In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 21 juni 2021 uitspraak gedaan over de afwijzing van een aanvraag voor een Nederlands paspoort door eiseres, die haar Nederlanderschap op 1 januari 1995 van rechtswege had verloren. De rechtbank heeft de feiten en het procesverloop uiteengezet, waarbij verweerder, de minister van Buitenlandse Zaken, de aanvraag niet in behandeling nam op basis van artikel 15 van de Rijkswet op het Nederlanderschap (RWN). Eiseres, geboren in Zuid-Afrika, had bij haar geboorte het Nederlanderschap verkregen, maar verloor dit door haar langdurig verblijf in het buitenland en het niet tijdig aanvragen van de herkrijging van het Nederlanderschap.
De rechtbank heeft de evenredigheid van het verlies van het Nederlanderschap beoordeeld in het licht van het Europese recht, met inachtneming van het Tjebbes-arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie. Eiseres voerde aan dat het verlies van haar Nederlanderschap onevenredige gevolgen had voor haar rechten als EU-burger, maar de rechtbank oordeelde dat verweerder terecht had geconcludeerd dat het verlies niet onevenredig was. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres niet substantieel gebruik maakte van haar rechten als EU-burger ten tijde van het verlies van haar Nederlanderschap en dat de gevolgen van het verlies niet in strijd waren met het evenredigheidsbeginsel.
De rechtbank verklaarde het beroep tegen het bestreden besluit 1 niet-ontvankelijk en het beroep tegen het bestreden besluit 2 ongegrond. De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheid van Nederlanders in het buitenland om zich te laten voorlichten over de gevolgen van het verlies van het Nederlanderschap en de toepassing van de RWN.