ECLI:NL:RVS:2019:392

Raad van State

Datum uitspraak
11 februari 2019
Publicatiedatum
12 februari 2019
Zaaknummer
201806018/1/V3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen de afwijzing van een asielaanvraag en de beoordeling van de meerderjarigheid van de vreemdeling

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tegen een uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Zwolle, die op 17 juli 2018 een asielaanvraag van een vreemdeling gegrond verklaarde. De vreemdeling had verzocht om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, maar de staatssecretaris had deze aanvraag op 8 maart 2018 niet in behandeling genomen. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris een nieuw besluit moest nemen, maar de staatssecretaris ging in hoger beroep tegen deze uitspraak.

De Raad van State oordeelt dat de staatssecretaris terecht heeft gesteld dat de vreemdeling als meerderjarige is geregistreerd in Italië en dat hij, op basis van het interstatelijk vertrouwensbeginsel, ervan uit mag gaan dat deze registratie correct is. De vreemdeling had geen identificerende documenten overgelegd die zijn gestelde minderjarigheid konden onderbouwen. De Raad van State concludeert dat de rechtbank niet heeft onderkend dat de staatssecretaris geen aanleiding had om te twijfelen aan de geregistreerde meerderjarigheid van de vreemdeling en dat er geen leeftijdsonderzoek nodig was.

De Raad van State verklaart het hoger beroep van de staatssecretaris gegrond en vernietigt de uitspraak van de rechtbank. Het beroep van de vreemdeling tegen het besluit van de staatssecretaris wordt ongegrond verklaard. De beslissing van de Raad van State benadrukt het belang van het interstatelijk vertrouwensbeginsel in asielzaken en de noodzaak voor vreemdelingen om bewijs te leveren voor hun claims.

