ECLI:NL:RBDHA:2021:6291

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 juni 2021
Publicatiedatum
18 juni 2021
Zaaknummer
NL20.10788
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geloofwaardigheid van bekering en risico's bij terugkeer naar Iran in asielprocedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 17 juni 2021 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de geloofwaardigheid van de bekering van eiser tot het christendom centraal stond. Eiser, afkomstig uit Iran, had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, die door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid was afgewezen. De rechtbank oordeelde dat de Staatssecretaris de gestelde bekering niet ten onrechte ongeloofwaardig had geacht, maar dat de motivering voor de afwijzing onvoldoende was. Eiser had eerder in Nederland een verblijfsvergunning aangevraagd, maar deze was afgewezen op basis van zijn desertie en christelijke tatoeages. De rechtbank concludeerde dat, hoewel de Staatssecretaris op goede gronden meende dat eiser ten tijde van zijn vertrek niet meer in de negatieve belangstelling stond van de Iraanse autoriteiten, de vermoedens van eiser over wat hem bij terugkeer te wachten staat onvoldoende waren gemotiveerd. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en droeg de Staatssecretaris op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, waarbij de huidige veiligheidssituatie in Iran in acht moet worden genomen. De rechtbank stelde ook dat eiser recht heeft op proceskostenvergoeding.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummer: NL20.10788

uitspraak van de meervoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser,

V-nummer: [V-nummer] ,
(gemachtigde: mr. A.A.W.A. Vissers),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. A.J.E.H. Peeters).

ProcesverloopBij besluit van 24 april 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) in de verlengde procedure afgewezen als ongegrond. Daarnaast heeft verweerder eiser geen verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd verleend op grond van artikel 14, eerste lid, aanhef en onder e, van de Vw 2000 in samenhang met artikel 3.6ba, eerste lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000). Aan eiser is ook geen uitstel van vertrek verleend op grond van artikel 64 van de Vw 2000 in samenhang met artikel 6.1e van het Vb 2000.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. De gronden van het beroep dateren van 11 juni 2020 en zijn op 26 februari 2021 aangevuld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 maart 2021. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen H. Shabani. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt de [nationaliteit] nationaliteit te hebben en te zijn geboren op [geboortedatum] . Op 19 november 2015 heeft hij een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend.
2. Bij besluit van 1 juni 2017 heeft verweerder voor het eerst beslist op de aanvraag van eiser. Nadat de rechtbank, zittingsplaats Den Bosch, het door eiser ingestelde beroep bij uitspraak van 23 april 2018 (zaaknummer NL17.3874) ongegrond heeft verklaard, heeft eiser hoger beroep ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling). Bij uitspraak van 17 september 2018 (zaaknummer 201804187/1/V2) heeft de Afdeling het hoger beroep van eiser gegrond verklaard, de uitspraak van zittingsplaats Den Bosch van 23 april 2018 vernietigd, het in die zaak door eiser ingestelde beroep alsnog gegrond verklaard en het besluit van 1 juni 2017 vernietigd.
3. Bij het bestreden besluit heeft verweerder opnieuw op de aanvraag van eiser beslist.
Asielrelaas
4. Zoals blijkt uit het rapport van nader gehoor heeft eiser aan zijn asielaanvraag ten grondslag gelegd dat hij is geboren en getogen in [nationaliteit] . Hij komt uit een islamitisch gezin. Naarmate hij ouder werd ging hij steeds meer op zoek naar de “echte God” en ging hij niet meer naar islamitische bijeenkomsten. Toen hij 16 jaar was stopte hij met school en ging hij werken als kapper. Met een van zijn klanten die christen was, praatte hij veel over het geloof. Nadat deze man hem een Bijbel en een usb-stick met een film over Jezus Christus had gegeven, raakte eiser steeds meer geïnteresseerd in het christelijk geloof.
5. Toen hij achttien werd, moest hij in militaire dienst. Korte tijd voordat hij in dienst ging, liet hij twee tatoeages zetten: een op zijn bovenarm en een op zijn rug. Hij heeft onder andere twee kruizen laten zetten. Na de trainingsperiode moest hij zich melden bij de kazerne Imam Khomanei. Toen hij daar medisch gekeurd werd, moest hij zich helemaal uitkleden. Er werden hem vragen gesteld over de betekenis van zijn tatoeages, maar hij heeft ontwijkende antwoorden gegeven. Vervolgens moest hij zich bij zijn eenheid gaan melden. Toen hij na de lunch naar de afdeling ideologie en politiek werd gestuurd, heeft hij meteen zijn spullen gepakt. Hij is uit de kazerne ontsnapt door over een muur te klimmen.
6. Op 2 november 2013 is hij ’s nachts thuis gearresteerd door de militaire politie. Met handboeien om werd hij meegenomen. Een dag later is hij naar de gevangenis Kahrizak/Heshmatiyeh gebracht. Deze gevangenis wordt gebruikt voor de militairen die gestraft worden. Hij werd gefouilleerd en moest al zijn kleren uit doen. Een van de officieren vroeg hem of hij een christen of een moslim was. Ook toen heeft hij geprobeerd de vragen te ontwijken en heeft hij gezegd dat hij de tatoeages alleen maar mooi vond. Na een paar dagen werd hij teruggebracht naar de kazerne, waaruit hij eerder ontsnapt was. Hij werd uitgebreid verhoord. Ze wilden weten of hij een christen was, wat zijn geloof was en wat zijn politieke overtuiging was. Hij is daar twee dagen vastgehouden. Hij werd psychisch en fysiek gemarteld. Ze sloegen hem bijvoorbeeld met een plastic pijp. Ze sloegen vooral op de plekken waar hij tatoeages had. Hij heeft niks over zijn geloof gezegd. Na twee dagen werd hij opnieuw naar de eerder genoemde gevangenis gebracht. Omdat hij niet bekend had en omdat ze geen bewijzen hadden, moest hij voorkomen bij de rechtbank. Hij werd vrijgesproken, maar moest wel een boete betalen. Na het betalen van de boete kon hij meteen naar huis. Hij heeft toen besloten om nooit meer in militaire dienst te gaan.
