1.6.Hangende het bezwaar tegen primair besluit I, II en III hebben eisers alsnog stukken overgelegd.
2. Het bestreden besluit berust op verweerders standpunt dat de administratie van eisers onvolledig en niet consistent is. Volgens verweerder zijn er tegenstrijdigheden en lijken stukken achteraf te zijn opgemaakt. Daarnaast heeft [B] wisselende verklaringen gegeven. Ook al zou informatie, op advies van een derde, zijn achtergehouden, dienen de gevolgen daarvan voor rekening van eisers te komen. De gewaarborgde hulp, [B] , heeft ervoor gekozen deze derde te vertrouwen. De in bezwaar overgelegde stukken zijn volgens verweerder onvoldoende om vast te stellen dat de pgb’s op juiste wijze zijn besteed. Niet eenduidig is vast te stellen wie, wanneer, welke zorg heeft verleend aan welke budgethouder en dat de zorgverleners daarvoor op juiste wijze zijn betaald.
3. Eisers voeren – samengevat weergegeven – aan dat de pgb’s juist zijn besteed en dat dit voldoende uit de administratie blijkt. Al zou sprake zijn van onvolkomenheden in de administratie, dan zijn die niet van zodanige aard dat dit de intrekking van de pgb’s rechtvaardigt. Daarnaast is van sommige verwijten van verweerder onduidelijk welke wettelijke bepaling daaraan ten grondslag ligt. Daarbij komt dat verweerder na een huisbezoek bij brieven van 4 april 2019 aan eisers heeft bericht geen op- of aanmerkingen te hebben op de administratie. Gelet op dit bericht rust op verweerder een verhoogde motiverings- en zorgvuldigheidsplicht.
4. De rechtbank stelt vast dat eisers met hun bezwaarschrift van 27 januari 2019 enkel bezwaar hebben gemaakt tegen primair besluit I, II en III en dat met het bestreden besluit slechts op dit bezwaar is beslist. In tegenstelling tot wat eisers stellen, is het beroep dus niet mede gericht tegen de besluiten van 29 januari 2020. De besluiten van 29 januari 2020 zijn ook geen besluiten zoals bedoeld in artikel 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Voor zover eisers zich op het standpunt stellen dat zij op 3 maart 2020 bezwaar hebben gemaakt tegen de besluiten van 29 januari 2020, dienen zij zich daarmee tot verweerder te wenden.
5. De rechtbank stelt vast dat tussen partijen niet in geschil is dat eisers zijn aangewezen op 24 uur Wlz zorg per dag. Dat de zorgbehoefte bestaat, staat vast en is niet in geschil. Ter beoordeling ligt voor of verweerder de pgb’s voor het budgetjaar 2019 terecht heeft ingetrokken.
6. Artikel 5.18 van de Regeling langdurige zorg (Rlz) bepaalt, voor zover van belang, dat bij de verlening van het pgb de verzekerde in ieder geval de volgende verplichtingen worden opgelegd:
a. de verzekerde gebruikt het pgb uitsluitend voor het doen betalen door de Sociale verzekeringsbank van zorg als bedoeld in artikel 5.17, eerste lid;
b. de zorg die de verzekerde inkoopt, is kwalitatief verantwoord en
g. de verzekerde deelt het zorgkantoor op diens verzoek of onverwijld uit eigen beweging alle feiten en omstandigheden mee waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op de verstrekking van het pgb.
Artikel 5.20, tweede lid, aanhef en onder b, van de Rlz bepaalt dat het zorgkantoor de verleningsbeschikking kan intrekken of wijzigen met ingang van de dag waarop de verzekerde, of de derde die aan de verzekerde gewaarborgde hulp biedt, de opgelegde verplichtingen niet nakomt of niet langer voldoet aan de voorwaarden of verleningsgrond van het pgb of aan de eisen van gewaarborgde hulp.
7. Uit rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) kan worden afgeleid dat bij de verantwoording van het pgb door de budgethouder de zorgovereenkomst, de declaraties, de betalingen en de verantwoording van het pgb cijfermatig (qua uren en bedragen) op elkaar dienen aan te sluiten en opgetreden verschillen aan verweerder dienen te kunnen worden uitgelegd. De budgethouder dient duidelijkheid te geven over wie, wanneer, welke zorg heeft geleverd, hoe in de relevante periode de zorg aan de budgethouder is vormgegeven en wat de werkzaamheden van de zorgverleners concreet hebben ingehouden. Uit de administratie moet eensluidend, duidelijk en concreet blijken hoe het pgb is besteed en welke zorg in welke mate is verleend.
8. De rechtbank overweegt het volgende over de door eisers overgelegde administratie.