Uitspraak

201806018/1/V3.
Datum uitspraak: 11 februari 2019
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op de hoger beroepen van:
1. de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,
2. [ de vreemdeling],
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Zwolle, van 17 juli 2018 in zaak nr. NL18.4754 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris.
Procesverloop
Bij besluit van 8 maart 2018 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, niet in behandeling genomen.
Bij uitspraak van 17 juli 2018 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de staatssecretaris een nieuw besluit op de aanvraag neemt met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen.
Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris hoger beroep ingesteld.
De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. J. Hofstede, advocaat te Almelo, heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven en incidenteel hoger beroep ingesteld.
De staatssecretaris heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
Incidenteel hoger beroep van de vreemdeling
1. Hetgeen door de vreemdeling is aangevoerd en aan artikel 85, eerste en tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000 voldoet, kan niet tot vernietiging van de aangevallen uitspraak leiden. Omdat het aldus aangevoerde geen vragen opwerpt die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoording behoeven, wordt, gelet op artikel 91, tweede lid, van die wet, met dat oordeel volstaan.
Het hoger beroep van de staatssecretaris
2. De staatssecretaris klaagt in zijn enige grief dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de vreemdeling voldoet aan het beleid in paragraaf C1/2.2 van de Vreemdelingencirculaire 2000, zodat hij de leeftijd van de vreemdeling nader moest onderzoeken via een leeftijdsonderzoek. Daarover voert de staatssecretaris aan dat de vreemdeling als meerderjarige is geregistreerd in Italië en dat hij er, gelet op het interstatelijk vertrouwensbeginsel, van uit mag gaan dat deze registratie is gebaseerd op door de vreemdeling verstrekte gegevens. Daarnaast heeft de vreemdeling geen identificerend document overgelegd ter staving van zijn gestelde minderjarigheid, aldus de staatssecretaris.
2.1. Naar aanleiding van het onderzoek in het Eurodac-systeem heeft de staatssecretaris de Italiaanse autoriteiten verzocht om informatie betreffende de vreemdeling. De Italiaanse autoriteiten hebben op 13 oktober 2017 geantwoord dat de vreemdeling in Italië bekend is onder twee verschillende namen en nationaliteiten en geregistreerd staat met daarbij de geboortedata van 6 januari 1998 en 1 juni 1998. De staatssecretaris verwijst terecht naar de uitspraak van de Afdeling van 15 augustus 2017, ECLI:NL:RVS:2017:2219, waaruit volgt dat hij, gelet op het interstatelijk vertrouwensbeginsel, in beginsel terecht ervan uitgaat dat die registratie zorgvuldig heeft plaatsgevonden, zodat het in dit geval aan de vreemdeling is om aannemelijk te maken dat de in Italië geregistreerde meerderjarigheid onjuist is. Hierin is de vreemdeling niet geslaagd.
2.2. De staatssecretaris heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat de vreemdeling met de verwijzing naar het "Country Report: Italy" van het Asylum Information Database (hierna: AIDA) van 28 februari 2017 niet aannemelijk heeft gemaakt dat de staatssecretaris ten onrechte van het interstatelijk vertrouwensbeginsel uitgaat (zie de uitspraak van de Afdeling van 14 november 2018, ECLI:NL:RVS:2018:3743).
Met de verklaring van de vreemdeling dat hij door een Franse tolk naar zijn personalia is gevraagd, maar hij deze niet goed begreep omdat hij de Franse taal niet goed beheerst, heeft de vreemdeling niet aannemelijk gemaakt dat de in Italië geregistreerde meerderjarigheid onjuist is. De staatssecretaris wijst er in het besluit van 8 maart 2018 terecht op dat aan die verklaring geen doorslaggevende betekenis kan worden gehecht, omdat de vreemdeling tijdens het aanmeldgehoor van 20 augustus 2017 te kennen heeft gegeven de Franse taal te begrijpen en te verstaan.
De vreemdeling heeft ook geen documenten overgelegd waaruit blijkt dat de in Italië geregistreerde meerderjarigheid onjuist is. Met de verwijzing naar het algemeen ambtsbericht Guinee 2014 heeft de vreemdeling niet aannemelijk gemaakt dat hij in bewijsnood verkeert om aan te tonen dat hij minderjarig is. Daarbij is in de eerste plaats van belang dat niet vaststaat dat de vreemdeling uit Guinee komt nu hij in Italië ook heeft opgegeven uit Liberia te komen. Voorts heeft de vreemdeling niet aannemelijk gemaakt dat het voor hem in het geheel niet mogelijk is om aan documenten te komen die aannemelijk maken dat hij afkomstig is uit Guinee en minderjarig is.
2.3. De rechtbank heeft daarom niet onderkend dat de staatssecretaris terecht geen aanleiding heeft gezien om te twijfelen aan de in Italië geregistreerde meerderjarigheid en heeft reeds hierom terecht geen leeftijdsonderzoek heeft aangeboden.
2.4. De grief slaagt.
Conclusie
3. Het hoger beroep van de staatssecretaris is kennelijk gegrond. Het incidenteel hoger beroep van de vreemdeling is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het besluit van 8 maart 2018 toetsen in het licht van de daartegen in eerste aanleg aangevoerde beroepsgronden, voor zover daarop, na hetgeen hiervoor is overwogen, nog moet worden beslist.
Overige beroepsgrond
4. De vreemdeling betoogt dat de staatssecretaris zijn asielaanvraag aan zich had moeten trekken, omdat bij terugkeer naar Italië een reëel risico bestaat op behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM en artikel 4 van het EU Handvest en de staatssecretaris ten onrechte is uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. De vreemdeling heeft ter staving van zijn betoog verwezen naar: het rapport van Aida van 28 februari 2017, het bericht "How a fingerprint can change an asylum seeker's life" van IRIN van 21 november 2017, het rapport "Out of Sight - second edition" van Médecins Sans Frontieres van 8 februari 2018 en het Human Rights Watch world report 2018.
4.1. Hoewel in Italië de algemene situatie en leefomstandigheden van asielzoekers bepaalde tekortkomingen kennen, heeft de vreemdeling met wat hij heeft aangevoerd niet aannemelijk gemaakt dat de staatssecretaris ten aanzien van Italië ten onrechte van het interstatelijk vertrouwensbeginsel uitgaat. Het door de vreemdeling overgelegde rapport van AIDA van 28 februari 2017 en van Médecins Sans Frontieres heeft de Afdeling betrokken in de uitspraak van 19 december 2018, ECLI:NL:RVS:2018:4131. Het bericht van IRIN en het rapport van Human Rights Watch geven een vergelijkbaar beeld van de situatie in Italië als de Afdeling heeft beoordeeld in die uitspraak en zijn daarom geen aanleiding om anders te oordelen.
4.2. De beroepsgrond faalt.
5. Het beroep van de vreemdeling tegen het besluit van 8 maart 2018 is ongegrond.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid gegrond;
II. verklaart het incidenteel hoger beroep van de vreemdeling ongegrond;
III. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Zwolle, van 17 juli 2018 in zaak nr. NL18.4754;
IV. verklaart het door de vreemdeling bij de rechtbank in die zaak ingestelde beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. H. Troostwijk, voorzitter, en mr. J.Th. Drop en mr. G. van der Wiel, leden, in tegenwoordigheid van mr. H. Vonk, griffier.
w.g. Troostwijk w.g. Vonk
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 11 februari 2019
345-874.