eiser 2] over de periode van 1 januari 2019 tot en met 31 december 2019 een pgb verleend van € 62.965,-.
1.3.
Agit Yildirim is met ingang van 5 mei 2016 geïndiceerd voor het zorgprofiel VG Wonen met intensieve begeleiding, verzorging en gedragsregulering. Verweerder heeft bij besluit van 12 december 2018 aan Agit over de periode van 1 januari 2019 tot en met 31 december 2019 een pgb verleend van € 62.965,-.
1.4.
Met deze pgb’s kochten eisers in 2019 zorg in bij M&V Thuiszorg. Ten behoeve van een controle van de besteding van de pgb’s heeft op 2 oktober 2019 met [B] , de gewaarborgde hulp, een gesprek plaatsgevonden. Na dit gesprek heeft verweerder bij brief van 14 oktober 2019 eisers gevraagd om voor 29 oktober 2019 documenten te verstrekken die betrekking hebben op de administratie van de pgb’s. Na een herinneringsbrief van verweerder van 1 november 2019, waarin eisers worden verzocht voor 8 november 2019 de gevraagde gegevens aan te leveren, hebben eisers op 30 december 2019 schriftelijk gereageerd met onder andere het bericht dat de stukken uiterlijk 31 januari 2020 worden overgelegd. Vervolgens heeft verweerder primair besluit I, II en III genomen. Verweerder legt daaraan ten grondslag dat eisers door de gevraagde gegevens niet te overleggen niet hebben voldaan aan de verplichtingen die horen bij het ontvangen van een pgb. Op 27 januari 2020 hebben eisers bezwaar gemaakt tegen primair besluit I, II en III.
1.5.
In drie afzonderlijke besluiten van 29 januari 2020 heeft verweerder het recht op pgb van eisers voor het budgetjaar 2019 op nihil vastgesteld en de reeds uitbetaalde pgb’s van hen teruggevorderd.
1.6.
Hangende het bezwaar tegen primair besluit I, II en III hebben eisers alsnog stukken overgelegd.
2. Het bestreden besluit berust op verweerders standpunt dat de administratie van eisers onvolledig en niet consistent is. Volgens verweerder zijn er tegenstrijdigheden en lijken stukken achteraf te zijn opgemaakt. Daarnaast heeft [B] wisselende verklaringen gegeven. Ook al zou informatie, op advies van een derde, zijn achtergehouden, dienen de gevolgen daarvan voor rekening van eisers te komen. De gewaarborgde hulp, [B] , heeft ervoor gekozen deze derde te vertrouwen. De in bezwaar overgelegde stukken zijn volgens verweerder onvoldoende om vast te stellen dat de pgb’s op juiste wijze zijn besteed. Niet eenduidig is vast te stellen wie, wanneer, welke zorg heeft verleend aan welke budgethouder en dat de zorgverleners daarvoor op juiste wijze zijn betaald.
3. Eisers voeren – samengevat weergegeven – aan dat de pgb’s juist zijn besteed en dat dit voldoende uit de administratie blijkt. Al zou sprake zijn van onvolkomenheden in de administratie, dan zijn die niet van zodanige aard dat dit de intrekking van de pgb’s rechtvaardigt. Daarnaast is van sommige verwijten van verweerder onduidelijk welke wettelijke bepaling daaraan ten grondslag ligt. Daarbij komt dat verweerder na een huisbezoek bij brieven van 4 april 2019 aan eisers heeft bericht geen op- of aanmerkingen te hebben op de administratie. Gelet op dit bericht rust op verweerder een verhoogde motiverings- en zorgvuldigheidsplicht.
De omvang van het geding
4. De rechtbank stelt vast dat eisers met hun bezwaarschrift van 27 januari 2019 enkel bezwaar hebben gemaakt tegen primair besluit I, II en III en dat met het bestreden besluit slechts op dit bezwaar is beslist. In tegenstelling tot wat eisers stellen, is het beroep dus niet mede gericht tegen de besluiten van 29 januari 2020. De besluiten van 29 januari 2020 zijn ook geen besluiten zoals bedoeld in artikel 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Voor zover eisers zich op het standpunt stellen dat zij op 3 maart 2020 bezwaar hebben gemaakt tegen de besluiten van 29 januari 2020, dienen zij zich daarmee tot verweerder te wenden.
