ECLI:NL:RBDHA:2019:4614

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 februari 2019
Publicatiedatum
8 mei 2019
Zaaknummer
NL19.1206
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Dublinverordening en meerderjarigheid in asielaanvraag; onzorgvuldige besluitvorming van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 20 februari 2019 uitspraak gedaan in een geschil tussen de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid en een Eritrese asielzoeker. De eiser had op 26 april 2018 in Nederland een asielaanvraag ingediend, maar de Staatssecretaris weigerde deze in behandeling te nemen op grond van de Dublinverordening, omdat Italië verantwoordelijk zou zijn voor de behandeling van de aanvraag. De rechtbank heeft de zaak beoordeeld naar aanleiding van het bestreden besluit van 17 januari 2019, waarin de Staatssecretaris de aanvraag niet in behandeling nam omdat Italië de verantwoordelijkheid had erkend.

De kern van het geschil betrof de meerderjarigheid van de eiser. De Staatssecretaris had zich gebaseerd op een registratie in Italië die aangaf dat de eiser meerderjarig was, maar de rechtbank oordeelde dat de Staatssecretaris onvoldoende had gemotiveerd waarom deze registratie leidend was. De rechtbank merkte op dat er meerdere geboortedata waren geregistreerd en dat de Staatssecretaris niet had onderbouwd waarom de keuze voor de geboortedatum die de meerderjarigheid bevestigde, niet was gemotiveerd. De rechtbank concludeerde dat de besluitvorming onzorgvuldig was en dat de Staatssecretaris niet had voldaan aan de zorgvuldigheidseisen die gelden bij de beoordeling van asielaanvragen.

De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en droeg de Staatssecretaris op om een nieuw besluit te nemen, waarbij de eerdere uitspraak in acht moest worden genomen. Tevens werd de Staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van de eiser tot een bedrag van € 1.024,-. Deze uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldige besluitvorming en de noodzaak voor de overheid om transparant te zijn in de onderbouwing van beslissingen die de rechten van asielzoekers raken.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: NL19.1206

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], geboren op [geboortedag] 2000, van Eritrese nationaliteit, eiser
(gemachtigde: mr. M.M.G. Helgers-Crompvoets),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. D. Berben).

Procesverloop

Bij besluit van 17 januari 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser van 26 april 2018 tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op de grond dat Italië verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld en tevens de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen. Het verzoek is bij de rechtbank geregistreerd onder zaaknummer NL19.1207.
Het onderzoek ter zitting heeft, tezamen met de behandeling van de voorlopige voorziening (NL19.1207), plaatsgevonden op 19 februari 2019. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Op grond van artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) wordt een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van die wet niet in behandeling genomen, indien op grond van de Verordening (EU) 604/2013 (Dublinverordening) is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag.
2. Eiser heeft op 26 april 2018 in Nederland een asielaanvraag ingediend. Uit Eurodac is gebleken dat eiser op 28 januari 2018 de buitengrens van de lidstaten op illegale wijze heeft overschreden via Italië. Gelet hierop heeft verweerder de Italiaanse autoriteiten op 22 juni 2018 verzocht eiser over te nemen op grond van artikel 13, eerste lid, van de Dublinverordening. De Italiaanse autoriteiten hebben hier niet tijdig op gereageerd, zodat Italië op grond van artikel 22, zevende lid, van de Dublinverordening wordt geacht te hebben ingestemd met de overname van eiser. De Italiaanse autoriteiten hebben voorts op 30 augustus 2018 aangegeven expliciet in te stemmen met het verzoek om overname. Dit betekent dat Italië in beginsel verantwoordelijk is voor de behandeling van eisers asielaanvraag. Verweerder heeft de asielaanvraag van eiser bij het bestreden besluit dan ook niet in behandeling genomen op grond van artikel 30, eerste lid, van de Vw 2000.
3. Kern van dit geschil is of verweerder op grond van gegevens uit Italië kan uitgaan van de meerderjarigheid van eiser. De rechtbank overweegt als volgt.
4. Op 16 mei 2018 heeft verweerder op grond van artikel 34 van de Dublinverordening de volgende vragen aan de Italiaanse autoriteiten voorgelegd:
“Which personal details were registered in Italy for the person concerned? How were these personal details substantiated? Did the person concerned submit any documents in Italy? Did an age testing take place? Are there any
family members, relatives or siblings present in Italy? Did Italy grant a residence permit or any other kind of permit to the person concerned? Thanks in advance for your cooperation and your efforts.”.