7. In 2014 werd hij opnieuw gearresteerd. De politie bracht hem naar een politiebureau. Kort daarna werd hij weer naar de gevangenis gebracht. Deze arrestatie was naar eisers zeggen eigenlijk een herhaling van wat hij eerder had meegemaakt. Er werd geweld gebruikt, zowel fysiek als mentaal. Dit keer wilden ze meer weten over zijn betrokkenheid bij de huiskerken en vroegen ze om adressen van huiskerken. Hij werd een week vastgehouden in een donkere cel. Na die week werd hij naar de militaire rechtbank gebracht, waar hij opnieuw werd vrijgesproken, maar wel een boete moest betalen.
8. Na zijn vrijlating is eiser uit voorzorg niet meer naar zijn ouderlijk huis teruggegaan. Hij verbleef bij een vriend, die in de wijk Seyd Khandan woonde. Begin 2015, vlak voor zijn verjaardag, is hij voor de allerlaatste keer spullen gaan halen in de ouderlijke woning om weg te gaan. Bij thuiskomst trof hij zijn vader. Zijn vader was heel boos. Hij vroeg waarom eiser niet naar de militaire dienst ging en waarom hij niet naar huis kwam. Hij zei ook dat hij de Bijbel in eisers kamer had gevonden. Zijn vader sloot hem op in zijn kamer en belde de militaire politie. Hij vertelde de politie dat eiser een deserteur was, dat hij een Bijbel in zijn kamer had gevonden en dat eiser christelijke tatoeages had. Hij vroeg de militaire politie wat hem te doen stond. Eiser heeft de komst van de militaire politie niet afgewacht. Hij heeft een raam kapot geslagen en is van de tweede verdieping naar beneden gesprongen. Met hulp van een vriend heeft hij [land] op 27 juli 2015 verlaten, omdat hij in [land] niet meer veilig was en omdat hij daar zijn christelijke geloof niet vrij kon belijden.
9. Tijdens het aanvullend gehoor van 17 februari 2016 is eiser (onder meer) verder bevraagd over zijn interesse voor het christendom, over het proces van zijn bekering en over zijn kennis over het geloof en de wijze waarop hij invulling aan zijn geloof geeft. Tijdens dit gehoor is ook verder ingegaan op eisers tatoeages, op de arrestaties in 2013 en 2014, de gestelde desertie en op de overgelegde rechtbankdocumenten.
10. Na de vernietiging van het eerdere besluit van 1 juni 2017 heeft verweerder eiser nogmaals een aanvullend gehoor afgenomen op 25 september 2019. Tijdens dit aanvullend gehoor is eiser gevraagd hoe hij zich verder heeft ontwikkeld in zijn geloof en wat er is veranderd na het eerdere aanvullend gehoor.
Bestreden besluit
11. Volgens verweerder bevat het asielrelaas van eiser, naast de geloofwaardig geachte identiteit, nationaliteit en herkomst, de volgende relevante elementen:
  • eiser is bekeerd tot het christendom en heeft christelijke tatoeages;
  • eiser is gedeserteerd uit het leger.
12. Verweerder heeft de aanvraag van eiser afgewezen als ongegrond op grond van artikel 31 van de Vw 2000. Zoals blijkt uit het bestreden besluit en het voornemen dat daarvan onderdeel uitmaakt heeft verweerder zich - op hoofdlijnen weergegeven - op het standpunt gesteld dat eisers bekering tot het christendom, gelet op het eerdere besluit van 1 juni 2017 dat in rechte is bevestigd én gezien de verklaringen die eiser nadien heeft afgelegd, niet geloofwaardig wordt geacht. Het hebben van tatoeages, meer in het bijzonder het hebben van een tatoeage met een christelijk kruis, maakt volgens verweerder niet dat er, enkel om die reden, een risico voor vervolging dan wel een reëel risico op ernstige schade bestaat.
De desertie, zijn arrestatie en de veroordelingen waarover eiser heeft verklaard, heeft verweerder als zodanig niet ongeloofwaardig geacht. Verweerder heeft er echter op gewezen dat, zoals eerder in de procedure al is overwogen, de daaraan door eiser ontleende vermoedens over wat hem bij terugkeer te wachten staat, niet aannemelijk zijn. Volgens verweerder heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat hij om die reden bij terugkeer nog problemen zal ondervinden die internationale bescherming rechtvaardigen. Verweerder heeft dan ook geconcludeerd dat eiser niet in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning asiel op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a en b, van de Vw 2000.
13. Eiser kan zich niet met het bestreden besluit verenigen en betoogt dat hij wel in aanmerking moet komen voor een verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a en b, van de Vw 2000. Volgens eiser heeft verweerder de door hem gestelde bekering ten onrechte ongeloofwaardig geacht en dit standpunt onvoldoende gemotiveerd. Daarnaast is eiser opgekomen tegen verweerders standpunt over de door hem gestelde risico’s bij terugkeer naar [land] , onder meer in relatie tot zijn christelijke tatoeages en zijn desertie.
14. Wat betreft de in het bestreden besluit vervatte weigering om eiser ambtshalve een verblijfsvergunning regulier op grond van artikel 8 van het EVRM te verlenen, concludeert de rechtbank dat dit onderdeel van het bestreden besluit geen beoordeling door de rechtbank behoeft. Eiser heeft namelijk ter zitting verklaard dat de in dit kader eerder ingeroepen relatie met zijn in Nederland verblijvende vriendin inmiddels is beëindigd.
15. De rechtbank overweegt als volgt.
Op grond van artikel 29, eerste lid, van de Vw 2000 kan een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, als bedoeld in artikel 28 van deze wet, worden verleend aan de vreemdeling:
die verdragsvluchteling is; of
die aannemelijk heeft gemaakt dat hij gegronde redenen heeft om aan te nemen dat hij bij uitzetting een reëel risico loopt op ernstige schade, bestaande uit:
1⁰ doodstraf of executie;
2⁰ folteringen, onmenselijke of vernederende behandelingen of bestraffingen; of
3⁰ ernstige en individuele bedreiging van het leven of de persoon van een burger als
gevolg van willekeurig geweld in het kader van een internationaal of binnenlands
gewapend conflict.
