ECLI:NL:RBDHA:2021:7268

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 juli 2021
Publicatiedatum
13 juli 2021
Zaaknummer
NL21.8881
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en interstatelijk vertrouwensbeginsel in Dublin-zaak met Italië

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 12 juli 2021 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, een Nigeriaanse nationaliteit, een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd heeft aangevraagd. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de aanvraag niet in behandeling genomen, omdat Italië verantwoordelijk is voor de behandeling op basis van de Dublinverordening. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld. Tijdens de zitting op 7 juli 2021 in Rotterdam heeft eiser, bijgestaan door zijn gemachtigde, zijn standpunt toegelicht, waarbij hij stelde dat de asielprocedure en opvangvoorzieningen in Italië tekortschieten, vooral door de coronacrisis. Hij verwees naar verschillende rapporten en arresten van het Hof van Justitie van de Europese Unie, waaronder de arresten Jawo en Ibrahim, waarin wordt gesteld dat Italië niet aan zijn verplichtingen kan voldoen.

De rechtbank heeft overwogen dat de verweerder, de Staatssecretaris, zich op het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan beroepen, wat betekent dat ervan kan worden uitgegaan dat Italië zijn internationale verplichtingen nakomt. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser niet voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij na overdracht aan Italië in een situatie van materiële deprivatie zal belanden. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de stelling van eiser dat de opvangvoorzieningen in Italië als gevolg van de coronacrisis onder druk staan, niet is onderbouwd. De rechtbank heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard, wat betekent dat de beslissing van de Staatssecretaris om de asielaanvraag niet in behandeling te nemen, in stand blijft.

De uitspraak is gedaan door rechter D. Haan en is openbaar gemaakt. Tegen deze uitspraak kan binnen een week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: NL21.8881

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiser] , eiser

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. L.E.J. Vleesenbeek),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: drs. J.M. Sidler).