Bij schrijven van 15 juni 2018 hebben de Italiaanse autoriteiten de naam van eiser met geboortedatum zoals verweerder die aanhoudt en drie aliassen met twee verschillende geboortedata vermeld en de vragen van verweerder als volgt beantwoord:
“Following your request concerning the above named person, this is to inform you, that:
He was photofingerprinted for illegal entry under the first abovementioned alias and for identifications under the other ones.”
5. De rechtbank heeft ter zitting verweerder voorgehouden dat de Italiaanse autoriteiten de vragen van verweerder niet volledig hebben beantwoord. Verweerder heeft niet alleen gevraagd naar welke persoonlijke gegevens zijn geregistreerd, maar ook hoe deze gegevens zijn onderbouwd, of eiser in Italië documenten heeft overgelegd en of er een leeftijdsonderzoek heeft plaatsgevonden. Verweerder heeft bovendien gevraagd of er zich familieleden van eiser in Italië bevinden. Op al deze vragen zijn de Italiaanse autoriteiten niet ingegaan. De rechtbank vermag niet in te zien waarom verweerder deze vragen stelt als hij de beantwoording van deze vragen niet relevant acht. Door vragen te stellen over hoe de registratie tot stand is gekomen handelt verweerder naar het oordeel van de rechtbank zeer zorgvuldig. Niet goed valt in te zien waarom verweerder, als deze vragen onbeantwoord blijven, zich niet nogmaals tot de Italiaanse autoriteiten wendt om de gevraagde informatie alsnog te verkrijgen. Verweerder stelt zich weliswaar terecht op het standpunt dat hij in beginsel mag uitgaan van de registratie in een andere lidstaat en ook dat de wijze van registratie in de andere lidstaat op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen. In het onderhavige geval hebben de Italiaanse autoriteiten echter aangegeven dat eiser onder meerdere geboortedata is geregistreerd. Juist in dit geval zijn de vragen van verweerder die zien op welke wijze deze gegevens zijn onderbouwd, of eiser documenten heeft overgelegd en of er een leeftijdsonderzoek heeft plaatsgevonden relevant. Verweerder stelt zich thans immers op het standpunt dat in Italië meerdere geboortedata zijn geregistreerd omdat eiser wisselend heeft verklaard over zijn geboortedatum. De rechtbank overweegt dat verweerder dit standpunt niet heeft onderbouwd. Uit het dossier blijkt niet welke verklaringen eiser in Italië heeft afgelegd.
6. Verweerder heeft op vragen van de rechtbank over de eerst genoemde naam met geboortedatum in dit schrijven van de Italiaanse autoriteiten aangegeven dat dit de vermelding is van de gegevens die eiser in Nederland heeft opgegeven. Verweerder heeft hierbij verwezen naar de uitspraak van de Afdeling van 14 november 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:3743) waarin ten aanzien van de registratie in Italië en het verzoek ingevolge artikel 34 van de Dublinverordening het volgende is overwogen:
“5.1 Niet is betwist dat de in Italië geregistreerde gegevens op de vreemdeling zien. Gelet op voormelde informatie van de Italiaanse autoriteiten en gezien de toelichting van de staatssecretaris dat in de eerste regel van de reactie van de Italiaanse autoriteiten de in het informatieverzoek aan de Italiaanse autoriteiten verstrekte gegevens staan waarmee de vreemdeling bekend is bij de Nederlandse autoriteiten, is de staatssecretaris terecht ervan uitgegaan dat de vreemdeling in Italië uitsluitend is geregistreerd onder het alias [naam], geboren op [1999] en met de Eritrese nationaliteit en niet tevens als [de vreemdeling], geboren op [2000] en met de Eritrese nationaliteit zoals hij in Nederland bekend staat. De staatssecretaris is daarom terecht ervan uitgegaan dat de vreemdeling in Italië uitsluitend met de geboortedatum van [1999] is geregistreerd. De rechtbank heeft dit niet onderkend.”