Op grond van artikel 31, eerste lid, van de Vw 2000 wordt een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 afgewezen als ongegrond in de zin van artikel 32, eerste lid, van de Procedurerichtlijn, indien de vreemdeling niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn aanvraag is gegrond op omstandigheden die, hetzij op zichzelf, hetzij in verband met andere feiten, een rechtsgrond voor verlening vormen.
Geloofwaardigheid bekering
16. Verweerder heeft het bestreden besluit in belangrijke mate gebaseerd op het eerdere besluit op eisers aanvraag dat dateert van 1 juni 2017. Bij dit besluit (en het voornemen dat daarvan onderdeel uitmaakt) heeft verweerder eisers verklaringen over zijn bekering tot het christendom (en zijn tatoeages) niet geloofwaardig geacht. Verweerder heeft erop gewezen dat hij een aantal elementen van belang acht bij de beoordeling of er sprake is van een geloofwaardige, oprechte bekering. Deze elementen zijn grofweg te onderscheiden in het proces van de bekering, de kennis over de inhoud van het geloof en de verklaringen over de kerkgang. Verweerder heeft erop gewezen dat dit toetsingskader eerder ook is bevestigd door de Afdeling in haar uitspraak van 24 mei 2013 (kenmerk 201109839/1, ECLI:NL:RVS:2013:CA0955).
Eiser is er volgens verweerder niet in geslaagd op al deze punten te overtuigen. Hij heeft eiser in het bijzonder tegengeworpen dat hij zijn motieven om te kiezen voor het christendom niet inzichtelijk heeft gemaakt en dat zijn verklaringen over het proces van bekering niet overtuigen. Volgens verweerder heeft eiser onvoldoende inzichtelijk gemaakt welk proces hij heeft doorlopen. Ook heeft eiser vragen over de Bijbel die hij, zoals hij stelt, in [land] zou hebben gelezen, erg algemeen en summier beantwoord. Aanvullende bevraging over eisers kennis over het christendom, over eisers kerkgang en over de manier waarop hij uiting geeft aan zijn geloof, heeft verweerder niet tot een andersluidend besluit gebracht. Dat geldt ook voor de stukken die eiser heeft overgelegd, waaronder het getuigschrift van zijn doop en zijn verwijzing naar de voorpagina van een krant en zijn Facebook-pagina.
17. Eiser voert op zichzelf terecht aan dat de Afdeling zowel het besluit van 1 juni 2017 als de uitspraak van de rechtbank, zittingsplaats Den Bosch van 23 april 2018, heeft vernietigd. Gezien de in hoger beroep aangevoerde grieven, bezien in samenhang met de desbetreffende uitspraak van de Afdeling, concludeert de rechtbank echter dat deze vernietiging geen betrekking heeft op het in het besluit van 1 juni 2017 vervatte (on)geloofwaardigheidsoordeel over eisers bekering en de uitspraak van de rechtbank op dit onderdeel. Eiser heeft namelijk in het hoger beroep in grief 1 aangevoerd dat
“de rechtbank [in de uitspraak van 23 april 2018] ten onrechte heeft overwogen dat verweerder voldoende kenbaar en inzichtelijk heeft gemotiveerd dat appellant geen aannemelijke en overtuigend verklaringen heeft afgelegd met betrekking tot zijn proces tot bekering en zijn motieven om zich te bekeren”. De Afdeling heeft over deze grief geoordeeld dat deze niet tot vernietiging van de aangevallen uitspraak kan leiden. De rechtbank concludeert dan ook dat verweerder het eerdere besluit van 1 juni 2017 en de uitspraak van de rechtbank Den Bosch, voor zover deze betrekking hebben op de ongeloofwaardigheid van eisers bekering, als uitgangspunt mede aan het bestreden besluit ten grondslag heeft kunnen leggen.
18. De verklaringen van eiser tijdens het aanvullend gehoor van 25 september 2019 over de intensivering, verdieping van zijn geloof, heeft verweerder onvoldoende geacht om te komen tot een andersluidend oordeel over de geloofwaardigheid van zijn bekering.
19. De rechtbank stelt voorop dat eiser de motieven voor zijn bekering en het proces van bekering tijdens het aanvullend gehoor, alsmede in de zienswijze en de gronden van beroep niet nader heeft toegelicht.
20. Tijdens het aanvullend gehoor van 25 september 2019 heeft eiser verklaard dat hij is doorgegaan met zijn geloof en denkt dat hij een beproeving heeft gehad, in die zin dat hij ontzettend veel moeilijke momenten heeft gehad, maar dat zijn geloof in de Heere en God hem heeft geholpen om staande te blijven en niet andere wegen, zoals die van criminaliteit en drugs te bewandelen. Hij heeft verder verklaard dat (onder anderen) hij, tijdens zijn doop die op 3 juli 2016 plaatshad, is gefotografeerd door een journalist en dat zijn foto nadien in de krant stond. Eiser heeft die foto’s op sociale media gezet. Hij heeft verder verklaard dat hij telefonisch doende is om zijn broertje in [land] te evangeliseren en dat hij ook zijn (toenmalige) vriendin [naam vriendin], die hij in Nederland heeft leren kennen, probeert te evangeliseren. Verder heeft hij verklaard dat hij sinds 2016 de Farsi-talige Rank kerk in Utrecht bezoekt en dat hij, in gevallen dat dit door overplaatsingen niet mogelijk is, ook andere kerken bezoekt. Naast het bijwonen van de kerkdiensten verricht hij werkzaamheden voor de kerk, zoals het klaarzetten van tafels en stoelen, het verzorgen van koffie en thee en het schoonmaken en opruimen van de zaal. Daarnaast heeft hij onder meer vragen beantwoord over de inhoud van de Bijbellessen die hij volgt, de manier waarop hij uiting geeft aan zijn geloof buiten kerkbezoek en Bijbelles om en over welke innerlijke verandering de bekering tot het christendom bij hem teweeg heeft gebracht.
