In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 2 juli 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de Kansspelautoriteit over de weigering van een exploitatievergunning. De eiser, die in Italië was veroordeeld voor drugsdelicten en van 2011 tot 2018 gedetineerd was, had een aanvraag ingediend voor een exploitatievergunning. De Kansspelautoriteit weigerde deze vergunning op basis van de Wet op de kansspelen (Wok), omdat eiser niet voldeed aan de eisen inzake zedelijk gedrag. De rechtbank oordeelde dat de conclusie van de Kansspelautoriteit voldoende was onderbouwd door de feiten en omstandigheden in het dossier. De rechtbank benadrukte dat bij de beoordeling van het levensgedrag ook strafbare feiten die buiten Nederland zijn gepleegd, meegenomen kunnen worden. Eiser voerde aan dat er geen sprake was van slecht levensgedrag en dat de weigering disproportioneel was, maar de rechtbank oordeelde dat de Kansspelautoriteit terecht had geweigerd, gezien de ernst van de feiten en het risico op herhaling van strafbare feiten. De rechtbank verklaarde het beroep van eiser ongegrond en wees op het ontbreken van een rechtens te honoreren verwachting op basis van uitlatingen van de Kansspelautoriteit. De uitspraak benadrukt de strikte eisen die gelden voor het verkrijgen van een exploitatievergunning en de rol van het verleden van de aanvrager in deze beoordeling.