7. De rechtbank overweegt dat de hoogste rechter in Nederland hiermee deze uitleg van verweerder over hoe de informatie van de Italiaanse autoriteiten op dit punt moet worden gelezen goed heeft bevonden. De rechtbank zal deze uitleg van verweerder in de onderhavige zaak ook accepteren maar stelt hierbij wel vast dat het zorgvuldiger zou zijn geweest als deze uitleg in het voornemen en het besluit zou zijn opgenomen. Nu vermeldt het besluit enkel de aliassen die Italië van eiser heeft geregistreerd en is niet gemotiveerd waarom het schrijven van de Italiaanse autoriteiten niet integraal is overgenomen.
8. De rechtbank stelt vast dat Italië drie aliassen van eiser heeft geregistreerd met twee verschillende geboortedata te weten [geboortedag] /2001 en [geboortedag] /2000. Eiser is op 25 april 2018 in Nederland aangekomen en heeft op 26 april 2018 asiel gevraagd. Het bestreden besluit is genomen op 17 januari 2019. Verweerder heeft in dit besluit het tweede door Italië vermelde alias als uitgangspunt genomen bij het beoordelen van onder meer de vraag of eiser minder- of meerderjarig is. Verweerder heeft geen enkele uitleg gegeven waarom de geboortedatum van het tweede alias is overgenomen en niet de geboortedatum van het eerste alias. Dit bevreemdt mede omdat is vermeld dat de eerste alias is geregistreerd bij illegale inreis. Dit is dus niet alleen in tijd de eerste registratie maar is ook de registratie van de omstandigheid, te weten de illegale inreis, op grond waarvan verweerder een claimverzoek heeft gedaan en op grond waarvan Italië in beginsel verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag van eiser.
Indien de geboortedatum van het eerste alias, te weten [geboortedag] 2001 als uitgangspunt zou gelden zou eiser op [geboortedag] 2019 meerderjarig zijn geworden. Dat brengt met zich mee dat eiser dan ten tijde van zijn inreis en ten tijde van zijn asielaanvraag in Nederland minderjarig zou zijn geweest. Verweerder heeft aangegeven dat eiser in dat geval dan ten tijde van het bestreden besluit meerderjarig zou zijn.
De rechtbank stelt vast dat het tijdsverloop tussen de aanvraag en het bestreden besluit aanzienlijk is en betrekt hierbij dat op 23 augustus 2018 al een claimakkoord tot stand is gekomen. Weliswaar is eenmaal om uitstel voor het indienen van de zienswijze verzocht maar desondanks kan het tijdsverloop tussen aanvraag en besluit eiser bezwaarlijk worden verweten. Het komt de rechtbank hierbij onwaarschijnlijk voor dat indien verweerder naar aanleiding van het schrijven van de Italiaanse autoriteiten van 15 juni 2018 de door Italië als eerste geregistreerde datum had aangenomen een besluit in deze procedure pas op 19 januari 2019 zou zijn genomen. Veel meer ligt in de rede dat aanstonds zou zijn medegedeeld dat eiser in de nationale procedure zou zijn opgenomen en er geen claim voor overname zou zijn gelegd.
Bij het tweede alias is als geboortedatum [geboortedag] 2000 genoteerd. Indien deze geboortedatum als uitgangspunt wordt genomen zou eiser ten tijde van zijn inreis, aanvraag, en besluit als meerderjarige hebben te gelden.
9. Zoals hiervoor overwogen heeft verweerder niet gemotiveerd waarom niet de eerste registratie van de geboortedatum is overgenomen. Nu verweerder onder verwijzing naar het interstatelijk vertrouwensbeginsel zich op het standpunt stelt dat hij er van uit mag gaan dat de registratie in Italië zorgvuldig tot stand is gekomen betekent dat het niet overnemen van deze registratie een nadere motivering behoeft. Hierbij betrekt de rechtbank, zoals hiervoor overwogen, dat verweerder vragen over de totstandkoming van de registratie aan de Italiaanse autoriteiten heeft gesteld en niet nader heeft gehandeld toen deze vragen niet werden beantwoord.
Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat een nadere motivering van de keuze om uit te gaan van de alias waaruit zou blijken dat eiser meerderjarig was ten tijde van de inreis en aanvraag in Nederland niet nodig is gelet op de vaste jurisprudentie van de Afdeling met betrekking tot leeftijdsregistratie.