21. De rechtbank is van oordeel dat verweerder in de verklaringen die eiser heeft afgelegd tijdens het aanvullend gehoor van 25 september 2019 niet ten onrechte geen aanleiding heeft gevonden om de door eiser gestelde bekering/verdieping van zijn geloof alsnog geloofwaardig te achten. Verweerder heeft er met juistheid op gewezen dat eisers doop op 3 juli 2016 en de omstandigheid dat foto’s van de doop in de Zelfkrant en op eisers Facebookpagina zijn geplaatst en dat eiser kerkdiensten bezoekt, reeds zijn betrokken in het eerdere besluit van 1 juni 2017 en dat dit niet heeft geleid tot een ander oordeel ten aanzien van de geloofwaardigheid van de bekering.
22. Wat betreft de Bijbellessen heeft verweerder van eiser mogen verlangen dat hij ten tijde van het aanvullend gehoor inzichtelijk zou kunnen maken wat hij tijdens de Bijbelstudie leert. Verweerder heeft daarbij in aanmerking mogen nemen dat eiser heeft verklaard dat hij gedurende 3 ½ jaar wekelijks aan de Bijbellessen deelneemt. Dat eiser, anders dan hem in het voornemen is tegengeworpen, tijdens het aanvullend gehoor wel degelijk een favoriete Bijbelpassage heeft genoemd, neemt dit volgens verweerder niet weg. In de zienswijze is hij niet met een nadere duiding of toelichting gekomen. Aan de eerst in beroep ingebrachte aanvullende verklaringen over de inhoud van de Bijbelessen heeft verweerder geen doorslaggevende betekenis hoeven toe te kennen.
23. Daarnaast heeft verweerder niet ten onrechte in aanmerking genomen dat de omstandigheid dat eiser sinds 2016 wekelijks kerkdiensten bijwoont ook in de eerdere besluitvorming is meegewogen. Dat hij tijdens het aanvullend gehoor heeft verklaard nog steeds kerkdiensten bij te wonen en dat hij daaraan heeft toegevoegd dat hij ook logistieke werkzaamheden verricht voor de kerk, heeft verweerder niet ten onrechte niet tot een andersluidend besluit gebracht. Verweerder heeft die werkzaamheden terecht niet aanmerkt als activiteiten die uiting geven aan de gestelde geloofsovertuiging. Eisers betoog dat hij niet naar de kerk gaat om daar klusjes te doen, maar dat de reden dat hij de kerkdiensten bijwoont samenhangt met zijn geloofsovertuiging en dat hij daarnaast meehelpt met allerlei klusjes daar niet geheel los van staat, heeft verweerder onvoldoende mogen achten om de gestelde geloofsovertuiging alsnog geloofwaardig te achten.
24. Ook heeft verweerder eiser mogen tegenwerpen dat hij er geen/onvoldoende blijk van heeft gegeven dat hij gedetailleerd kan verklaren over het evangeliseren van zijn broertje. Weliswaar heeft eiser zijn verklaringen op dit punt in de zienswijze aangevuld, maar verweerder heeft niet ten onrechte vraagtekens geplaatst bij de omstandigheid dat hij pas in de zienswijze met deze aanvullingen komt. Verweerder heeft niet ten onrechte van eiser verlangd dat hij hierover tijdens het aanvullend gehoor gedetailleerder had moeten verklaren. Daarbij heeft verweerder in aanmerking mogen nemen dat eiser zijn verklaringen op dit punt niet eerder heeft aangevuld, meer in het bijzonder bij de correcties en aanvullingen op het aanvullend gehoor, en ook voor dit niet eerder aanvullen van zijn verklaringen geen deugdelijke verklaring heeft gegeven. Verweerder heeft de alsnog ingediende aanvullende verklaringen ook niet ten onrechte oppervlakkig genoemd, onder meer omdat eiser enkel heeft verklaard dat hij zijn broer een film heeft toegestuurd, maar niet heeft vermeld welke film dat dan was.
25. Daarnaast heeft verweerder eiser tegengeworpen dat hij summier heeft verklaard over de innerlijke veranderingen die hij zou hebben ondergaan. In de zienswijze heeft eiser dat niet weersproken. In beroep weerspreekt eiser dit alsnog. Hij wijst erop dat hij heeft verteld dat het leven heel anders is, dat hij zich probeert aan te passen en de dingen die hij geleerd heeft toe te passen, zoals elke zondag naar de kerk gaan, proberen te vergeven, lief zijn voor anderen en proberen geen wraak te nemen, het goede voorbeeld te geven. Ter zitting heeft eisers gemachtigde in dit verband nog aangehaald dat eiser verklaard heeft dat God hem verschillende keren in zijn leven op de proef heeft willen stellen, over het voorzichtig zijn met verleidingen, over verleidingen die op zijn pad zijn geweest en dat God hem op het rechte pad heeft gehouden. Hij heeft een voorbeeld gegeven met betrekking tot het niet geaccepteerd worden in de stad. “Dan schud je je schoenen”, verklaarde eiser. Volgens eisers gemachtigde zegt iemand dat niet zomaar. Verweerder stelt zich niet ten onrechte op het standpunt dat eiser onvoldoende concreet is geweest over zijn persoonlijke verhaal, over wat het geloof met hem doet. Hij heeft niet concreet gemaakt wat hem christen maakt. De door eiser beschreven gedragsverandering kan zoals verweerder ter zitting niet ten onrechte heeft opgemerkt ook andere oorzaken hebben.
26. Gezien de overwegingen hiervoor, onder punt 21 t/m 25 van deze uitspraak, is er - anders dan eiser aanvoert - ook geen grond om te oordelen dat het bestreden besluit gezien Werkinstructie 2018/10 onvoldoende deugdelijk is gemotiveerd. Eiser heeft er in dit verband op gewezen dat hij verklaard heeft dat hij zijn geloof en geloofskennis heeft uitgebreid en deze verder heeft ontwikkeld. Uit de genoemde voorgaande overwegingen blijkt echter dat verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat eisers verklaringen over het volgen van Bijbelstudie, over zijn kerkgang, over zijn logistieke werkzaamheden en over het evangeliseren van zijn broertje en ex-vriendin weinig nieuws bevatten, dan wel te summier of oppervlakkig zijn. Daarnaast is eiser in de onderhavige procedure niet ingegaan op zijn motieven om, ondanks dat zijn gestelde bekering ongeloofwaardig is bevonden, tot voortzetting te komen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder dan ook, bezien in het licht van de genoemde werkinstructie én de door eiser aangevoerde gronden, voldoende gemotiveerd waarom de door eiser gestelde bekering tot het christendom niet geloofwaardig wordt geacht.