Inhoudelijke beoordeling
5. De rechtbank stelt vast dat tussen partijen niet in geschil is dat eisers zijn aangewezen op 24 uur Wlz zorg per dag. Dat de zorgbehoefte bestaat, staat vast en is niet in geschil. Ter beoordeling ligt voor of verweerder de pgb’s voor het budgetjaar 2019 terecht heeft ingetrokken.
6. Artikel 5.18 van de Regeling langdurige zorg (Rlz) bepaalt, voor zover van belang, dat bij de verlening van het pgb de verzekerde in ieder geval de volgende verplichtingen worden opgelegd:
a. de verzekerde gebruikt het pgb uitsluitend voor het doen betalen door de Sociale verzekeringsbank van zorg als bedoeld in artikel 5.17, eerste lid;
b. de zorg die de verzekerde inkoopt, is kwalitatief verantwoord en
g. de verzekerde deelt het zorgkantoor op diens verzoek of onverwijld uit eigen beweging alle feiten en omstandigheden mee waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op de verstrekking van het pgb.
Artikel 5.20, tweede lid, aanhef en onder b, van de Rlz bepaalt dat het zorgkantoor de verleningsbeschikking kan intrekken of wijzigen met ingang van de dag waarop de verzekerde, of de derde die aan de verzekerde gewaarborgde hulp biedt, de opgelegde verplichtingen niet nakomt of niet langer voldoet aan de voorwaarden of verleningsgrond van het pgb of aan de eisen van gewaarborgde hulp.
7. Uit rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) kan worden afgeleid dat bij de verantwoording van het pgb door de budgethouder de zorgovereenkomst, de declaraties, de betalingen en de verantwoording van het pgb cijfermatig (qua uren en bedragen) op elkaar dienen aan te sluiten en opgetreden verschillen aan verweerder dienen te kunnen worden uitgelegd. De budgethouder dient duidelijkheid te geven over wie, wanneer, welke zorg heeft geleverd, hoe in de relevante periode de zorg aan de budgethouder is vormgegeven en wat de werkzaamheden van de zorgverleners concreet hebben ingehouden. Uit de administratie moet eensluidend, duidelijk en concreet blijken hoe het pgb is besteed en welke zorg in welke mate is verleend. [1]
8. De rechtbank overweegt het volgende over de door eisers overgelegde administratie.
8.1.
De rechtbank stelt vast dat een duidelijk overzicht van alle zorgverleners van eisers ontbreekt. Volgens de urenregistratie zou [A] de enige zorgverlener zijn en zou hij per dag per eiser 7 uur zorg verlenen. Dit zou betekenen dat hij 21 uur per dag zorg verleent. De rechtbank acht dit niet aannemelijk en dit komt ook niet overeen met de verklaringen van [B] dat er meerdere zorgverleners zijn. Ook ter zitting heeft [B] verklaard dat er in 2019 meerdere zorgverleners waren. Over wie die zorgverleners dan zijn geweest, heeft [B] wisselende verklaringen afgelegd. Daarbij komt dat de urenregistratie slechts is voorzien van een datum en het aantal uren dat zorg is geleverd. Een registratie van de begin- en eindtijd en welke zorg in welke mate door wie is geleverd, ontbreekt. De rechtbank is daarom van oordeel dat de administratie van eisers onvoldoende duidelijkheid biedt over de vragen wie, wanneer, welke zorg heeft geleverd, hoe in het budgetjaar 2019 de zorg aan eisers is vormgegeven en wat de werkzaamheden van de zorgverleners concreet hebben ingehouden.
8.2.