De rechtbank overweegt dienaangaande als volgt.
Uit vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling), onder meer de uitspraken van 17 januari 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:134), 20 maart 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:780), 29 maart 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:881), 30 mei 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:1454) en van 14 juli 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:1911), volgt dat informatie uit één andere lidstaat waaruit blijkt dat de vreemdeling meerderjarig is, volstaat om de vreemdeling ook in Nederland meerderjarig te verklaren mits in Nederland geen authentieke, identificerende documenten zijn overgelegd.
Met eiser en anders dan verweerder overweegt de rechtbank dat deze jurisprudentie van toepassing is in situaties waarin registraties in andere lidstaten hebben plaatsgevonden en waarbij een andere lidstaat eiser als meerderjarig heeft geregistreerd. In het onderhavige geval heeft één lidstaat eiser zowel als minderjarig als als meerderjarig geregistreerd. Italië heeft hierbij vermeld dat de geboortedatum [geboortedag] 2001 is geregistreerd toen eiser illegaal Italië inreisde. Bij het identificeren is zowel de geboortedatum [geboortedag] 2001 als [geboortedag] 2001 geregistreerd.
Uit de uitspraken van de Afdeling van 9 augustus 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:2159), 15 augustus 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:2219) en 11 februari 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:392) volgt dat verweerder er, gelet op het interstatelijk vertrouwensbeginsel, in beginsel van uit mag gaan dat de registratie van de geboortedatum in een andere lidstaat zorgvuldig heeft plaatsgevonden, zodat het aan de vreemdeling is om aannemelijk te maken dat de geregistreerde geboortedatum onjuist is.
Verweerder kan zonder nadere motivering echter niet voorbijgaan aan de registratie van de geboortedatum [geboortedag] 2001 omdat het vertrouwensbeginsel ook met zich brengt dat verweerder er van uit kan gaan dat deze registratie zorgvuldig tot stand is gekomen.
Zoals reeds overwogen bevindt zich geen informatie in het dossier over de verklaringen die eiser in Italië heeft afgelegd behoudens wat eiser hierover ten overstaan van verweerder heeft verklaard. Er is geen informatie hoe de verschillende registraties tot stand zijn gekomen, vast staat alleen dat er meerdere geboortedata zijn geregistreerd.
Verweerder heeft zich met betrekking tot dit punt tot slot op het standpunt gesteld dat uit het claimakkoord blijkt dat Italië uitgaat van de geboortedatum [geboortedag] 2000. De rechtbank volgt dit niet. Weliswaar is op 23 augustus 2018 een fictief claimakkoord tot stand gekomen, maar uit het enkele feit dat de Italiaanse autoriteiten niet reageren op het claimverzoek, waarin verweerder aangeeft dat in Nederland [geboortedag] 2000 als geboortedatum is geregistreerd, blijkt niet dat de gegevens van het tweede alias voor de Italiaanse autoriteiten bepalend is. Voor zover verweerder in dit kader heeft verwezen naar het schrijven van de Italiaanse autoriteiten van 30 augustus 2018 waarin alsnog de verantwoordelijk voor de behandeling van de asielaanvraag van eiser wordt geaccepteerd overweegt de rechtbank dat uit dit schrijven niet blijkt waarom deze registratie in Italië leidend is. Ook hier kan gelden dat eenvoudigweg de gegevens uit het claimverzoek zijn overgenomen omdat de verantwoordelijkheid van Italië op grond van het fictieve akkoord reeds vast stond.
10. De rechtbank komt tot de conclusie dat verweerder het besluit voor zover dat ziet op de leeftijd van eiser onzorgvuldig heeft voorbereid en onvoldoende heeft gemotiveerd. Dit betekent dat het besluit reeds hierom geen stand kan houden en zal worden vernietigd.
De rechtbank acht het niet opportuun om de andere geschilpunten verder te beoordelen.
11. Het beroep is gegrond zodat de rechtbank aanleiding ziet om verweerder te veroordelen in de proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.024,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 512,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond
.- vernietigt het bestreden besluit en draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.024,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. S. van Lokven, rechter, in aanwezigheid van
F.E. Jurgens, griffier.
Deze uitspraak is in het openbaar gedaan, digitaal ondertekend en bekendgemaakt op:
20 februari 2019
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.