Risico’s bij terugkeer
27. Eiser voert aan dat de combinatie van zijn persoonlijke factoren maakt dat hij bij terugkeer naar [land] wel degelijk door de [nationaliteit] autoriteiten onderzocht zal worden. Alle factoren bij elkaar maken volgens eiser dat hij niet meer terug kan naar [land] vanwege een reëel risico op schending van artikel 3 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Volgens eiser zullen de [nationaliteit] autoriteiten gezien de publicatie van de foto van zijn doop in de Zelfkrant en de foto’s op zijn Facebookpagina op de hoogte zijn van zijn bekering. Ook door de aangifte van zijn vader is het aannemelijk dat de [nationaliteit] autoriteiten weten van zijn bekering. De [nationaliteit] autoriteiten zullen hem een bekering toedichten, of hem in ieder geval beschouwen als een persoon die zich volledig heeft afgewend van zijn (oorspronkelijke) geloof. Bovendien is er volgens eiser niet “slechts” sprake van een (toegedichte) bekering. Hij stond in [land] al in de negatieve belangstelling vanwege desertie en vanwege zijn christelijke tatoeages en zal dan ook zeker de aandacht van de [nationaliteit] autoriteiten hebben bij terugkeer. Ook zijn lange verblijfsduur in Nederland zal bij terugkeer naar [land] de aandacht op hem vestigen.
28. Eiser voert verder aan dat hij na zijn vertrek uit [land] meerdere nieuwe tatoeages heeft laten zetten. Hij heeft tatoeages op zijn (onder)armen, op zijn handen en op zijn rug. Tijdens het aanvullend gehoor heeft hij verklaard dat hij vijf kruizen op zijn lichaam heeft laten tatoeëren. Hoewel hij erkent dat het enkel hebben van tatoeages op zichzelf mogelijk geen problemen oplevert, wijst hij erop dat ook de doop en de foto’s daarvan in de Zelfkrant en op zijn Facebookpagina een rol spelen. Gezien de locatie van de tatoeages op zijn hand, onderarmen en rug is niet aannemelijk dat hij deze met kleding kan bedekken en na terugkeer onder alle omstandigheden bedekt kan houden. Hij verwijst naar de uitspraken van de Afdeling van 31 mei 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:1802), 24 september 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:3244) en 20 februari 2020 (ECLI:NL:RVS:2020:538) over christelijke tatoeages bij ( [nationaliteit] ) asielzoekers. Volgens eiser kan verweerder niet volstaan met de redenering dat hij zijn tatoeages moet bedekken. Hij wijst op de uitspraak van de Afdeling van 21 november 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:3941), waarin de Afdeling over de betekenis van een christelijke tatoeage heeft overwogen dat het er niet toe doet waar de tatoeage zich bevindt en dus ook niet of de tatoeage kan worden bedekt. Alleen al door zijn tatoeages is sprake van een gegronde vrees voor vluchtelingrechtelijke vervolging, dan wel een risico op een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM. Daarnaast voert hij aan dat de desertie nog steeds actueel is. Hij wijst hiertoe op de uitspraak van de rechtbank, zittingsplaats Den Bosch van 18 juni 2018. Hij is gedeserteerd en zal hierom bij terugkeer in [land] bestraft worden. Onder verwijzing naar de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 25 november 2020 voert hij aan dat hij zich bij terugkeer zal moeten verantwoorden voor de door verweerder geloofwaardig geachte desertie. Zijn christelijke en levensbeschouwelijke tatoeages zullen hierbij als extra verzwarende factor gelden. Volgens het ambtsbericht van maart 2019 worden christelijke tatoeages als onderdeel van de bewijslast gebruikt in verband met afvalligheid van de islam. De berichten en foto’s op sociale media vormen een extra verzwarende omstandigheid. Uit het ambtsbericht volgt volgens eiser ook dat indien het asielmotief bij de [nationaliteit] autoriteiten bekend is, dit bij terugkeer in [land] een rol kan spelen.
29. Verweerder stelt zich op het standpunt dat niet kan worden aangenomen dat eiser bij terugkeer in het land van herkomst om enigerlei reden de bijzondere aandacht van de autoriteiten of groeperingen waartegen de autoriteiten geen bescherming kunnen of willen bieden, heeft te verwachten. Wat betreft de foto’s van eisers doop in de Zelfkrant en de foto’s op zijn Facebookpagina heeft verweerder verwezen naar de uitspraak van de Afdeling van 26 januari 2016 (ECLI:NL:RVD:2016:262). Uit die uitspraak volgt weliswaar dat de [nationaliteit] autoriteiten communicatie via internet en critici van het regime in de gaten houden, zowel binnen als buiten [land] . Niet is echter gebleken dat de [nationaliteit] autoriteiten alle Iraniërs van wie informatie op het internet is te vinden in de gaten houden, of dat alle Iraniërs die terugkeren naar [land] bij aankomst worden onderzocht. Eiser moet daarom met persoonlijke feiten en omstandigheden aannemelijk maken dat hij in de negatieve belangstelling van de [nationaliteit] autoriteiten staat. Zoals de rechtbank, zittingsplaats Den Bosch, heeft bevestigd in de eerdere uitspraak van 23 april 2018 (NL17.3874) is eiser daarin niet geslaagd. De rechtbank heeft in die uitspraak geoordeeld dat verweerder over de Facebookpagina niet ten onrechte het standpunt heeft ingenomen dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat de [nationaliteit] autoriteiten op de hoogte zijn van de daarop geplaatste geloofsuitingen en dat gezien de eerder genoemde uitspraak van de Afdeling van 26 januari 2016 van eiser kan worden gevergd dat hij zijn Facebookpagina voor vertrek naar [land] verwijdert, en verwijderd houdt, omdat de gestelde bekering tot het christendom ongeloofwaardig is. Eiser heeft volgens verweerder ook nadien niet onderbouwd dat de [nationaliteit] autoriteiten kennis hebben genomen van de Zelfkrant met eisers foto op de voorpagina, dan wel van zijn Facebookpagina. Tijdens het aanvullend gehoor van 25 september 2019 (pag.9) is eiser gevraagd naar concrete aanwijzingen dat de [nationaliteit] autoriteiten hem zoeken vanwege zijn foto op deze krant. Eisers verklaring dat zijn vader hem heeft aangegeven bij de autoriteiten, heeft verweerder onvoldoende geacht om aan te nemen dat de [nationaliteit] autoriteiten wegens eisers foto op de Zelfkrant en/of de inhoud van zijn Facebookpagina naar eiser, als (toegedicht) bekeerling, dan wel als geloofsafvallige, op zoek zouden zijn.