Uit de overgelegde bankafschriften blijkt vervolgens dat in 2019 in totaal een bedrag van € 86.400,- door M&V Thuiszorg aan [A] is uitbetaald. Van betalingen aan andere zorgverleners is niet gebleken. Voorts komt het uitbetaalde bedrag van € 86.400,- niet overeen met het totaal gefactureerde en door de Sociale Verzekeringsbank betaalde bedrag van € 149.575,-. Uit de administratie blijkt geen verklaring voor dit verschil. De rechtbank is gelet hierop van oordeel dat uit de administratie niet eensluidend, duidelijk en concreet blijkt hoe het pgb is besteed.
9. Gelet op de gebreken in de verantwoording van de zorg en de besteding van de pgb’s is de rechtbank met verweerder van oordeel dat eisers voor het budgetjaar 2019 niet voldoen aan de verplichtingen van artikel 5.18 van de Rlz. Verweerder was op grond van artikel 5.20, tweede lid, aanhef en onder b, van de Rlz dan ook bevoegd de toekenningsbesluiten van 8 en 12 december 2018 in te trekken. Dat verweerder eerder geen op- en of aanmerkingen bij de administratie had, doet daar niet aan af. Van een onzorgvuldig of ondeugdelijk gemotiveerd besluit is geen sprake.
10. Eisers betoog dat redelijkerwijs niet van hen kan worden verwacht dat zij bijhouden welke zorgverlener wanneer wat doet omdat sprake is van drie zorgbehoevende personen uit eenzelfde gezin, leidt niet tot een ander oordeel. Gelet op de onder 7 genoemde rechtspraak is een dergelijke administratie vereist om vast te stellen dat de pgb’s juist zijn besteed en de ingekochte zorg kwalitatief verantwoord is. De aan een pgb verbonden verplichtingen, zoals het voeren van een deugdelijke administratie, gelden voor iedereen die een pgb ontvangt. De situatie dat drie personen binnen één gezin middels een pgb zorg ontvangen die door familieleden wordt geleverd, maakt niet dat zij niet aan de aan een pgb verbonden verplichtingen hoeven te voldoen.
11. De omstandigheid dat eisers door een derde verkeerd zouden zijn geadviseerd en zij op dit advies hebben vertrouwd, slaagt evenmin. Uit rechtspraak van de CRvB volgt dat de verantwoording van een juiste besteding van een pgb bij de budgethouder ligt. Er is immers gekozen om de zorg in de vorm van een pgb geleverd te krijgen. De verplichtingen die daarbij horen, zijn door verweerder bekendgemaakt en met de aanvaarding van het pgb zijn eisers gehouden die verplichtingen na te komen. Dit uitgangspunt blijft in beginsel ook overeind indien, zoals in dit geval, er sprake is van een gewaarborgde hulp. De gewaarborgde hulp is immers door de budgethouder ingeschakeld om in te staan voor de nakoming van de aan het pgb verbonden verplichtingen. [2] Dat eisers en de gewaarborgde hulp op het advies van een derde hebben vertrouwd, dient dan ook voor rekening van eisers te komen. Eisers hebben van verweerder voldoende gelegenheid gekregen om de verleende zorg en de besteding van de pgb’s alsnog deugdelijk te onderbouwen. Dit hebben zij echter niet gedaan. Met het oog hierop en de omstandigheid dat eisers nog steeds recht hebben op zorg in natura heeft verweerder het maatschappelijk belang zwaarder mogen laten wegen dan het individuele belang van eisers. Dit betekent dat niet kan worden gezegd dat verweerder bij de afweging van de betrokken belangen niet in redelijkheid van zijn bevoegdheid tot intrekking van de toekenningsbesluiten gebruik heeft kunnen maken.
12. Het beroep is ongegrond.
13. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.M.M. Kettenis-de Bruin, rechter, in aanwezigheid van mr. D.W.A. van Weert, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 29 juni 2021.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Zie de uitspraken van de CRvB 23 september 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:3212 en van 10 maart 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:525.
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 10 juni 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:1838 en de hiervoor vermelde uitspraak van 10 maart 2021.