Procesverloop

Bij besluit van 8 juni 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd (asielaanvraag) niet in behandeling genomen omdat Italië verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep, samen met het verzoek om voorlopige voorziening met zaaknummer NL21.8882, op 7 juli 2021 op zitting behandeld in Dordrecht op de zittingslocatie van de rechtbank Rotterdam aldaar. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen [naam]. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser is geboren op [geboortedatum eiser] en heeft de Nigeriaanse nationaliteit. Op 22 december 2020 heeft hij de asielaanvraag ingediend. Verweerder heeft die op grond van artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 niet in behandeling genomen omdat hij op grond van Verordening (EU) nr. 604/2013 (Dublinverordening) heeft vastgesteld dat Italië verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. Nederland heeft daarom bij Italië een verzoek om terugname gedaan. Italië heeft hierop niet tijdig gereageerd, waarmee de verantwoordelijkheid van Italië vaststaat.
2. Eiser voert aan dat wat hij in het aanmeldgehoor en de zienswijze heeft aangevoerd, in beroep als herhaald en ingelast moet worden beschouwd. Verweerder is daar in het bestreden besluit gemotiveerd op ingegaan. Voor zover eiser in beroep niet toelicht op welke punten de motivering van het bestreden besluit volgens hem ontoereikend is, kan de enkele herhaling in beroep van wat eiser in de bestuurlijke fase naar voren heeft gebracht, niet leiden tot vernietiging van het bestreden besluit.
3. Eiser voert (samengevat) aan dat sprake is van dermate ernstige tekortkomingen in de asielprocedure of de opvangvoorzieningen in Italië dat niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. Daartoe verwijst hij naar Update 2021 nr. 23, jaargang 27 en de daarin opgenomen samenvatting van Vluchtelingenwerk Nederland van het AIDA-rapport ‘Country Report: Italy 2020 Update’ van de
European Council on Refugees and Exilesvan 3 juni 2021. Volgens eiser volgt daaruit dat Italië handelt in strijd met Richtlijn 2011/95/ (Kwalificatierichtlijn), Richtlijn 2013/33/EU ((herschikte) Opvangrichtlijn) en Richtlijn 2013/32/EU ((herschikte) Procedurerichtlijn). De verbeterde opvang in Italië (SAI) is alleen in theorie veranderd. Eiser acht aannemelijk dat de opvangvoorzieningen in Italië als gevolg van de coronacrisis verder onder druk zijn komen te staan. Verder stelt hij dat uit de door hem ingebrachte informatie en zijn relaas blijkt dat bij overdracht naar Italië als Dublinclaimant het risico loopt dat hem geen opvang en deugdelijke asielprocedure zullen worden geboden en dat hij in een toestand van zeer verregaande materiële deprivatie zal komen als bedoeld in het arrest Jawo van het Hof van Justitie van de Europese Unie (Hof) van 19 maart 2019, ECLI:EU:C:2019:218 (arrest Jawo) en het arrest Ibrahim van het Hof van 19 maart 2019, ECLI:EU:C:2019:219 (arrest Ibrahim). Zonder opvang, medische voorzieningen en rechtsbijstand zal hij bij de Italiaanse autoriteiten niet eens in beeld zijn. Hoe hij zich onder die omstandigheden zal moeten beklagen bij de autoriteiten is hem een raadsel. Verweerder dient de asielaanvraag dan ook in behandeling te nemen, aldus eiser.
3.1.
In zijn algemeenheid mag verweerder ten opzichte van Italië uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) heeft dat bevestigd in (onder meer) haar uitspraken van 8 april 2020, ECLI:NL:RVS:2020:986, 25 februari 2021, ECLI:NL:RVS:2021:464 en 19 april 2021, ECLI:NL:RVS:2021:881. Het is aan eiser om aannemelijk te maken dat dit in zijn geval anders is.
3.2.
Met de verwijzing naar zijn relaas en de samenvatting van de hiervoor vermelde update van 3 juni 2021 van het AIDA-rapport, slaagt eiser hierin niet.
3.2.1.
Tijdens de bestuurlijke fase heeft eiser verwezen naar de vorige update van het AIDA-rapport, namelijk die van 27 mei 2020. Daarover heeft de Afdeling in de hiervoor vermelde uitspraak van 19 april 2021 overwogen dat daaruit geen wezenlijk ander beeld van de situatie in Italië voor Dublinclaimanten naar voren komt dan volgt uit de landeninformatie die de Afdeling bij haar uitspraak van 8 april 2020 heeft betrokken. Ter zitting heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat dit ook geldt voor de update van het AIDA-rapport van 3 juni 2021, waartoe hij verwijst naar de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Haarlem, van 14 juni 2021, ECLI:NL:RBDHA:2021:6331 en de daarin opgenomen weergave van zijn standpunt hierover.
3.2.2.