30. Verweerder wijst er verder op dat over eisers desertie, zijn arrestatie en de veroordelingen, eerder in de procedure al is overwogen dat de daaraan door eiser ontleende vermoedens over wat hem bij terugkeer te wachten staat, niet aannemelijk zijn. Met de twee in de vorige procedure overgelegde uitspraken van de militaire rechtbank heeft eiser weliswaar aangetoond dat hij in [land] twee keer is beboet, maar uit die uitspraken blijkt volgens verweerder niet dat hij hierdoor bij terugkeer problemen zal ondervinden die internationale bescherming rechtvaardigen. In de uitspraak van 23 april 2018 heeft de rechtbank, zittingsplaats Den Bosch, over de overgelegde uitspraken overwogen dat uit de vertaling van de door eiser overgelegde uitspraak van 10 november 2013 van de militaire rechtbank wel volgt dat eiser een boete opgelegd heeft gekregen, maar dat niet duidelijk is waarvoor. Uit de vertaling van de door eiser overgelegde uitspraak van 23 augustus 2014 van de militaire rechtbank volgt dat die boete is opgelegd vanwege eisers desertie. Volgens verweerder is echter geenszins gebleken dat dit nu nog gevolgen voor eiser heeft, omdat beide zaken zijn afgesloten. Daarnaast heeft verweerder in aanmerking genomen dat eiser na zijn tweede arrestatie in 2014 nog een jaar in [land] heeft verbleven, weliswaar bij een vriend maar hij ging nog naar zijn ouderlijk huis, wat twijfel wekt over de gestelde vrees. Eiser heeft dan ook volgens verweerder niet aannemelijk gemaakt dat hij bij terugkeer nog problemen als in de zin van het Vluchtelingenverdrag dan wel artikel 3 van het EVRM zal ondervinden als gevolg van het feit dat hij zich heeft onttrokken aan de vervulling van zijn plicht als militair.
31. Zoals in het verweerschrift is verduidelijkt gaat verweerder er in beginsel vanuit dat het hebben van een tatoeage van een christelijk kruis of een ander niet islamitisch religieus symbool niet maakt dat er enkel om die reden een risico bestaat op vervolging of ernstige schade in de zin van artikel 3 van het EVRM bij terugkeer naar [land] . In actuele informatie uit openbare bronnen ziet verweerder geen aanknopingspunten om dit risico aan te nemen. In het bestreden besluit heeft verweerder op dit punt verwezen naar het Algemeen Ambtsbericht [land] van maart 2019 (p.32). Evenmin is verweerder gebleken dat, zoals eiser stelt, het hebben van een tatoeage een strafverzwarende omstandigheid is in andere strafrechtelijke procedures. Verweerder is ook niet gebleken dat het taboe dat in [land] rust op tatoeages, maakt dat personen met tatoeages vanuit de zijde van de bevolking hebben te vrezen voor vervolging of ernstige schade, dan wel dat een persoon met een tatoeage met discriminatie te maken krijgt waardoor hij zo ernstig wordt beperkt in de bestaansmogelijkheden dat hij onmogelijk op maatschappelijk en sociaalgebied kan functioneren. Daarbij moet volgens verweerder in aanmerking worden genomen dat er een onderscheid is tussen maatschappelijke afkeuring in het algemeen en de situatie waarin een dergelijke afkeuring daadwerkelijk leidt tot ernstige schade. Het voorgaande neemt echter volgens verweerder niet weg dat het wijselijk wordt geacht om een christelijke tatoeage onder bepaalde omstandigheden en afhankelijk van de setting bedekt te houden, bijvoorbeeld bij een bezoek aan een islamitisch gebedshuis of een islamitische bijeenkomst of feestdag. Dat onder bepaalde omstandigheden beter voorzichtigheid kan worden betracht ter voorkoming van bepaalde (negatieve) reacties, doet volgens verweerder geen afbreuk aan het standpunt dat op zichzelf een vreemdeling niet heeft te vrezen voor vervolging of ernstige schade is [land] vanwege het hebben van een christelijke tatoeage. Volgens verweerder mag van eiser worden verwacht dat hij op een moment dat hij door de autoriteiten over zijn tatoeages wordt bevraagd, kan verklaren waarom hij ervoor heeft gekozen dergelijke tatoeages te laten zetten. Verweerder heeft daarbij benadrukt dat eisers bekering ongeloofwaardig is geacht en de tatoeages derhalve niet zijn geplaatst uit hoofde van een geloofsovertuiging en dat eiser geenszins heeft kunnen aantonen dat hij onder de aandacht van de [nationaliteit] autoriteiten staat. Verweerder heeft ook in aanmerking genomen dat uit de vorige procedure al is gebleken dat eiser in het verleden in contact is geweest met de [nationaliteit] autoriteiten, dat die autoriteiten destijds kennis droegen van zijn tatoeages en dat eiser (op dit punt), zoals hij heeft erkend, door de militaire rechtbank is vrijgesproken. Eisers betoog dat hij hiermee nu niet meer weg zal kunnen komen bij terugkeer naar [land] , omdat er veel meer tatoeages zijn bijgekomen en hij inmiddels vijf jaar in het Westen heeft verbleven, is volgens verweerder een niet onderbouwd vermoeden waarmee niet aannemelijk gemaakt is dat dergelijke tatoeages nu wel tot problemen zullen leiden.
32. Ook voor het overige heeft eiser volgens verweerder niet aannemelijk gemaakt dat hij bij terugkeer in de negatieve aandacht van de [nationaliteit] autoriteiten staat. Eisers verklaring dat de [nationaliteit] autoriteiten op de hoogte zouden zijn van zijn asielaanvraag en zijn activiteiten in Nederland en dat hij daardoor bij terugkeer te vrezen zou hebben voor een behandeling als in artikel 3 van het EVRM heeft verweerder onder verwijzing naar hetgeen hierover eerder in de procedure is overwogen, niet gevolgd. Het gestelde dat eiser vanwege de problemen met zijn familie bij terugkeer te vrezen zou hebben voor een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM heeft verweerder niet geloofwaardig geacht.
33. Ter zitting heeft verweerder aan zijn standpunt toegevoegd dat uit het Algemeen Ambtsbericht 2021 inzake [land] geen ander beeld naar voren dan uit het ambtsbericht uit 2019. In het verweerschrift heeft verweerder ter ondersteuning van zijn standpunt gewezen op informatie Country Information report [land] van 14 april 2020 van het Australische Department of Foreign Affairs and Trade (DFAT).
34. De rechtbank overweegt dat het Algemeen Ambtsbericht inzake [land] van maart 2019 (p.32) over het hebben van tatoeages het volgende vermeldt:
“Tatoeages
Hoewel er traditioneel gezien een taboe rust op tatoeages komt het zeker voor in [land] . Er is geen wet die het hebben van een tatoeage expliciet verbiedt of dat als haram classificeert, maar er zijn wel artikelen die zodanig geïnterpreteerd kunnen worden dat ze ook van toepassing kunnen zijn op tatoeages, zoals artikel 638196 van het wetboek van strafrecht. Bronnen konden niet bevestigen of dit artikel ooit daadwerkelijk is toegepast in relatie tot een – al dan niet christelijke - tatoeage. Een christelijke tatoeage zou gebruikt kunnen worden als onderdeel van de bewijslast in verband met afvalligheid van de islam.197 Ongevraagd stelden twee bronnen dat iemand die een zichtbare christelijke tatoeage laat zetten, hiermee bewust op wil vallen of dit wil gebruiken als ondersteuning van zijn asielclaim. Een – al dan niet bekeerde – christen zou niet op die manier op willen vallen of zichzelf onnodig onder de aandacht van de autoriteiten willen brengen.198 Als nuancering voegde één van deze bronnen hieraan toe dat een zichtbare christelijke tatoeage geen problemen op zal leveren als iemand vanwege een verkeersovertreding in aanraking komt met de verkeerspolitie, tenzij het uitloopt op een ruzie waarbij de (vermeende) overtreder
de politieagent beledigt.199”
35. Het Algemeen Ambtsbericht [land] van februari 2021 (p.85) vermeldt het volgende:
“Indien bekeerlingen hun nieuwe geloof al te openlijk uitdragen, kunnen zij in de
verhoogde aandacht van de autoriteiten komen te staan. Het kan daarbij bijvoorbeeld gaan om uitlatingen op de sociale media, om uitlatingen die geïnterpreteerd kunnen worden als kritiek op de islam, om evangeliseren, om het uitgeven en bezitten van Perzischtalige christelijke lectuur, om het preken in het Perzisch of om het dragen van een kruisje aan een halsketting. Dit kan resulteren in een waarschuwing, arrestatie, ondervragingen, detentie, zweepslagen of een interne ballingschap (zie ook paragraaf 3.2.2.1).624 Daarnaast kan dit resulteren in problemen op school of op het werk. Zo schorste de Azad universiteit in [nationaliteit] op 21 december 2019 een bekeerlinge zonder opgave van reden.625 Het is niet bekend of in de verslagperiode iemand vanwege het hebben van een christelijke tatoeage
strafrechtelijk is vervolgd, bijvoorbeeld vanwege vermeende afvalligheid.626”
36. De in het verweerschrift aangehaalde passage uit het Country Information report [land] van 14 april 2020 van het Australische DFAT luidt als volgt.
“Tattoos and People with ‘Western’ Appearance
3.136 International and domestic observers agree that men are subject to less strict controls on personal appearance than women. DFAT is aware that some men have claimed to have been harassed or discriminated against on the basis of their appearance — for example, for having ‘Western-style’ hairstyles (including through use of hair gel) or clothing styles (including long hair and ripped jeans), visible tattoos or visible hair removal (such as plucked or waxed eyebrows). Notwithstanding such reports, it is common to see young men
fitting all of these descriptions on Iranian streets, particularly in larger cities such as Tehran. Tattoos are increasingly popular among young Iranians. Young men with visible tattoos are common in Tehran. DFAT saw some men with tattoos covering nearly the entire length of their arms (‘sleeve tattoos’).
(…)
DFAT assesses that the restrictions the dress codes place on men do not amount to discrimination. DFAT is not aware of the authorities targeting people on the basis of a ‘Western’ appearance or for having visible tattoos. While such appearances may be frowned upon by more conservative Iranians, DFAT assesses that people of ‘Western’ appearance, including people with visible tattoos, face a low risk of official and societal discrimination.
Conditions for Returnees
5.29
Authorities pay little attention to failed asylum seekers on their return to [land] . Iranians have left the country in large numbers since the 1979 revolution, and authorities accept that many will seek to live and work overseas for economic reasons. Those who return on a laissez-passer are questioned by the Immigration Police at Imam Khomeini International Airport in Tehran about the circumstances of their departure and why they are traveling on a laissez-passer. Questioning usually takes between 30 minutes and one hour, but may take longer where the returnee is considered evasive in their answers and/or immigration authorities suspect a criminal history on the part of the returnee.
Arrest and mistreatment are not common during this process. A well-placed source was not aware of voluntary returnees being prosecuted for criticizing the Islamic Republic, converting to Christianity or proselytising while abroad on their return to [land] . As far as DFAT is aware, the authorities do not check the social media accounts of Iranians returning from abroad.
5.3
International observers report that Iranian authorities have little interest in prosecuting failed asylum seekers for activities conducted outside [land] , including in relation to protection claims. This includes posting social media comments critical of the government (heavy Internet filtering means most Iranians will never see them), protesting outside an Iranian diplomatic mission, converting to Christianity or engaging in LGBTI activities. In such cases, the risk profile for the individual will be the same as for any other person in [land]
within that category. Those with an existing high profile may face a higher risk of coming to official attention on return to [land] , particularly political activists. The treatment of returnees, including failed asylum seekers, depends on the returnees’ profile before departing [land] and their actions on return. According to local sources, the greatest challenge facing failed asylum seekers on return is reintegrating economically and finding meaningful employment.