De door eiser aangehaalde samenvatting van de update van het AIDA-rapport van 3 juni 2021 vermeldt onder meer dat Dublinterugkeerders die eerder gebruik hebben gemaakt van opvangfaciliteiten in Italië, problemen bij hun nieuwe huisvestingsaanvraag kunnen ondervinden na hun Dublinoverdracht aan Italië, dat door hun eerdere vertrek uit de opvang de prefectuur hen, overeenkomstig de regels voor de intrekking van de opvangvoorzieningen, de toegang tot het opvangsysteem kan ontzeggen en dat toegang tot het tweedelijns (SAI-)opvangsysteem gezien het voorgaande al helemaal moeilijk zal zijn. Verder vermeldt de door eiser aangehaalde samenvatting van de update van het AIDA-rapport van 3 juni 2021 dat in een circulaire van het Italiaanse Ministerie van Binnenlandse Zaken van 14 januari 2019 is bepaald dat Dublinterugkeerders die vóór hun vertrek uit Italië al een asielaanvraag indienden, door de bevoegde prefectuur van de luchthaven van aankomst moeten worden overgebracht naar de provincie waar zij hun aanvraag hebben ingediend, maar dat in deze circulaire niet wordt verduidelijkt hoe de prefecturen de transfer van de asielzoeker moeten faciliteren wat ervoor kan zorgen dat een Dublinterugkeerder te maken krijgt met belemmeringen die sommige Questure (politiebureaus waar de asielaanvragen moeten worden gedaan) opwerpen voor de toegang tot de asielprocedure.
3.2.3.
Anders dan eiser betoogt, volgt hieruit niet dat hij na overdracht aan Italië geen opvang of toegang tot de asielprocedure meer zal krijgen. De omstandigheid dat hij bij het opnieuw verkrijgen van toegang tot een opvangvoorziening moeilijkheden kan ondervinden, brengt niet mee dat al daarom sprake is van ernstige tekortkomingen in de opvangvoorzieningen. De rechtbank betrekt daarbij dat het Europees Hof voor de Rechten van de Mens en de Fundamentele vrijheden (EHRM) in het arrest M.T. tegen Nederland van 23 maart 2021, ECLI:CE:ECHR:2021:0323DEC004659519, heeft geoordeeld dat, gelet op de aanzienlijke verbeteringen in het opvangsysteem voor asielzoekers in Italië sinds oktober 2020, zowel wat betreft de toegang als de geboden voorzieningen, een overdracht aan Italië geen reëel en voorzienbaar risico op een met een artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) strijdige behandeling met zich brengt. Voor het oordeel dat de asielprocedure en de opvangvoorzieningen in Italië niet aan de daaraan te stellen eisen voldoen, bestaat daarom geen grond.
3.2.4.
Met het fictieve claimakkoord garanderen de Italiaanse autoriteiten dat zij de asielaanvraag in behandeling zullen nemen. Als de moeilijkheden die in de samenvatting van de update van 3 juni 2021 van het AIDA-rapport staan beschreven zich zouden voordoen, ligt het op de weg van eiser om zich daarover in Italië te beklagen bij de (hogere) autoriteiten of de daartoe geëigende instanties (arrest K.R.S. tegen het Verenigd Koninkrijk van het EHRM van 2 december 2008, ECLI:CE:ECHR:2008:1202DEC003273308). Niet is gebleken dat hij daartoe geen mogelijkheid heeft of dat dit van hem redelijkerwijs niet kan worden gevraagd. Nu eiser heeft verklaard dat hij in Italië een asielaanvraag heeft ingediend, zijn asielmotieven kenbaar heeft kunnen maken en opvang heeft gehad (verslag aanmeldgehoor, p. 5), biedt het relaas van eiser evenmin aanknopingspunten voor het oordeel dat de asielprocedure en de opvangvoorzieningen in Italië niet aan de daaraan te stellen eisen voldoen.
3.3.
De stelling van eiser dat hij aannemelijk acht dat de opvangvoorzieningen in Italië als gevolg van de coronacrisis verder onder druk zijn komen te staan, volgt de rechtbank niet. Eiser heeft die stelling niet beargumenteerd, terwijl de Afdeling in rechtsoverweging 3 van de hiervoor vermelde uitspraak van 19 april 2021 heeft overwogen dat niet is gebleken dat de uitbraak van het coronavirus op dit moment maakt dat de zorg- en opvangvoorzieningen voor asielzoekers in Italië niet aan de eisen voldoen of dat Italië als gevolg van de uitbraak van het coronavirus zijn internationale verplichtingen niet langer zal nakomen.
3.4.
De stelling van eiser dat hij bij overdracht aan Italië het risico loopt dat hij in een toestand van zeer verregaande materiële deprivatie zal komen, volgt de rechtbank evenmin.
Uit de arresten Jawo en Ibrahim volgt dat aan een bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid moet worden voldaan voordat wordt aangenomen dat sprake is van een risico op schending van artikel 4 van het Handvest en artikel 3 van het EVRM. Deze bijzonder hoge drempel is bereikt wanneer de onverschilligheid van de autoriteiten van een lidstaat tot gevolg zou hebben dat een persoon die volledig afhankelijk is van overheidssteun, buiten zijn wil en eigen keuzes om terechtkomt in een toestand van zeer verregaande materiële deprivatie die hem niet in staat stelt te voorzien in zijn meest elementaire behoeftes. Gelet op wat hiervoor is overwogen heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat hij na overdracht aan Italië in een dergelijke situatie zal belanden.
3.5.
Gelet op al het voorgaande heeft verweerder zich met een beroep op het interstatelijk vertrouwensbeginsel op het standpunt kunnen stellen dat ervan kan worden uitgegaan dat Italië zijn internationale verplichtingen nakomt. Ook heeft verweerder zich in op het standpunt kunnen stellen dat er geen aanleiding is om de asielaanvraag op grond van artikel 17 van de Dublinverordening onverplicht in behandeling te nemen. Tot slot heeft verweerder kunnen overwegen dat in het geval van eiser niet is gebleken van bijzondere individuele omstandigheden op grond waarvan zou moeten worden afgezien van zijn overdracht aan Italië. Het betoog slaagt dus niet.
4. Het beroep is ongegrond.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D. Haan, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Gerde, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.