5.31
DFAT assesses that, unless they were the subject of adverse official attention prior to departing [land] (e.g. for their political activism), returnees are unlikely to attract attention from the authorities, and face a low risk of monitoring, mistreatment or other forms of official discrimination.
37. De rechtbank overweegt dat, zoals verweerder ter zitting heeft erkend, de bij het verweerschrift ingeroepen informatie van DFAT betrekking heeft op tatoeages in het algemeen en niet specifiek op christelijke tatoeages. In zoverre kan die informatie dan ook niet dienen ter ondersteuning van de informatie over het hebben van christelijke tatoeages, zoals die naar voren komt uit de eerder aangehaalde ambtsberichten inzake [land] . De uitspraak van 20 februari 2020 van het Britse Upper Tribunal (PS (Christianity-risk) [land] CG [2020] UKUT 00046 (IAC)) geeft bovendien een genuanceerder beeld van de bij terugkeer te verwachten behandeling. Het Upper Tribunal overweegt:
“Decision-makers must nevertheless consider the possible risks arising at the ‘pinch point’ of arrival:
i.
All returning failed asylum seekers are subject to questioning on arrival, and this
will include questions about why they claimed asylum;
A returnee who divulges that he claimed to be a Christian is reasonably likely to be transferred for further questioning;
The returnee can be expected to sign an undertaking renouncing his claimed Christianity. The questioning will therefore in general be short and will not entail a real risk of ill-treatment;
iv) If there are any reasons why the detention becomes prolonged, the risk of ill-treatment will correspondingly rise. Factors that could result in prolonged detention must be determined on a case by case basis. They could include but are not limited to:
a.
a) Previous adverse contact with the Iranian security services;
b) Connection to persons of interest to the Iranian authorities;
c) Attendance at a church with perceived connection to Iranian house churches;
d) Overt social media content indicating that the individual concerned has actively promoted Christianity.45 The App.”
38. Ofschoon de rechtbank van oordeel is dat verweerder op goede gronden van mening is dat eiser ten tijde van zijn vertrek uit [land] niet meer in de negatieve belangstelling stond van de [nationaliteit] autoriteiten vanwege zijn eerdere desertie of dienstplichtontduiking dan wel vanwege de (christelijke) tatoeages die hij toen had, nu die zaken waren afgesloten, en in dat licht bezien niet ten onrechte evenmin aannemelijk heeft geacht dat de vader van eiser zijn eigen zoon zou hebben willen aangeven bij de militaire politie, betekent dit niet dat vast staat dat eiser bij terugkeer naar [land] geen risico’s loopt. Eiser heeft weliswaar niet aannemelijk gemaakt, zoals ook is overwogen in de uitspraak van 23 april 2018, dat de [nationaliteit] autoriteiten op de hoogte zijn van zijn activiteiten in Nederland, maar zal zeer waarschijnlijk op de luchthaven van [nationaliteit] ondervraagd worden omdat hij moet terugkeren op een laissez-passer. In dat verband acht de rechtbank verder relevant, verwijzend naar punt iv) van voornoemde uitspraak van het Upper Tribunal, dat eiser een strafblad heeft wegens desertie of dienstplichtontduiking, dat hij (zichtbare) tatoeages heeft die deels herkend zullen worden als christelijke symbolen en dat hij, zoals hij verklaard heeft, in het verleden flink aan de tand is gevoeld over zijn geloof en zijn betrokkenheid bij huiskerken. Nu gezien de hiervoor aangehaalde passage uit het ambtsbericht van februari 2021 het dragen van een kruisje aan een halsketting al kan leiden tot verhoogde belangstelling van de [nationaliteit] autoriteiten, kan niet worden uitgesloten dat de christelijke tatoeages van eiser wanneer zij ontdekt worden, in combinatie met zijn strafblad en zijn langdurige afwezigheid uit [land] , tot problemen zullen leiden. Hierbij kan ook niet voorbij worden gegaan aan het feit dat verweerder het zelf wijselijk acht een christelijke tatoeage onder bepaalde omstandigheden en afhankelijk van de setting bedekt te houden.
De rechtbank concludeert dan ook dat verweerder met de verwijzing naar informatie uit de door verweerder aangehaalde openbare bronnen onvoldoende heeft gemotiveerd waarom eisers vermoedens over wat hem bij terugkeer naar [land] te wachten staat, niet aannemelijk zijn. Ook heeft verweerder onvoldoende gemotiveerd waarom de door eiser ingeroepen combinatie van zijn persoonlijke factoren niet zou maken dat er bij terugkeer naar [land] door de [nationaliteit] autoriteiten onderzoek naar hem zal worden gedaan.
39. Op grond van bovenstaande overwegingen komt de rechtbank tot de conclusie dat het bestreden besluit onvoldoende deugdelijk is gemotiveerd. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit. De rechtbank ziet geen aanleiding om zelf in de zaak te voorzien, omdat het aan verweerder is om opnieuw te bezien en duidelijk te maken hoe hij het door eiser ingeroepen samenstel van factoren beoordeelt in het licht van de huidige veiligheidssituatie in [land] . De rechtbank ziet evenmin aanleiding om een bestuurlijke lus toe te passen, omdat dat naar het zich laat aanzien geen doelmatige en efficiënte afdoeningswijze zou inhouden. Verweerder zal daarom een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van zes weken.
40. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bestaat aanleiding voor een proceskostenveroordeling. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.068,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 534,-- en een wegingsfactor 1). Van andere voor vergoeding in aanmerking komende kosten is niet gebleken.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op de aanvraag van eiser met inachtneming van deze uitspraak;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van €1.068,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N.J.J. Derks-Voncken, voorzitter, en mr. M.M.L. Goofers en mr. A.A.M.J. Smulders, leden, in aanwezigheid van mr. E.M.J. Clermonts, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op: 17 juni 2021
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na de dag van bekendmaking.